Zeedelycke en natuurlycke gezangen(1716)–Jan van Westerhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De Doot van Louis de XIV. Koningh van Vranckrijck. Zang: Tranquille coeur. Of: Verlaat gy my, verheeven Ziel, kiest gy voor 't Lijf de woeste Baaren. 1[regelnummer] Was Lodewyck een maghtigh Vorst, Door sijne maght op deese aarden? Veel volck'ren hy aangrypen dorst, Met 't voet volck, ruyters, en hun paarden; [pagina 99] [p. 99] Maar ô! de naare doot Hem in sijn stervens noot Met haare pijlen schoot. Maar &c. 2[regelnummer] Hy tseeventigh en seeven jaar Geweest is by sijn schrandre leeven; De doot die trock hem doe by haar. 'k Hoop dat sijn geest by Godt sal sweeven. Op sulcken langen trant, Heeft light geen Vorst dat lant Beheerst, als was sijn stant. Op &c. 3[regelnummer] Wiert sijn regeeringh dan heel out? Sy out wiert vier-en-festigh jaaren; Men sijn onmondigheyt afhout Van hun, dit dertien jaaren waaren. Sijn volck heeft hem bemint; En hy hun hielt te vrint, Als 't was tot hem gesint. Sijn &c. 4[regelnummer] Na hem sal light de heerschappy By geen Vorst in 't Rijck soo langh weesen, Als dat sy hem wou blijven by. De schelmen mosten voor hem vreesen; Die in 't Rijck rooven kon, Die gaf hy geen pardon; Veel quaat hy overwon. Die &c. 5[regelnummer] Als seeventien maal hondert jaar De vlugge tijt aan ons wou geeven; Ruym veertien jaaren moet men daar By doen, doe gongh van hem sijn leeven; Septembers eerste dagh, 't Rijck maackte vol geklagh, Als hy doot needer lagh. Septembers &c. 6[regelnummer] Sy al de Vorsten sterven doet; Hun geesten doet sy van hun sweeven; [pagina 100] [p. 100] Die hadden een gerust gemoet, Sal Godt light schencken 't eeuwigh leeven; Maar die betraghten 't quaat, Oock light een helse staat, Als sy hun niet verlaat. Maar &c. 7[regelnummer] Meest overal sweeft sijne faam. Sijn rangh set boven Vranckrijcks Vorsten: Want veel volck kent sijn groote naam. Sijn krijghsvolck hun aangrijpen dorsten. Sijn daaden zijn vermaart; Sy hebben oock gebaart, Veel wonders op der aart. Sijn &c. 8[regelnummer] Sijn wijsheyt, en sijn heerlijckheyt, Sijn lof, eer, rijckdom, en sijn gloories, Sijn stercken arm, en majesteyt, Sijn strijden, vreedens, en victories, Die waaren wonderbaar, Voor ons, van jaar tot jaar, In voorspoet en gevaar. Die &c. 9[regelnummer] Veel volckren hy getughtight heeft, En oock beweesen veel genaaden. Ons volck heeft voor sijn maght gebeeft, Als 't voor haar was met schrick belaaden; Sijn volck tot Swammerdam, En Boodegraave quam; Sy staacken 't in de vlam. Sijn &c. 10[regelnummer] Al braght die Vorst ons in veel noot, Soo wou ons Godt daar weer uyt leyden; Hy hem gesonden heeft de doot. Wy overwonnen hem in 't strijden, Met onse dappre kraght, En trouwe Vorstens maght; Tot hulp by ons gebraght. Met &c. [pagina 101] [p. 101] 11[regelnummer] Hy heeft sijn rol nu uyt gespeelt; De doot die doet sijn lighaam rusten. 'k Wens Godt aan hem sijn vreught meedeelt, Als hy magh sien des heemels kusten; Daar sal sijn schrandre geest Sien 't eeuwigh leevens feest, Als sy is vroom geweest. Daar &c. 12[regelnummer] Voor Godes glans, sijn majesteyt En aardse hoogheyt sal verdwijnen; Om dat Gods groore heerlijckheyt Met veel meer luyster sal verschijnen, Als hier dee sijne praght, By t menschelijck geslaght; 't Geen hem heeft hoogh geaght. Als &c. Vorige Volgende