Zeedelycke en natuurlycke gezangen
(1716)–Jan van Westerhoven– Auteursrechtvrij
[pagina 164]
| |
Sonder vreesen;
Op dat sy die trou bemint,
Die geen die haar heeft te vrint.
2[regelnummer]
Sy u oock ter maaltijt noot,
Op een stuckje kaas en broot.
Haare reeden,
Zijn van vreeden.
Haar goet hert geeft meer vermaack,
Als de beste spijse-smaack.
3[regelnummer]
Sy by u wil suffen niet,
Sy geen vreughden u verbiet.
Onder 't drincken,
Sal sy klincken,
't Geen sal u gesontheyt zijn,
Met een glaasje frisse wijn.
4[regelnummer]
Sy is altijt ongeveynst:
Sy soo op u beste peynst.
Als u drucken,
Ongelucken,
Goede raadt sy aan u geeft;
Waar door druck wel van u sweeft.
5[regelnummer]
Als gy deese vrintschap vint,
Kan 't zijn, hout haar dogh te vrint;
Want na deesen,
Sal sy weesen,
Voor u waarder als het gout:
Want gy op haar gunst vertrout.
6[regelnummer]
Sy en laat u in geen noot:
Sy in armoed' u geeft broot:
Als u 't lijden,
Sal kastijden,
Sal sy uwe hulpster zijn,
Tot dat u verlaat de pijn.
| |
[pagina 165]
| |
7[regelnummer]
Sy oock selden 't quaade denckt,
Als de aghterklap u krenckt.
Al die liegen,
En bedriegen,
Sy bedroeft van haar laat gaan;
Want geen boosheyt neemt sy aan.
8[regelnummer]
Hebt gy een getrouwe vrint,
Die als vrintschap is gesint,
In u smerte,
Stelt u herte
Vry op hem, hy sal in noot
U getrouw zijn, tot de doot.
9[regelnummer]
Goede vrintschap gy wel vint;
Maar wie vinden kan een vrint,
Die hem trouw blijft,
Als hem rouw drijft,
Na sijn hert-sweer, gunst geniet;
Soo een vrint gy selden siet.
10[regelnummer]
Leght hem by u vrintschap t'huys,
Wanneer hy komt in u huys,
Wilt hem geeven,
Een bly leeven;
Draaght sorgh, dat gy hem bemint;
Want hy 's u een waarde vrint.
11[regelnummer]
Vrintschap seer veel van hem hout,
En van die op Godt vertrout.
Die beminden,
Zijn u vrinden!
Maar als vrintschap is geveynst,
Sy niet op u welstant peynst.
12[regelnummer]
Gy haar kunt vertrouwen niet;
Want soo gy sit in 't verdriet,
Sy sal geeven,
U een leeven,
| |
[pagina 166]
| |
Dat gy sult verlaaten zijn,
Van haar, in u noot en pijn.
13[regelnummer]
Hebt gy overvloet van goet,
Gy die vrintschap haalen moet:
Laage staaten,
Wil sy haaten.
Als u armoe brenght het kruys,
Sal sy blijven uyt u huys.
14[regelnummer]
Als u voorspoet gaat voor wint,
Gy die vrintschap by u vint:
Teegen hoopen,
Kan sy loopen,
Na een stant, vol droefenis,
Wegh dan deese vrintschap is.
15[regelnummer]
Als 't haar intrest niet verveelt,
Sy aan u dan wat meedeelt:
Krijght sy schatten,
Sy doet datten,
Dat sy u veel voordeel doet,
Als 't vermeerd'ren sal haar goet.
16[regelnummer]
Maar als dit niet lucken wil,
Hout haar deese vrintschap stil.
Een arm leeven
Wils' u geeven.
Sy niet meer na u omkijckt;
Maar sy van u huys dan wijckt.
17[regelnummer]
Maar in uwe ongeval,
U goe vrintschap helpen sal:
Deese daaden,
Tot haar schaaden,
Sal sy voor u voeren uyt;
Waar door groote liefde spruyt.
| |
[pagina 167]
| |
18[regelnummer]
O! de trouwe vrintschap geeft,
Dat gy hier met vreughde leeft!
Wilt wel mercken,
Op haar wercken:
Want sy zijne altijt goet,
Als men u het quaade doet.
19[regelnummer]
O! dan altijt haar nagaat.
Die geveynst is, maar verlaat:
Mijdt haar daaden,
En haar paaden:
Doet gy 't niet, light sal u Godt
Geeven een rampzaaligh lot.
20[regelnummer]
By hem sal de vrintschap zijn,
Ieder trouw! maar niet in schijn.
Met de vroomen
Sal sy koomen
In het eeuwigh vaderlant,
Daar volmaackt sal zijn haar stant.
|
|