Zeedelycke en natuurlycke gezangen(1716)–Jan van Westerhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] Herfst. Zang: Hoe legh ick hier in dees ellende. 1[regelnummer] Den Herfst die geeft ons korte daagen, En doncker reegenaghtigh weer, Veel storm en oock veel orkaans-vlaagen; (Van ons dan 't mooy weer neemt sijn keer) Oock haagel, sneeuw, en swaare dampen; Sy ons wel geeven swaare rampen. 2[regelnummer] De zon die sal dan niet veel schijnen. Het kooren is oock in de schuur. De vreughde van ons sal verdwijnen, Wanneer het doncker weer is guur: Waar door dat treuren onse sinnen; Want wy het soomer-weer beminnen. 3[regelnummer] Sy geeft ons appelen, en peeren, Oock boonen, erreten, en kool, Sy ons veel runt - vee wil vereeren. 't Konijntje loopt dan in sijn hool. 't Gevoogelte sit dan te treuren; Want 't nat weer kan hun niet opbeuren. 4[regelnummer] De doot sal 't vee nogh niet verwaghten, Al is 't by haar dan slaghtens - tijt; Sy ons geeft tijt, om hun te slaghten; Hun vleesch wort in de kuyp geleyt: Het geeft aan ons veel goede spijsen; Sy oock zijn voor die t'zeewaarts reysen. 5[regelnummer] Den Koopman komt veel schaâ te lijden, Als hy door storm verliest sijn goedt. Den Zeeman heeft bedroefde tijden; Want sy veel scheepen sincken doet; Die van hem werden ingeswolgen, Wanneer hy opstuyft seer verbolgen. [pagina 14] [p. 14] 6[regelnummer] Sy geeft ons naare donck're daagen, Den Zeeman hier door anghste vindt; Want hy op zee sijn lijf moet waagen, Als hy opvlieght door swaare windt: Hy in die donck're lange naghten, Schier altijt moet de doot verwaghten. 7[regelnummer] By haar de boeren 't kooren dorsen, Dit sal ons geeven weer nieuw broot. In modder kruypen nu de vorsen; Het hier en daar is in een sloot. Wie weet het landt, daar d'oyevaaren, Van ons, by Lente weer gaan paaren. 8[regelnummer] Sy geeft ons oock veel waater - vloeden, Het geen veel menschen seer verdriet; Wanneer de zee wil blijven woeden, De doot gy by hun koomen siet; Want als verdrincken hunne landen, Sy hun wel komt ter doot aanranden. 9[regelnummer] Wat geeft de zee al ongenughten, Als hem de herfst soo woeden doet. Hoe naar moet wel den Koopman sughten, Als hy door hem verliest sijn goet! Maar droefheyt hem niet heeft gegeeven, Dat 't uyt den afgrondt is gebleeven. 10[regelnummer] Bidt Godt, dat hy afweert die plaagen, En dat hy ons geen stormen geeft; Maar dat hy ons geeft stille daagen; Hy 't light sal doen, als gy vroom leeft, Agh Heere Godt! geeft ons het goede, En voor u straf ons wilt behoeden. 11[regelnummer] Agh! vreest des heemels hooghste Heere; Hy is het, die ons helpen kan: Hy sal die plaagen van ons weeren, Als gy de vroomheyt maar neemt an. [pagina 15] [p. 15] Als wy dit doen, hy sal ons helpen, Als ons het quaat wil overstelpen. 12[regelnummer] Maar doet gy dit niet, deese plaagen Hy light aan u dan geeven sal! Maar geene held re stille daagen Dan sullen stutten dit geval: Agh Heer! beschermt dan dogh de vroomen, En laat op hun die straf niet koomen. Vorige Volgende