Zeedelycke en natuurlycke gezangen(1716)–Jan van Westerhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Morgen-stondt, of Aurora. Zang: Godt groet u goede morgen Herderinnen. 1[regelnummer] De Morgenstont geeft aan ons veel verheugden, Als wy uyt rijden of uyt wand len gaan. De vroomen kunnen doen by haar veel deugdé Als sy gesont en fris uyt t bet opstaan. Voor haar verdwijnen, sy lief kan schijnen, In 't schoone groene wout, Als gy haar daar aanschout. 2[regelnummer] De Ambaghts-lieden uyt hun rust oprijsen, Als by haar opgaat Gods glansrijcke Zon; Sy in het groen sijn wercken kunnen prijsen, Als men geen werck daarom versuymen kon; Als sy gaan buyten, de voogels fluyten, In 't ziel-verquicklijck groen; Daar sy hun kroost uytbroen. [pagina 102] [p. 102] 3[regelnummer] Veel volck dat heeft gerust, dat gaat dan wercken. Sy is het beste van den gantschen dagh. Met spijs sult gy u lighaam dan verstercken; Op dat u arbeyt heel langh weesen magh. Veel Koopmans sinnen, om goet te winnen, Dan 't friste zijn gestelt; Oock voor de winst van 't gelt. 4[regelnummer] Als sy het volck wil op de straaten leyen, Dan is de stilheyt van de naght voorby; Men dan hoort singen, loopen, en arbeyen; Men siet dan vreughden, en een naar geschrey; Een ieders woelen, wil dan krioelen, In huys of op de straat; Na hem sijn staat toelaat. 5[regelnummer] Den Ackerman die wil sijn zaat dan zaajen; Waar na hy op veel schoone vrughten hoopt: Die hy met vroolijckheyt in 't lant wil maajen; Hy tot sijn nootdruft hun voor geit verkoopt; By Vroege morgen, wil hy besorgen, Het voetsel aan sijn Vee, Aan sijn Gesin oock mee. 6[regelnummer] Seer aangenaam bloost sy met haar couleuren; 't Is purper, geel, blau, root, groen, en carnaat; Sy onse droefheyt lieflijck op kan beuren, Als aan den heemel haar glans blinckent staat; In haare zaalen, kan d'avont praalen, Met sulcken schoonen gloet; De Zon 't hun geeven moet. 7[regelnummer] Sy leyt ons na het eeuwigh volmaackt leeven; Een beelt laat sy ons van Gods schoonheyt sien. Veel heerelijcker glans voor hem sal sweeven, Als sy op aarden ons ooit kan aanbien Sy sal verdwijnen (by 't schoon verschijnen Van 's heemels morgenstont) Aan 's weerelts hoorisont. [pagina 103] [p. 103] 8[regelnummer] De voogeltjes by haar het lieflijckst fluyten. Sy menschen, vissen, en het vee verquickt. Sy sitten by den avont in der muyten. De duysternis een ieder maackt verschrickt; Maar haar couleuren, ons lief opbeuren, Door hunne schoone glans; Die staan aan 's heemels trans. 9[regelnummer] De rijckdom en de wellust by haar slaapen; En soo verquist het volck hun leevens-tijt; Dit willen oock wel doen de luye knaapen. De vroome sy tot goede saacken leyt; Maar veel godtloosen, oock tot het boose. Sy armoe, kruys, en pijn, Oock by veel volck doet zijn. 10[regelnummer] Een ieder morgenstont van ons kort leeven, Gaat als een schaduw en een damp voorby; Sy sullen nooit aan ons het selfde geeven; Dan is 't eens vreught; maar meest een naar geschrey; Sy doen ons quijnen, door naare pijnen; By hun ons quaat ontmoet; Sy ons het goede doet. 11[regelnummer] Wilt hun dan met de sonde nooit passeeren, Oock niet met slaapen of met leedigheyt. Gy altijt moet in hun iets deughtsaams leeren: Want als de doot u haalt, zijt gy hun quijt. Godt wou s' u geeven, om vroom te leeven; Maar voor de sonden niet, Of voor u hels verdriet. 12[regelnummer] Wilt met hun na de Morgenstont toe treeden, Die eeuwighlijck volmaackt eens op sal gaan; Gy daar sult sien Gods groote heerlijckheeden; Sy schoonder zijn als Sterren, Zon, en Maan; Verlaat u sonden, de Morgenstonden U sullen brengen, tot Het Rijck van uwe Godt. [pagina 104] [p. 104] 13[regelnummer] Deurbrenght hun dan met veele nutte saacken, En met het geen streckt tot u zaaligheyt. Wil u met deught en vroolijckheyt vermaacken, Dan sullen sy u maacken seer verblijt, Als gy sult sterven, om te beërven, Gods heerelijcke vreught; Om daar te zijn verheught. Vorige Volgende