| |
Herder en herderinne.
Zang: Philidaatje, hoe langh is 't geleeden.
1[regelnummer]
Galathea hoe langh wilt gy dwaalen,
Door de groene klaver daalen,
Galathea, keer maar, keer:
Herderin wilt met my treeden:
Schoone gy en hebt geen reeden,
Om met mijn niet na huys te gaan,
Door de groene Else, Else, Else blaan:
Om met my na huys te gaan,
Door de groene Else paan.
2[regelnummer]
Ach mijn Kloorisje ick heb geen reeden,
Om met u na huys te treeden,
Ach mijn lieve Herders quant,
'k Wil nogh blijven wat op 't Lant:
Ick wil blijven aan de stranden,
Tot den avont is voor handen:
Ick wil drijven van de Zee,
Al mijn saghte, saghte, saghte vette Vee:
Ick wil drijven van de Zee,
Al mijn saght gewolde Vee.
3[regelnummer]
Galathea 'k bie aan u mijn Troutje,
Ach wilt werden mijn Huysvroutje:
Gy het zijt die ick bemin:
Ach laat maar u Schaapjes loopen,
| |
| |
Ick sal op u Troutje hoopen,
Soo langh als de held're Zon
Schijnt, in deese, deese, deese waaterbron:
Soo Jangh als de held're Zon
Schijnen sal, in deese bron.
4[regelnummer]
Ach mijn Klooris alle die Lantsdouwen,
Kan ick vreughdigh hier aanschouwen:
Ick leef in het Wout gerust:
Tot de Trou heb ick geen lust.
Ick kan in de groene Dreeven,
Met genoegen vroolijck leeven:
Ick bemin dan een Lantsdou!
Maar ick haaten, haaten haaten sal de Trou:
Ick bemin dan een Lantsdou!
Maar ick haat de Eghte Trou.
5[regelnummer]
Galathea hoe meught gy soo spreecken?
Gaat maar uyt de groene streecken.
Geeft my uwe reghter hant,
Op Trou, tot een onderpant:
'k Sal hier op u eensjes kussen,
Om mijn Liefdens gloet te blussen,
Voor u roode saghte mont:
Want mijn hertje, hertje, hertje 't maakt gesont:
Voor u roode saghte mont,
Want dit maakt mijn hert gesont.
6[regelnummer]
Ach mijn Klooris ick sal u dan trouwen:
Ick sal worden u Huysvrouwe:
Stelt u hertje dan gerust:
En my op de Trou eens kust.
Soo langh als ick hier sal leeven,
Sal mijn Trou nooyt van u sweeven:
Gy moet blijven oock by my,
En soet rusten, rusten, rusten aan mijn zy:
Gy moet blijven oock by my,
En soet slaapen aan mijn zy.
| |
| |
7[regelnummer]
Galathea verheught zijn mijn sinnen,
Ick sal u wel trou beminnen.
Steeckt op Trou die goude Ringh,
Aan u saghte reghter pingh.
'k Met u leeven sal en sterven,
Gy sult al mijn goed'ren erven,
Als de doot my hier weghruckt
Eens u montje, montje op de mijne druckt.
Als de doot my hier weghruckt.
U mont op de mijne druckt.
8[regelnummer]
Kloris wilt op Trou die Ringh aanvaarden,
Hout hem dogh seer hoogh in waarden,
Daar in staat een Diamant,
Steecktse aan u reghter hant.
'k Met u sterven sal en leeven.
'k Sal mijn Liefde aan u geeven.
Ach! mijn lieve Herders Kint,
Gy sult worden, worden, worden seer bemint:
Ach! mijn lieve Herders Kint,
Gy sult zijn van my bemint.
9[regelnummer]
Galathé de Zon die is aan 't rijsen.
Ick moet u Gods wercken wijsen:
Siet! sy staan daar, over al,
In het wout, en in dat dal,
Oock op bergen, in valeyen,
Aan de beeck, in klaver-weyen:
In het waater, op de gront,
Gy hun vinden, vinden, vinden by my kont:
In het waater, op de gront,
Gy hun oock aanschouwen kont.
10[regelnummer]
Klooris, siet! dat Geytje daar bly springen.
Hoort, hoe soet de Voogels singen:
't Geen gy siet Godt aan ons geeft,
Met het geen op aarde leeft:
Souden wy dan Godt niet vreesen?
| |
| |
En hier voor niet danckbaar weesen?
't Minste blat, en 't sleghtste kruyt,
Roept Gods wijsheyt, wijsheyt, wijsheyt door ons uyt:
't Minste blat, 't geringste kruyt,
Door ons roept Gods wijsheyt uyt.
11[regelnummer]
Galathea als wy hier Godt vreesen,
Sal hy onse hulper weesen,
Als wy sitten in de noot,
Tot dat ons hier treft de doot:
Als ons 't leeven sal begeeven,
Eeuwigh wy dan sullen leeven:
Seer kort is hier onse tijt:
Daar is altoos, altoos, altoos eeuwigheyt:
Seer kort is hier onse tijt,
Daar is eeuwigh eeuwigheyt.
12[regelnummer]
Kloris wilt my na mijn stulp geleyden:
Want ick moet nu van u scheyden:
Om dat loopt de Zon seer hoogh:
En dit maackt de panden droogh.
'k Hoop Godt sal u leydsman blijven,
Als gy 't goede sult bedrijven.
'k Groet u waarde Herders Kint.
Maakt dat gy u wooning, wooning, wooning vint:
'k Groet u waarde Herders Kint,
Gaat, tot gy u wooning vint.
13[regelnummer]
Galathea wilt dan met my treeden.
En aanhoort mijn laaste reeden:
Ick kus u, en kust gy my.
Gy mijn Liefde komt te steuren.
Ick moet van u gaan met treuren.
't Gaat u wel mijn Herderin.
En denckt heeden, heeden, heeden om de Min:
't Gaat u wel mijn Herderin.
En denckt veel om onse Min.
|
|