Zeedelycke en natuurlycke gezangen(1716)–Jan van Westerhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 127] [p. 127] Overwinningh. Zang: De Franse Vlieger. 1[regelnummer] O d'overwinningh altijt praalt, Als 't volck haar in hun lant inhaalt, Na sy haar vyant heeft verdreeven; Om daar door vreede hun te geeven. 2[regelnummer] Sy hem altijt ter needer velt, Hoe sterck oock is die oorloghs-helt. Veel leegers heeft sy overwonnen; Die teegen haar fel strijden konnen. 3[regelnummer] Niets weederstaat haar dapperheyt; Nogh ooit gedaan is eene strijt, Waar in sy schandigh wiert verslaagen, Als neederlaagh het volck dee klaagen. 4[regelnummer] Sy nooit de strijt verliesen kan; En d'alderwreetste oorloghs-man Moet voor haar in het veghten swighten, En door de vlught sijn hielen lighten. 5[regelnummer] Sy altijt heerlijck triumpheert, Wanneer de strijt sigh ommekeert, Om haare vyant te vernielen, En daar by duysenden van zielen. 6[regelnummer] Hoe dapper zijn kan een Soldaat, Sy hem altijt ter needer slaat. Geen mens en heeft haar ooit verslaagen, Of uyt de strijt oock konnen jaagen. 7[regelnummer] Voor 't wreetste ooreloghs gewelt Sy nooit haar selven seer ontstelt. Hoe bloncken houwers, ende swaarden, Dit nooit in 't strijden haar vervaarde. [pagina 128] [p. 128] 8[regelnummer] Geen steeken, schieten, houwen, slaan, Die konnen haare kraght weerstaan; Cartouwen, piecken, en musketten, Haar konnen uyt den strijt nooyt setten. 9[regelnummer] Hoe seer de ruytery aan rijt, Met hunne peerden in den strijt, Om haare kraghten neer te vellen, Sy deese daat nooyt doen en sellen. 10[regelnummer] Hoe dapper 't voet volck haar beveght, Het niet met al daar mee uytreght; Hoe 't hunne dapperheyt laat blijcken, Sy sal geen voetstap van hun wijcken. 11[regelnummer] De deughden sy oock weederstaat, Wanneer sy met de sonden gaat; Wanneer dat sy is soo boosaardigh, Soo doet sy 't geen is onreghtvaardigh. 12[regelnummer] Als sy de deught van haar wegh jaaght, Doet sy iets dat Godt niet behaaght. Sy werckt ten goeden en ten quaaden, Met alle haare dappre daaden. 13[regelnummer] ô Sy dan heerlijck zeegenpraalt, Als sy de vroomheyt by sich haalt; Na sy de sonden wou verjaagen; Om dan te doen Gods wel behaagen. 14[regelnummer] De weerelt sy oock wederstaat, Wanneer sy van godtloosheyt gaat, Als sy verlaaten heeft de sonden; Die met verhindringh by haar stonden. 15[regelnummer] Den duyvel is een stercken geest; Maar sy voor hem niet is bevreest; Sy doet hem altijt van haar sweeven, Als sy gaat na het eeuwigh leeven. [pagina 129] [p. 129] 16[regelnummer] Hoe wonderbaar is dit geval! Dat sy de doot vernielen sal; En daarna sal sy selfs verdwijnen, Om nooit by ons weer te verschijnen. 17[regelnummer] Haar wonderbaarelijcke deught, Gy altijt trou navolgen meught; Maar wilt dogh nooit nadoen haar daaden, Als sy bedrijven wil het quaade. Vorige Volgende