Zeedelycke en natuurlycke gezangen(1716)–Jan van Westerhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Needrigheyt. Zang: Als een Herder sijne schaapen in een groen lantsdouwe leyt. Of: Dighter, die de blinde Weerelt door een ongehoorde Leer. 1[regelnummer] Needrigheyt wil niet braveeren met een pragtigh groots gewaat. Seer eenvoudigh staan haar kleeren, waar mee sy gaat over straat; Soo staat oock haar minsaam weesen, daar de waare deught uyt - straalt; Sy wil soo haar Schepper vreesen; (sy geen hovaardy inhaalt;) Sy bemint soo haare vrinden, waar mee sy is eensgesint; Sy met hun soo Godt beminden; waar door dat sy wort bemint. Sy sal niemant groots ontmoeten Teegen elck sy minsaam is. Ieder sal sy vrind'lijck groeten. Praght geeft haar veel hindernis. 2[regelnummer] Sy sal in haar huys niet praalen, met het geen seer praghtigh staat; Maar haar oogen altijt straalen, na een seer geringh gewaat. Met geen silver, gout, juweelen, sy haar selven fier op - tooit. Al de praght sal haar verveelen; sy die van haar lighaam gooit. [pagina 191] [p. 191] 't Geen gy sult by haar aanschouwen, tot gebruyck maar weesen sal. Sy van hoovaardy wil grouwen; die veel menschen brenght ten val. Met haar deughdigh t'saamenspreeken sy verfoeit des weerelts praght. Sy wil ieder mensche smeecken, dat hy hovaardy veraght. 3[regelnummer] Sy voor ieder is een voorbeelt, door haar seer geringh gewaat; Ey! niet liefdeloos dan oordeelt, van haar goe opreghte staat Godt in haar heeft een behaagen; hy de needrigheyt bemint, Meer als die de praght najaagen, als sy daar toe zijn gesint. Godt de praght niet wil beminnen; hy de hovaardy weerstaat. Needrigheyt sijn gunst kan winnen, als de vroomheyt by haar gaat. Niemant moet haar dan veraghten; maar haar weegen volgen, om Soo met haar na deught te traghten, in sijn jeught en ouderdom. 4[regelnummer] Soo sy dit geveynst wil pleegen, altijt u dan hier van waght, Dat gy needrigheyts goe weegen, die opreght is, niet veraght. Hovaardy haar op wil tooijen, met een vrindelijck gelaat, Om haar lighaam te vermooijen; needrigheyt sy hier door haat. Hovaardy wil minsaam weesen, als is groots de needrigheyt; Deese sal dan Godt niet vreesen; die dit doet, de stuursheyt mijt. [pagina 192] [p. 192] Vroome needrigheyt sal praalen, met een toegeneegen hert, By al die sy in wil haalen; welcke sy troost in haar smert. 5[regelnummer] Of de hovaardy wil smaaden, op de valse needrigheyt, Prijst niet daarom haare daaden, als haar minsaamheyt u vleyt; Quaat zijn altijt hovaardyen; valse needrigheyt, die sal Door haar doen u oock misleyen; sy light streeven na hun val. Hovaardy kan nooit goet weesen; goet kan zijn de needrigheyt, Die opreght haar Godt wil vreesen; nooit dan niet hoovaardigh zijt. 't Quaade nooit bedeckt met 't quaade; maar volght altijt waare deught. Gaat op needrigheyts goe paaden, na des eeuwigh leevens vreught. 6[regelnummer] Zijn in hovaardyens sinnen, een minsaame needrigheyt, Gy hun praght nooit moet beminnen; maar wel dat gy wort gevleyt, Met een toegeneegen herte; deese saack is altijt goet. Needrigheyt sal 't altijt smerten, als de praght haar trots ontmoet; 't Deese is, die Godt wil vreesen; hovaardy is altijt quaat; Maar de needrigheyt sal weesen altijt goet, die 't quaade laat; Wilt haar dan met u gewaaden en hert volgen na, op 't spoor, Dat door uwe vroome daaden loopt na 't eeuwigh leevens Choor. Vorige Volgende