Zeedelycke en natuurlycke gezangen(1716)–Jan van Westerhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Sterven van Anna, Vorstin der Britten. Zang: Polephemus aan de stranden. Of: Van de Doghter met een Verckens Hooft. 1[regelnummer] Als de doot uyt 't leeven haalden, Een, die praalden, In het maghtigh Britten-lant, Wou ick door gesangh, die saaken, Rugtbaar maaken, Hoe was haare stervens stant. 2[regelnummer] 't Was der Britten Koninginne, Die haar sinnen Oock most stellen op de doot. Anna Stuart was haar naame. En haar faame, In haar leeven was seer groot. 3[regelnummer] Als de doot haar naar deet quijnen, Medicijnen, Hielpen deese Vorstin niet. Drie beroertens haar wegh ruckten, Als haar druckten, Een swaar doodelijck verdriet. 4[regelnummer] Sy niet langh na onse vreede, Heeft gestreede, [pagina 98] [p. 98] Met haar felle naare doot. Sy die voor haar volck 't eerst maackte: Daar door raackte 't Duytse rijck in swaaren noot. 5[regelnummer] Sy en kon het niet beleeven, Dat wou geeven, Lodewijck, de Duytsers vree: Was dit niet der Fransse Koningh? Doots vertooningh, Was, dat sy haar sterven dee. 6[regelnummer] Seeventien maal hondert Jaaren, (En daar waaren Byna veertien Jaaren by) Heeft haar volck by haar geschreeven, Als haar leeven, Van de doot niet raackte vry. 7[regelnummer] 'k Hoop dat sy is overleeden, Met gebeeden, En dat haar geeft is by Godt, En dat sy hier na sal koomen, By de vroomen, En in 't eeuwigh zaligh lot. Vorige Volgende