Zeedelycke en natuurlycke gezangen(1716)–Jan van Westerhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 171] [p. 171] Uytbreydingh over den XV. Psalm. Zang: Heeft iemant door gestaadigh draaven. 1[regelnummer] Wie sal by Godt hier na eens woonen, Op sijnen bergh, die heyligh is? En sitten op des heemels troonen, Met eeuwige onsterfenis, En majesteyt, En heerlijckheyt? Wie in sijn tente eens verkeeren sal, Om daar bevrijt te zijn van ongeval? 2[regelnummer] Die met een ieder opreght wandelt, En altijt werckt gereghtigheyt, En trouw is in 't geen hy verhandelt; Die met sijn hert de waarheyt seyt; Die niet boos snapt, Of aghterklapt Van sijnen Naasten, 't geen hy swijgen moet; En die geen goddeloose wercken doet. 3[regelnummer] Die sijn vertroude metgesellen, Of andren, geen quaat aandoen wil. En niemant wil boosaardigh quellen; Maar houden sijn gebreecken stil. En die geen smaat, Door vals gepraat, Aanneemen wil, 't geen van sijn Naasten is, Om hem daar mee te doen veel hindernis. 4[regelnummer] In wiens opreghte vroome oogen Veraght zijn, die verworpen zijn; [pagina 172] [p. 172] Maar hy tot diens eer wort bewoogen, Die opreght vreest het klaar aanschijn Van sijnen Godt; En heeft hy tot Sijn schaa geswooren, hy verandert niet, Het zy hoe groot hierom is sijn verdriet. 5[regelnummer] Die sijn gelt en goet niet wil geeven Op woecker, (aan die armoe lijt,) Waar door hy sou wellustigh leeven, Terwijl sijn Naasten bitter schreyt, Door hongers noot; En bidt om broot, In sijn naar arremoedigh ongeval; Het geen dat Godt light wel aanschouwen sal. 6[regelnummer] Die, teegen die onschuldigh lyen, Neemt geen geschencken, om sijn reght Te krencken, door sijn schelmeryen; Om dat de gelt-sught by hem leght; A1 die soo doet, Dit deughdigh goet, Niet wanck'len sal tot in der eeuwigheyt; Tot Godt sijn wooningh heeft voor hem bereyt. Vorige Volgende