Zeedelycke en natuurlycke gezangen
(1716)–Jan van Westerhoven– Auteursrechtvrij
[pagina 56]
| |
't Velt en 't wout, 't velt en 't wout,
Hem niet en geeft,
Dat hy met vreughde leeft.
2[regelnummer]
Al ruyst de waater-beeck,
Al ruysen groene blaaden,
Al is bly groen een streeck,
Hy is met sorgh belaaden.
Sijn Nimphje doet hem schaaden,
Aan eenen waater kreeck;
Om dat sy van hem wil vlughten,
En hy nu gevaar moet dughten,
Om dat sy, om dat sy
Hem niet en troost,
Terwijl hy traanen loost.
3[regelnummer]
Of hy door velden gaat,
Door daalen en valeyen;
Om dat sy hem verlaat,
Kan dit hem niet verblyen:
Hy is in bitter lyen;
Want sy niet by hem staat.
Hy in schoone groene Dreeven,
Treurend nu moet eensaam leeven;
Want hy heeft, want hy heeft
De Min nu niet,
Van die van hem weghvliet.
4[regelnummer]
Van sijn verdriet hy droomt,
In deese groene streecken;
Sijn Nimphje hier in koomt
By hem, om stil te spreecken,
Maar sijn droom is geweecken,
Van hem, in 't groen geboomt.
Agh! nu wegh was sijne vreughde;
Want hy sijne geest verheughde,
Door sijn Nimphs, door sijn Nimphs
Seer soet aanschijn:
Die daar voor hem wou zijn.
| |
[pagina 57]
| |
5[regelnummer]
Hem anders niet behaaght,
Als deese wel-beminde.
In 't wout hy bitter klaaght;
Want hy haar niet kan vinden;
By alle sijne vrinden
Hy na sijn Nimphje vraaght.
Hy de weerelt wil verlaaten,
Om dat hy niet hoort het praaten
Van de geen, van de geen,
Die haare Trou
Aan hem belooven wou.
6[regelnummer]
Geen vreughde hy nu siet,
Hy hoort geen voogels queelen;
't Is om dat sijn verdriet
Wil in sijn sinnen speelen;
Want hy kan nu niet streelen
De geen, die van hem vliet.
't Groen kan hem nu niet vermaacken,
Of oock geene aardtse saacken,
Om dat hy, om dat hy
Nu eensaam doolt,
Daar 't vee te saamen schoolt.
7[regelnummer]
Hy weet geen beeter saack,
Als met sijn Nimph te Trouwen:
Het was al sijn vermaack,
Als hy haar moght aanschouwen:
In daalen en lantsdouwen,
Beminde hy haar spraack!
Maar hy onder 't boome-lommer,
Nu niet anders vint als kommer;
Om dat sy, om dat sy
Ver van hem is,
In sijne droefenis.
8[regelnummer]
Hy schier niet leeven kan,
Om dat hy haar moet derven.
| |
[pagina 58]
| |
De doot die komt hem an,
Om dat hy soo moet swerven.
Ja hy schijnt oock te sterven,
Als hy iets denckt daar van.
't Ruysen van de waater beecken,
Velden, daalen, groene streecken,
Geeven hem, geeven hem
Niet als verdriet;
Om dat hy haar niet siet.
9[regelnummer]
Hy denckt, dat hem de Trou
Daar niet als vreught sou geeven;
Hy met sijn Nimphje wou
In 't groene wout soo leeven!
Maar sy wou dit weerstreeven;
Agh! dit gaf hem veel rou.
Als de Zon in 't wout gaat schijnen,
Doet sijn droefheyt hem seer quijnen;
Om dat 't bos, om dat 't bos
Hem die niet geeft,
Waar door hy vroolijck leeft.
10[regelnummer]
Al wat de Nimphjes doen,
Dat zijne voor hem vreughden.
Sy doen in 't lieve groen,
Na hy meent, niet als deughden.
Sijn hertjen 't oock verheughde,
Als hy haar gaf een soen.
Hy sagh van haar geen quaa saacken;
Om dat sy hem kon vermaacken.
Hy nu treurt, hy nu treurt,
Om dat sy wil
In 't wout gaan leeven, stil.
11[regelnummer]
't Schijnt dat hy niet en siet,
Hoe 't Huwelijck kan geeven,
Aan hem, seer veel verdriet?
Sijn geest die wort gedreeven,
| |
[pagina 59]
| |
Tot een seer vroolijck leeven,
Als hy haar maar geniet.
Hy houd van geen eensaamheeden.
Hy wil sijne tijd besteeden
In het wout, in het wout,
Met d'Eghte Trou,
En met een schoone Vrou.
12[regelnummer]
De vryheyt hy seer haat.
In 't lommer van de boomen,
Hy door den Eghten Staat
Met sijn Nimph bly wil koomen;
Maar sy hier voor wil schroomen;
Want sy hem daar verlaat.
Treurend hoedt hy sijne Schaapen.
En dat hy alleen moet slaapen,
In sijn stulp, in sijn stulp,
Geeft hem veel pijn:
Sy 's naghts by hem most zijn.
13[regelnummer]
Als hy dan leght en rust,
Speelt sy in sijn gedaghten.
In eene groene kust,
Hy daar van doet sijn klaghten,
Dat sy niet wil betraghten,
't Geen was sijn herte-lust.
's Naghts gaat hy in wouden dwaalen,
Om sijn Nimphje weer te haalen,
Met geween, met geween!
Maar hy en siet
Aldaar sijn Nimphje niet.
14[regelnummer]
Hy 't aan de Gooden klaaght,
Dat sy hem heeft verlaaten!
Maar hoe hem dit mishaaght,
Sy hoort niet na sijn praaten:
Soo dat hem niet kan baaten,
Hoe hy oock na haar vraaght.
| |
[pagina 60]
| |
Hy moet woonen dan vol rouwen,
In 't bos, dal, velt, of lantsdouwen,
En in druck, en in druck;
Om dat sy wou
Hem afslaan haare Trou.
15[regelnummer]
Hy haar light liever heeft,
Als hy heeft een vroom leeven:
Soo hy soo na haar streeft,
Sal 't hem verderf eens geeven,
Wanneer sijn geest sal sweeven,
Daar sy eens weer herleeft.
Laat hy Godt voor oogen houwen,
In sijn vryheyt, of sijn Trouwen!
Maar geen Nimph, maar geen Nimph,
Die hem verlaat,
In sijne vrye Staat.
|
|