| |
Ondanckbaarheyt.
Zang: Hoe werckje niet Leeuwerck.
Voor die mildaadigh leeven,
Als sy hem nootdruft geeven,
Een grouwel vol van boosheyt,
Om dat haar goddeloosheyt
Gaat danckbaarheyts pat mis.
2[regelnummer]
Elck graantje dat Godt geeft,
Tot onderhout van 't leeven,
| |
| |
Om hem hier voor te geeven,
Veel goede danckbaarheeden;
Sy sijn dit dubbelt waart;
Om dat hy ons daar meeden
Langh in het leeven spaart.
Wil schencken aan den armen.
Ondanckbaarheyt die seyt,
Dat sy haar komt t'ontfarmen,
Als sy hun nootdruft geeft,
En soo voldoet hun wenschen,
Sy hier geen keur van heeft.
Eens reekenschap sal geeven,
Of sy 't wel heeft getelt,
Sy geeft het niet van 't haare,
Segt snoo ondanckbaarheyt;
De Godt der Heyerschaaren,
By haar te leen dit leyt.
5[regelnummer]
Sy wil niet danckbaar sijn,
Oock voor geen spijs of wijn;
Waar meede dat wy laaven,
Die hier in armoe leeven,
Met sieckte, pijn, en noot,
Tot Godt aan hun wil geeven,
Door deese stant de doot.
6[regelnummer]
Sy hem bewijst geen danck,
Al sijn dit sijne goed'ren.
Schenckt gy u spijs en dranck,
Sy schempent seyt, wy 't schuldigh
| |
| |
Sijn aan hun dit te doen;
Wie kan by haar veelvuldigh
Haar dan van noot behoen?
Voor dat gy haar wilt geeven
't Geen sy van u ontfangkt,
't Is 't uw' niet, maar des Heeren,
Voor gifte danckbaarheyt.
't Geen Godt my geeft is 't mijn.
Wy geeven onse broed'ren,
Van 't geen hy ons wil geeven;
Goe Rente-meesters leeven
9[regelnummer]
Laat snoo ondanckbaarheyt,
Hier dan maar armoe lyen,
(Als gy haar wilt verblyen
In haar nootdruftigh leeven)
Voor 't geen gy aan haar sent.
Die u hier voor danck geeven,
10[regelnummer]
Groot is ondanckbaarheyt,
Die heeden wort gevonden,
By veel volck komt te sweeven,
| |
| |
Waar door sy sullen leeven,
Light veer van Gods aanschijn.
Gy light zijt voortgekoomen;
Tot knaagingh der onvroomen;
Dan nooyt geen danck aanbiet,
Voor spijs, dranck, schat, en eere,
En 't geen sy meer geniet.
12[regelnummer]
Nooyt slimmer wangedroght,
Wie heeft haar voortgebroght?
Agh dat sy was verdweenen;
Dan danckbaarheyt sou koomen,
In elckx ondanckbaar hert;
Voor Godt, en ons, by vroomen
13[regelnummer]
Een graantje dat Godt geeft,
Dat onderhout ons leeven;
Dan niet ondanckbaar leeft;
Maar wilt hem altijt geeven,
Hier voor u danckbaarheeden,
Al schijnt dit seer geringh;
Veel goet van hem ontfingh.
14[regelnummer]
Haar altijt dan verfoeyt.
Wilt danckbaarheyt beminnen.
Om hier Gods gunst te winnen.
En wilt oock danckbaar weesen,
Doen sien sijn heerlijckheyt.
|
|