Zeedelycke en natuurlycke gezangen(1716)–Jan van Westerhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 77] [p. 77] 't Gantsche heel al. Zang: Waar schuylick voor de loncken. 1[regelnummer] Verwonderingh kan geeven, Aan ons 't gantsch Heel-al: Want daar in sweeven, Een seer groot getal Van sterren, ende zon en maan; Die stil staan, en door sweeven cierlijck daar in gaan. 2[regelnummer] 't Volmaackte Godtlijck Weesen, Daar in eeuwigh woont; Al die hem vreesen, Worden trou geloont, Door sijne groote Majesteyt; En hy sal hun oock schencken sijne heerlijckheyt. 3[regelnummer] Al d'Eng len in haar woonen; Veel is hun getal. En Godes Soone Daar in woonen sal: In uwe nooden hem aanbit; Om dat hy aan sijn Vaders reghter-hant daar sit. 4[regelnummer] Haar spasie heeft geen eynden; Dit is wonderbaar; Daar sy verdwijnden, Wat sou weesen daar? Een stuytingh ons wat anders geeft; Soo dat haar ruyme grootheyt dan geen eynde heeft. 5[regelnummer] De weerelt vast moet hangen, In haar, ende lught; Of haare gangen, Neemen hunne vlught, In hunne plaats daar sy in gaan; Gelijck als doen de sterren, ende zon en maan. [pagina 78] [p. 78] 6[regelnummer] Wie sal ons kunnen seggen, Of meer weerelts in Haar cierlijck leggen? Of waar is 't begin Der spasie, van dit groot Heel-al? Op aarde is 'er niemant die dit seggen sal. 7[regelnummer] Al het geoopenbaarde, Voor den mensche is; Maar Godt bewaarde, Sijn verborgenis, In sijn alweetent groot verstant; 't Geen is voor ons verborgen, is ver van ons lant. 8[regelnummer] Sijn groote heerlijckheeden Glinsteren in haar; En sijn woonsteeden Sult gy vinden daar; Geen nietigh mens die kan hun sien: Want hy sou moeten sterven, als dit kon geschien. 9[regelnummer] Sy verre van ons praalen, In haar heerlijckheyt; Hoe of sy straalen, Op sijn Majesteyt? Dit overheerlijck weesen sal; Geluckigh sal hy weesen, die daar siet 't Heel-al. 10[regelnummer] Den hel moet in haar weesen, Met al haar gespuys; Dat naar moet vreesen, Voor het sterck gedruys, 't Geen ieder duyvel daar uytbromt; Hy sal rampzaaligh weesen, die in haar eens komt. 11[regelnummer] In 't Heel-al sult gy sweeven, Met volmaackte stant, Als gy sult leeven, Op een vroome trant, [pagina 79] [p. 79] Tot koomen sal u stervens-tijt; De doot de vroome ziele na die plaatse leyt. 12[regelnummer] De plaatsen zijn verscheyden, Die gy in haar vint; Want Godt sal leyden, Die hem heeft te vrint, In sijn rijck, als den duyvel sel De goddeloose voeren in den naaren hel. Vorige Volgende