Zeedelycke en natuurlycke gezangen(1716)–Jan van Westerhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende 't Mooy en sleght weer. Zang: Iets moet ick u Laura vraagen. 1[regelnummer] ALs de Son seer klaar sal schynen, Onse droefheyt sal verdwynen. Tteurigh sijn wy in sleght weer: Droevigh sijn dan onse sinnen. Wie sou geen mooy weer beminnen, Als Godt haar kal daalen neer. 2[regelnummer] Als 't mooy weer in 't groen sal praalen, Fluyten soet de Naghtegaalen: In sleght weer sy treurigh sijn. Naar is 't in de groene Wouden, Als sy daar geeft Storm en koude. Als daar is geen Sonne schijn. 3[regelnummer] 't Mooye weer sal lieflijck geeven Schoone glans, in groene Dreeven: Op het Landt dan alles praalt. Al Gods wercken staan te treuren, Als den Heemel laat gebeuren Dat het sleght weer needer daalt. 4[regelnummer] 't Mooy weer glinstert door de Boomen, En oock over Water-stroomen: Als het Silver blincken sy: 't Sleghte weer dat doet hun dampen: En geeft op het Landt veel rampen: Selfs wel in de lieve Mey. [pagina 19] [p. 19] 5[regelnummer] 't Mooy weer doet den Huysman singen: En sijn Vee met vreughden springen: 't Sleghte weer hun seer verbaast: Als de Blixsem neer sal schieten, Sal de vreught hun haast verdrieten: En oock als de Donder raast. 6[regelnummer] Wy in Huys ons selfs behoeden, Als het sleght weer komt te woeden, Door Sneeu, Haagel, Damp, en Windt! Maar met mooy weer wy uyt Ryden, Wy door wand'len ons vermyden, Met een waarde boesem Vrindt. 7[regelnummer] Lieffelijck de Zee wil branden, Aan seer veele weerelts Stranden, In het lieve mooye weer: In 't sleght weer hy pruyst afschoulijck: Want sijn Baaren gaan dan groulijck: Sijn gedruys hoort gy dan veer. 8[regelnummer] Als de Son schijnt op sijn Baaren, Lieffelijck de Scheepen vaaren! Maar waayt op hem een Orkaan, Sal het sleghte weer daar geeven, Dat door anghst de Schippers beeven, Als sy na den afgrondt gaan. 9[regelnummer] 't Mooy weer doet de Boomen bloeyen: En sy doet de Vrughten groeyen, Als sy niet langh Drooghte geeft: 't Sleghte weer kan by hun maaken, Dat sy niet aan 't groeyen raaken: Waar door dat het quynent leeft. 10[regelnummer] 't Mooy weer doet de Jaagers Jaagen. Sy geeft ons verheughde daagen: Dan is 't mooy in 't lieve groen. Waar in oock de Nimphjes wandelen, [pagina 20] [p. 20] En iets vrooyelijcks verhand'len: Waar door sy hun Min voldoen. 11[regelnummer] 't Mooy weer schoon praalt op de Duynen: Gaat eens sitten op hun kruynen: 't Is of 't Landt versilvert is: Siet, de Waaters, Dorpen, Steeden, 't Veldt, de Zee, 't Woudt, Dieren meeden: 't Sleght weer daar geeft droeffenis. 12[regelnummer] Siet! de Voogels vroolijck sweeven, Als 't mooy weer hun vreught wil geeven: 't Sleght weer hun doet sitten stil: Sy dan sitten in der muyten, Sonder springen ende fluyten: Yder dan niet queelen wil. 13[regelnummer] Wy Gods wercken sullen looven, Als het mooy weer daalt van booven: Sy dan praalen op het Landt; Maar als 't sleght weer is aan 't daalen, Sy daar in dan niet en praalen: Dan staat naar hun groene stant. 14[regelnummer] 't Weer dat kan aan ons dan geeven, Een verheught of droevigh leeven. Ons een held're Lught geeft vreught: Is hy doncker wy veel treuren! Maar wy haast ons selfs opbeuren, Als 't mooy weer ons maackt verheught. 15[regelnummer] 't Weer sal ons by Godt niet quellen. Sijn light sal ons vergesellen. Eeuwigh sal daar klaarheyt sijn Geen weer ons daar sal ontroeren: Of iets van sijn plaats afvoeren. Daar komt nooyt geen Sonne-schijn. 16[regelnummer] In sijn glans wy sullen leeven, [pagina 21] [p. 21] Als wy hier de deught na streeven. Daar hout stilte eeuwigh stant. Maar die Goddeloos hier sterven, Light in 't duyster sullen swerven, Veer, van 't eeuwigh Vaderlandt. Vorige Volgende