Zeedelycke en natuurlycke gezangen(1716)–Jan van Westerhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 161] [p. 161] Teegenspoet. Zang: Tranquille coeur. 1[regelnummer] Den konincklijcken Harpenaar, Met teegenspoet sijn Godt trou dienden; Al viel sy hem besonder swaar, Hy wiert hier door een van sijn vrienden. Het braght hem by sijn Godt, En tot een zaligh lot, Wanneer hy wiert bespot. Het &c. 2[regelnummer] Wanneer hy wiert verdruckt, dit hem Dee houden sijnes Gods gebooden; Hy luysterde oock na sijn stem, Wanneer hy was in veele nooden. De voorspoet aan hem gaf, De goddelijcke straf, Als hy weeck van hem af. De &c. 3[regelnummer] 't Was hem goet, dat hy wiert verdruckt; Dit quam hy selven uyt te galmen, (Als voorspoet hem had wegh-geruckt Van Godt,) in veele sijner Psalmen. Wellust en leedigheyt, Hem braghten tot een feyt, 't Welck hy heeft seer beschreyt. Wellust &c. 4[regelnummer] Verwenst hier dan geen teegenspoet, Als sy niet al te swaar sal weesen; Sy leit u na het eeuwigh goet, Als gy u Godt opreght sult vreesen. De lijdtsaamheit die geeft, Aan die het kruys hier heeft, Dat hy Gods Wet na-streeft. De &c. 5[regelnummer] d'Apostelen, en Godes Soon, Die hadden veele teegenspoeden; [pagina 162] [p. 162] Vervolgingen was hunnen loon, Om dat sy wilden 't volck behoeden, Voor Godes swaare straf, Die vast op hun quam af, Tot hy die aan hun gaf. Voor &c. 6[regelnummer] Dit was oock 't droevigh weerelts lot, Van veele vroome Gods Propheeten; Sy wierden hier seer swaar bespot; In kerckers wierden sy gesmeeten; De waare Prophesy, Hun soo braght in de ly, En oock in slaaverny. De &c. 7[regelnummer] De teegenspoet al veeltijts staat, By die den Heere willen vreesen; Seer selden haar een mensch ontgaat, Die wil een waare vroome weesen. Al die godtzaaligh leeft, Vervollegingen heeft, Als 't kruys die aan hem geeft. Al &c. 8[regelnummer] Veel Martelaars heeft sy gedruckt, Met veele naare teegenheeden De sondaars sy van Godt wel ruckt; Sy hebben door haar veel geleeden; Sy nu en hier na sal Hun geeven dit geval, In 't yd'le aartse dal. Sy &c. 9[regelnummer] Van veele swaare teegenspoet, Sal Godt een sondaar light niet helpen; Soo langh als hy de sonden doet, Sal hem sijn kruys light overstelpen; Maar heeft hy hem bekeert, Hy krijght 't geen hy begeert, Als Godt haar van hem weert. Maar &c. 10[regelnummer] Als 't booven u vermoogen gaat, [pagina 163] [p. 163] Om op de weerelt haar te draagen, De Heere Godt niet toe en laat, Dat sy de vroome soo sal plaagen. Hy wegh nam Jobs verdriet; Het kruys hem doe verliet. In noot dan op hem siet. Hy &c. 11[regelnummer] Vertrout u lighaam, en u geest, Aan Godt, als sy u naar sal quellen; En niet te seer verslaagen weest; Sijn hulpe sal u vergesellen; Sijn wonderbaar geval, Light u wel helpen sal, Van haar in 's weerelts dal, Sijn &c. 12[regelnummer] Dit zijn sal, als 't u zaaligh is: Want Godt de vroome dit sal geeven; Gaat sijn verlossingh u dan mis, 't Sal u na 't Heemelrijck doen streeven; En voeren door de doot, In Vader Abrams schoot; Daar gy rust sonder noot. En &c. 13[regelnummer] In 't eeuwigh volmaackt vaderlant, Niet iets kan zijn, dat u kan quellen; Volmaackt sal weesen haare stant; Gods vreught sal u daar vergesellen. Soo hy u teegenspoet, Niet van u wijcken doet, Traght na dit eeuwigh goet. Soo &c. Vorige Volgende