Zeedelycke en natuurlycke gezangen(1716)–Jan van Westerhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 183] [p. 183] Gods Lof, of Uytbreydingh over den CL. Psalm. Zang: Waarom verlaat gy my, segh, alderliefsten Engel. 1[regelnummer] Looft Godt in 't Heylighdom; (Waar in hy heeft sijn wooningh.) Oock in 't Uytspansel, om Dat daar sijn kraght in woont. Gy, om sijn moogentheeden, Hem eeuwigh looven moet. Sijn hoogheyt geeft u reeden, Dat gy voor hem dit doet. 2[regelnummer] Looft hem met het geluyt Der streelende Basuynen; Mee met de Harp en Fluyt, Gy hem oock looven moet. Looft hem oock met de Trommel, Met Luyt, en Snaaren - spel; 't Ziel - roerent streel - gedommel, Na Godt haar voeren sel. 3[regelnummer] Looft hem met Orgels, en Schel klinckende Cymbaalen. Al 't volck, dat speelen ken, Looft met hun uwe Godt; Die ons sijn lof toe - galmen, Door 't streelen huns geluyt, Moet het Gezangh der Psalmen, Ziel - roerlijck maacken uyt. 4[regelnummer] Al wat een aadem heeft, [pagina 184] [p. 184] Moet looven 's heemels Heere; Jaa dogh u Schepper geeft Voor eeuwigh deese lof! Door singen, en door speelen, Met al u snaaren - spel; 't Sal ieders geest lief streelen; En 't hem behaagen sel. Vorige Volgende