Zeedelycke en natuurlycke gezangen(1716)–Jan van Westerhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Choridon. Zang: De Winter is voorby gestreecken, De Soomer. 1[regelnummer] Laat Choridon maar eensaam leeven, In 't dal, bos, velt, of een valey, En sijn Trou aan geen Nimphje geeven. Laat hy niet rusten aan haar zy, By hem geen sorge of verdriet dan is; Maar hem de morgen geeft verheugenis, Als ruste hem maackt fris. 2[regelnummer] Geeft hem een Nimphje geene vreughden? Geen noot, sy hem geen droefheyt geeft. Of hy hem om haar niet verheughden? Hy eevenwel niet treurend leest. Hy kan nu treeden, waar heen dat hy wil. Door Minne-reeden krijght hy geen verschil, Hy leeft gerust, en stil. 3[regelnummer] In 't groene dighte boome-lommer, Hy aan een waater-beeck, lief singht: De Trou geeft aan hem daar geen kommer, Terwijl sijn Vee daar vroolijck springht: Sijn schoone vryheyt hem daar wel aanstaat. Sijn Nimphjes blyheyt doet hem doen geen quaat; Want hy het Trouwen haat. [pagina 51] [p. 51] 4[regelnummer] Hy in sijn stulp hem kan vermaaken, Met al 't geen dat hem lief kan zijn; De vryheyt geeft hem goede saaken, Al siet hy niet een Nimphs aanschijn. Hy neer gaat leggen, 's naghts, gerust op 't bet. Sijn Nimphjes seggen hem geen slaap belet. Sijn wil is sijne wet. 5[regelnummer] Hy 's morgens siet de Zon oprijsen; Die glinstert over 't groene wout: By haar light hy Gods werck kan prijsen; 't Geen hy by hem in 't groen aanschout. Dit kan hem geeven een schoon Nimphje niet, Dat hy in 't leeven, Godes wercken siet, Als hy van 't Trouwen vliet. 6[regelnummer] By 't ruysen van de groene boomtjes, Hoort hy der Naghtegaals geluyt. Als blincken doet de Zon de stroomtjes, Hy 't Vee dan hoed, door 't groene kruyt. Als na sijn speelen hem geen Nimphje kust, Kan hy tot streelen oock niet krijgen lust; ô Neen! hy leeft gerust. 7[regelnummer] Hy gaat oock met sijn Schaapjes dwaalen, Door 't wout, dal, velt, of een valey, Op rotzen, bergen, en door daalen; En hem behaaght geen Nimphs gevley. Hy weet de plaagen, die het Huwlijck geeft: Hy in sijn daagen na haar niet en streeft; Want hy by vryheyt leeft, 8[regelnummer] Als weemelt door de groene boomen, Het glansrijck warme Zonne-light, Hy aan een beeck light sit, te droomen, Van 't geen daar stond, voor sijn gesight: De beeckjes ruysen als hy wacker wort: En in hun pruysen 't voght in daalen stort, Dat 't langhs de boomen snort. [pagina 52] [p. 52] 9[regelnummer] Hy weet hoe dat de Nimphjes leeven: 't Is weynigh vroom! maar seer veel quaat: Hy wil dan na de Trou niet streeven; Hy daarom mijd den Eghten Staat: Hun loose streecken hy oock heel wel kent; En hun gebreecken zijn tot quaat gewent: Sy geeven hem ellent. 10[regelnummer] De vryheyt geeft hem sijn geweemel: Het seecker om die oorsaak is. Met haar treed hy dan na den Heemel, Oock met sijn kruys, en droefenis. In groene Dreeven hy sijn wercken doet. En hy wil leeven, tot hy sterven moet, Daar hy sijn Schaapen hoet. Vorige Volgende