Zeedelycke en natuurlycke gezangen(1716)–Jan van Westerhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 67] [p. 67] Zeeman. Zang: t' Amsterdam wy aan de ree. 1[regelnummer] 't Leeven van het Zee-volck is, Als hy, vol onstuymigheeden. Als gevangen is hun Vis, Brengen sy die in de steeden. Als sy oock uyt vissen gaan, Moeten sy veel storm uytstaan, Eer 't Pinckje weer komt aan. 2[regelnummer] Als sy koomen aan het lant, Met hun kleyne lighte schepen Leggen sy de Vis op 't strant, Sy die dan tot hoopen sleepen: Dit de Zeeman vreughde geeft, Als de Vis nogh aadem heeft! Maar hy niet langh dan leeft. 3[regelnummer] Als de Vis dan is verkoght, Leggen sy die in hun Bennen. Sy wort in de stat gebroght. Van der jeught sy hier toe wennen, Dat sy draagen deese Vis: Dit twee mijlen verre is, Door Duyn en Wildernis. 4[regelnummer] Oock een hondert vijftigh pont, Kan een stercke Visser draagen: Gy dit wel begrijpen kont, Dat dit sweet uyt hem moet jaagen? Als sy loopen, in de stat, Moeten sy hun loopen sat: Veel mijlen om is dat. 5[regelnummer] Als sy zuylen versse Vis, Doen sy dit met 't Net en Paarden. [pagina 68] [p. 68] 't Garnaal kruyen, by hun is, Om de winst, oock hoogh in waarden: Als geen Vis gevangen wort, Hebben sy wat gelt te kort, 't Geen hun tot vanghst aanport. 6[regelnummer] Als de zee onstuymigh slaat, Sy geen Vis dan kunnen vangen. 't Volck wel na sijn afgront gaat, Als sy dan gaan hunne gangen, Om te vangen sijne Vis: Daar de zee schier vol van is, In sijn onstuymenis. 7[regelnummer] Van hun Dorp sy houden veel, Sy daar van niet souden scheyden, Al waar 't dat kon zijn hun deel Op een ander beeter tijden. Als sy vaaren van de kust, Doen sy 't vissen oock met lust, Al hebben sy geen rust. 8[regelnummer] Woest sweeft oock de groote zee, Als sy op sijn baaren sweeven: Woest is oock het wilde vee: Soo is 't Zee-volck in hun leeven. Vloecken is hun daaghlijckx werck. Als sy koomen uyt de Kerck, Soo drincken sy, meest sterck. 9[regelnummer] 't Liegen hun oock eygen is, Als sy met u koopmanschappen. Zijn sy in verheugenis, Spreecken sy veel sotte klappen. 't Schijnt dat sy van dievery, In t verkoopen, zijne vry, Al overlooven sy. [pagina 69] [p. 69] 10[regelnummer] 't Nette-breyen is het werck, Voor die geen Vis willen vangen. Speelen sy, oock niet heel sterck, In hun onbesuysde gangen? Sy uyt Haaringh-vissen gaan. 't Walvis vangen staat hun aan, Hoe swaar de zee sal slaan. 11[regelnummer] Kan een Zeeman weesen vroom? Waarom sou 't niet konnen weesen, Als sy sweeven op de stroom, Dat sy Godt niet souden vreesen? Vissers kunnen vroome zijn, Al is daar voor weynigh schijn, Dat hun gemoet is reyn. 12[regelnummer] Als de storm seer lange woet, Dit aan hun geeft sleghte tijden: Godt de Heere dit light doet, Om dit volck tot hem te leyden: Hadden sy hier van verstant, Sy light sweefden, van het strant, Naa 't eeuwigh Vaderlant. Vorige Volgende