Zeedelycke en natuurlycke gezangen(1716)–Jan van Westerhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 115] [p. 115] Bruylofts Dis - genooten. Zang: Maackt mijn snaare een geklank. 1[regelnummer] Als de Bruydegom en Bruyt, Aan de Taafel zijn geseeten, Hunne vreughde dan niet stuyt; Maar wilt t'saamen vroolijck eeten. Dis genooten, hun aanbiet, Van het geen gy daar geniet, Als gy hun vroolijck siet. 2[regelnummer] Gy met my hun wensen sult, Godes zeegen en welvaaren; En in 't kruys aan hun gedult, In al hunne leevens jaaren; En dat Liefde by hun blijft, Die de twist van hun wegh-drijft, En hun in 't quaat niet stijft. 3[regelnummer] Als een Duyfje haar Egaa, Door haar liefde wil beminnen, Sal sy aan hem doen geen schaa: Wenst hun die verliefde sinnen; Dit sal hun niet schaad'lijck zijn! Maar soet troosten in hun pijn, Wanneer sy leeven reyn. 4[regelnummer] Wenst dat ieder 't goede doet, En dat sy vroom meugen leeven: Als de straf van Godt hier woet, Sal dit aan hun vreughde geeven Laat Gods onweer hier swaar slaan, Sy in Gods gunst sullen staan, Als d'aarde sal vergaan. 5[regelnummer] Van de Kinders aan hun wenst, Na dat dit is Gods behaagen: [pagina 116] [p. 116] Hy sou leeven als ontmenst, Die sou sonder Kinders klaagen, Om dat Godt hun die niet geeft: Hy van hun geen droefheyt heeft, Die sonder hun hier leeft. 6[regelnummer] Wenst, dat sy hun treeden voor, Na het eeuwigh volmaackt Leeven; En als sy gaan op dit spoor, Sal hun dit veel vreughde geeven: Aan hun oock een leevens-tijt, Die hun langh tot vroomheyt leyt, En na Gods heerlijckheyt. Vorige Volgende