| |
Haarlems lansdouwe.
Zang: Ay schoone Nimph, aansiet een maghtigh Kooningh.
1[regelnummer]
PRaalt Haarlem schoon met haare groene Wallen,
Ick van haar Landt sal singen veel gevallen,
Van Velden, Kooren-landen, en Landtsdouwen,
Van Daalen, van een gras Valy:
Want alle deese dingen gy
2[regelnummer]
De nieuwe Poort eens wandelt uyt na Schooten,
| |
| |
Of na de Santpoort, of daar 't Y wil stooten
Na Spaarendam gy 't saaght dat 't was) aan 't Spaaren;
Of gaat na Velsen, of de Wijck;
Tot Wijck op Zee en sijn niet rijck
3[regelnummer]
Wat veerder wilt de Zijl-poort eens uyt treeden;
Set verder dan na Santvoort uwe schreeden.
Wilt gy soo veer niet treen,
In Bloemendaal moet gy u dan vermaaken.
Of na het Prinse Bos toe gaat.
En soo u Breesaap oock aanstaat,
4[regelnummer]
De groote Hout-poort kont gy oock uyt koomen,
Gaat door hem na het Woudt
Gy Koediefs-vaart te gaan, hebt voorgenoomen,
Light tot den Aardenhout.
Naa Heemstee of de Moolewerf wilt wand'len.
Te Hillegom, en oock te Lis,
Gy eeten kont goe Waater-vis;
5[regelnummer]
Gy langhst de Poort van Schalckwijck uyt kunt vaaren.
Gy daar lief vaart langht Tuynen over 't Spaaren;
De meer dan eens inschiet;
Wilt daar van daan de Soomer-vaart om treeden:
Of na de Glip van daar heen gaat;
Siet hoe schoon Bennebroeck daar staat,
6[regelnummer]
Wilt daar van na de Voogh'lesangh hoen ryden;
Wilt u dan in den Silleck oock vermyden;
| |
| |
Dat gy wilt na de Lijdtse-vaart spanseeren;
Wanneer gy deese vreught geniet,
Gy daar Hofsteeden in 't groen siet,
7[regelnummer]
Spaarwouder-poort die moet gy oock uytstappen;
Gaat voort naar 't Pennighs-veer;
Gy tot Spaarwou siet wynigh Koopmanschappen;
Maar is 't een lieflijck weer,
Te Spaarendam de Slaaper langhst wilt treeden,
Tot dat gy in de Santpoort sijt,
En tot u Huys kont gy u tijdt,
8[regelnummer]
Te Schooten siet gy veele Kooren-landen.
De Wijck geeft aan ons Vrugten en Waranden;
Om haar veel Teel-landt is.
Veel Velden, oock veel Beesten, en veel Hooven;
Hofsteeden daar seer praghtigh sijn;
Als op hun praalt een Sonne-schijn,
9[regelnummer]
Tot Wijck op Zee de Zee slaat op de Stranden;
Kan als het Stormt daar seer verwoet op branden;
Als Godt ons mooy weer sent,
De Pinckjes om de Vis snel op hem Vaaren;
Hy geeft ons veelderhande Vis;
En als de Maane-schijn daar is,
10[regelnummer]
Tot Overveen de Velden sijn vol Dieren.
De Bleeckers van het Gaaren vroolick swieren;
Men 't daar met nat begiet.
In 't Prinse Bos hoort gy de Voogels fluyten.
Breesaap aan ons Conynen geeft;
| |
| |
Daar in oock meenigh Huysman leeft.
11[regelnummer]
De Voogh'lesangh kan ons veel Voogels geeven;
Hy heeft veel Vee, Wy-landen, groene Dreeven,
Die loopen krom en reght.
Oock leggen aan de Lijdtse-vaart Wy-landen;
Hoe lief is 't als gy in 't verschiet
In 't groen Hofsteeden leggen siet,
12[regelnummer]
Om Haarlem sijn oock veele Warmoesieren;
Maar aan de Hout-vaart 't meest;
Veel Moeskruydt en veel Vrugten sy ons stieren;
By hun loopt meenigh Beest;
Sy woonen een quaartier uurs van de Duynen.
Is Haarlem dan geen soetendal?
ô! Ja, ick daarom dickwils sal
13[regelnummer]
In ons groen Bos daar fluyten naghttegaalen;
't Wert nu weer nieu beplant;
Gy daar met vreught kunt door de groente dwaalen;
Die heeft hy nu al neegen Jaar verlooren;
'k Was vijf-en-veertigh Jaaren oudt,
Als 't wiert in deese stant beschout,
14[regelnummer]
By Koediefs vaart daar sijn veel Kleeren-bleecken.
En meenigh Bleeck van 't Linnen in de streeken
By hun de Vis wort in de Meer gevangen.
Den Aarden-hout Conynen heeft;
Dit Heuveligh en Bos-landt geeft
| |
| |
15[regelnummer]
De Scheep-vaart en veel Tuynen geeft ons't Spaaren;
't Meer aan sijn eynde lijdt.
De Soomer-vaart de Boeren geeft welvaaren,
Door 't Vee dat aan hem wijt.
Heemsteede ons geeft Wortelen en Raapen.
Maar weynigh Huysen is de Glip;
De Bleeckers wercken daar seer stip;
16[regelnummer]
Spaarwoude en het Penninghs-veer veel Wyden
De Slaaper en de Santpoort om wilt ryden,
Daar leggen by de Duynen Gaaren-bleecken:
En 't Huys ter Kleef, en Breedero,
Dat kan ick oock veraghten, noo,
17[regelnummer]
De weegen die om Haarlem sijn geleegen,
Sijn voor ons seer plysant;
Veel hijlsaam Kruydt staat in die groene weegen.
't Is een vermaacklijck Landt.
Veel Kruyden sijn oock goede Medicynen.
Het is ons Haarlem soetendal;
Waar in de blyde vreught niet sal.
18[regelnummer]
Wie anders ons als Godt dit komt te geeven?
Die 't aan ons geeft is hy.
Met danckbaarheyt gy Vroom hier voor moet leeven;
Voor deese gunst? is 't niet by groote sonden?
Want voor dit lieffelijcke lot,
Most onse danckbaarheyt, aan Godt,
19[regelnummer]
Soo wy hier voor de sonden dwaas bedryven,
Hy 't light wegh neemen sal;
| |
| |
Dan 't kruys by ons sal in hun plaatse blyven,
U Schepper voor die gunste Vroom wilt vreesen;
Als wy soo sijnen wille doen,
Sal light dit Ziel verquicklijck groen,
20[regelnummer]
Ons Paradijs is deese groene streeken;
Het ons seer soet vermaackt.
Hoe lief sal 't sijn, als gy sult 't hooft opsteeken
Om heen te gaan van 't Aardtse na het Heemels;
Volmaackt het onse hier niet is;
Gods Paradijs verheugenis
|
|