| |
| |
| |
Vryasie.
Zang: Te Vlissingen leyt een Jagt bereyt, Om na Oost-Indien.
Of Als ick mijn Philis kussen magh.
1[regelnummer]
Mijn Herderinne hoe vaart gy?
Is nogh gesont u lieve leeven?
Agh laat nu toe dat ick u vry?
Op dat gy my u Trou sout geeven.
2[regelnummer]
Wel Herder spreeckt hier dogh niet van:
Het Trouwen my niet kan bekooren:
'k Wil u niet hebben tot mijn Man:
Gaat: ick wil van geen Trouwen hooren.
3[regelnummer]
Verlaat dogh dit verkeert verstant:
Mijn Herderin, my dogh hoort spreecken.
Verlaaten wilt u Vaderlant:
Want d'eensaamheyt is vol gebreecken.
4[regelnummer]
Mijn Herder, sou ick Trouwen? Neen!
Maar eensaamheyt kan my behaagen:
Want als ick blijven sal alleen,
Sal ick my 't Trouwen nooyt beklaagen.
5[regelnummer]
Ey laat eens toe, dat ick u kus,
Mijn Herderinne, op u wangen
Hoe kunt gy by my spreeken dus?
Laat ick de Trou van u ontfangen.
6[regelnummer]
Wel Herder by u hout u Min;
Want aanstonts moet gy my verlaaten.
In 't vrye leeven heb ick sin.
Ick wil niet hooren na u praaten.
7[regelnummer]
Hoort Herderin! het domme Vee,
By ons niet ongepaart wil leeven:
| |
| |
De Vissen van de groote Zee,
Die wil de Min die vreughde geeven.
8[regelnummer]
Mijn Herder 't Vee heeft geen verstant,
Sy leeven na hun domme driften.
Godt in my kennis heeft geplant,
Om 't quaade uyt de Trou te siften.
9[regelnummer]
Het Pluymgediert' geen vreughde heeft,
Eer dat sy t'saamen vroolijck paaren:
Mijn Herderin u Trou my geeft,
Dan sullen oock soo zijn u jaaren.
10[regelnummer]
Het kruys 't geen 't Huwlijck geeven kan,
Mijn Herder, kan my niet behaagen:
Want die hier neemen wil een Man,
Die sal de Trou haar haast beklaagen.
11[regelnummer]
Mijn Herderin een groote vreught,
Gy dan in 't Huwelijck sult vinden,
Wanneer gy weesen sult verheught,
Op 't Bet, met uwe wel Beminde.
12[regelnummer]
Ey gaat van my, mijn Herder, gy
Moet na een ander Nimphje treeden:
En spreeckt daar van, niet teegen my!
Maar seght aan die u Minne-reeden.
13[regelnummer]
Mijn Herderinne, 'k u bemin,
Ick sal u nimmermeer verlaaten,
Op u alleen stel ick mijn sin,
Spijt al de geene die ons haaten.
14[regelnummer]
Mijn Herder, 't Trouwen quellingh geeft,
En oock voor al het Kinder queecken:
Die vry leeft, deese smert niet heeft:
Sy fris leeft in haar groene streecken.
15[regelnummer]
U frisheyt moet voor my dogh zijn.
| |
| |
'k Sal Herderin u kruys weghdrijven.
'k Sal u bystaan in druck en pijn.
En wil Godt, 'k sal by u trou blijven.
16[regelnummer]
Neen Herder, ick kies eensaamheyt.
De vrye Staat kan my behaagen:
Want die in haar Liefs armen leyt,
Moet na die vreughde wel naar klaagen.
17[regelnummer]
't Sal zijn een oversoet vermaack,
By u mijn Herderin te leeven.
Soo gy my weygert deese saack,
Gy sult my desperatie geeven.
Mijn Herder, 'k sal met u niet Trouwen:
Mijn waarde, ick wel seecker weet,
Dat dit u oock haast sou berouwen!
19[regelnummer]
Mijn Herderinne, neen, ô neen!
't Berou hier van my nooyt sal plaagen:
Ick u bemin, en anders geen:
Ick durf de Trou met u wel waagen.
20[regelnummer]
Wel sou ick u versoeck toestaan?
Soo sou ick met u kunnen Trouwen.
Mijn Herder, om dat gy hout aan,
Soo sal ick worden u Huysvrouwe.
21[regelnummer]
ô Vreught! ô vreught! Ick ben verheught,
Dat gy u Trou aan my wilt geeven!
Mijn Herderinne, met de deught
Wy by de Trou vroom sullen leeven.
22[regelnummer]
Mijn Herder gaat na uwe stulp,
De Zon die sal haast onder daalen.
Ick sal nu haast zijn uwe hulp.
Ick groet u; want mijn Schaapjes dwaalen.
| |
| |
23[regelnummer]
Gy Herderin zijt nu mijn Lief,
Ick u sal na u stulp geleyden.
Ick groet u, leest eens deese brief....
Ick met een kus moet van u scheyden.
24[regelnummer]
Seer helder schijnt de volle Maan.
'k Sal morgen vroegh u weer verwaghten.
Met die kus na u stulp wilt gaan.
'k Hoop gy met Liefde sult vernaghten.
|
|