Zeedelycke en natuurlycke gezangen(1716)–Jan van Westerhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 7] [p. 7] Mey. Zang: Courante la Bare. 1[regelnummer] Soet praalt het alles in de Mey. Hoe groen staan dan de velden ende boomen: Waar aan de witte bloeysels koomen. Hoe lustigh graagh oock op de groene wey Het rundt-vee vroolijck staat en graast: Waar by een kickertje wel leght en raast. De koeckkoeck ons oock sijn geroep doet hooren: Die klanck, in 't wout, Ons kan bekooren, Met 't geen gy aanschout. 2[regelnummer] Den huysman dan seer vroolijck singht, Als hy sijn acker ploeght en gaat bezaayen: Waar van hy weer hoopt vrught te maayen, Terwijl het pluym-gedierte singend' springht. Den naghtegaal vlieght in en uyt Het groen, waar in dat hy seer vroolijck fluyt. Hoe helder siet gy oock de zonne schijnen: 't Verquickt den mens, Die Godt wil geeven, Soo sijn's herten wens. 3[regelnummer] 't Leeuwerckje dat vlieght in de loght, Het singht, al sweevende op sijne vlercken. Fraay siet gy Gods geschaapen wercken. Wy krijgen booter door het heemels voght. Godt doet sijn sonne oock opgaan, By die het goedt en quaade neemen aan: Hy 't reeg'nen doet op goeden en op quaaden. Hoe goet is Godt! Wilt danckbaar weesen. Leeft na sijn gebodt. 4[regelnummer] Hoe fraay de hooge bergen staan? Ey wilt eens op hun hooge kruynen klimmen: [pagina 8] [p. 8] Gy siet van hun des heemels kimmen: En hoe in 't veldt de logge dieren gaan: Oock veel rivieren ende zee: De velden ende groene dreeven mee: Oock veele dorpen ende fraaye steeden: En al het geen U kan verquicken, Als gy daar sult treen. 5[regelnummer] De stroomen blincken door de zon. De zuyde wintjes warrem kunnen waayen: Die na het oosten kunnen draayen, Waar door 't in langh wel niet veel reeg'nen kon! Maar Godt geeft alles op sijn tijdt, 't Geen menschen en een ieder dier verblijdt: Wilt hier in altijdt op hem vroom vertrouwen: Want hy 't heel-al, Na sijn behaagen Wel doen loopen sal. 6[regelnummer] Gaat wandelt in de morgen-stont: Aurora siet met veelderly couleuren: In droefheyt sal sy u opbeuren, Als gy haar in 't mooy weer aanschouwen kont: Of wandelt gy den gantsen dagh Weest vroolijck met geen ydel mal gelagh! Maar wilt u Schepper door sijn wercken prijsen, Sy voor u staan: Wilt hun beschouwen, Als gy daar sult gaan. 7[regelnummer] Het vee leeft in de Mey gerust, In 't groene veldt kan hun geen wroegingh plaagen, Waar door sy hebben beeter daagen Als sondaars, die na jaagen hun wellust. Al wie in boose sonden leeft, De groene Mey in 't wout geen vreughden geeft! Maar al de geen in haar vreught wil vinden, [pagina 9] [p. 9] Moet vreesen Godt. Want die vroom leeven, Geeft hy hier dit lot. 8[regelnummer] De bloemkens rijsen uyt der aardt, En als de Mey by u 't mooy weer laat koomen. Wilt vaaren op de waater-stroomen: Want 't geen gy daar siet is oock prijsens waart. Of sijt gy eedelman, eens jaaght, Naa 't geene dat u 't alderbest behaaght. Of wilt eens na de woeste zee toe treeden, Dit Element, Geeft door sijn woeden, Meenigh mens ellendt. 9[regelnummer] Weest danckbaar aan Godt voor dit goet, En voor het geen dat hy ons heeft gegeven, Door een oprecht godtvrughtigh leeven, Maar soo gy hier voor boose wercken doet, Gy quaat voor goet vergelden sult, En hier door tergen uwe Gods gedult: Hy daarom sijne straf op ons sal senden, Hier in der tijdt, En na ons sterven, Tot in eeuwigheyt. Vorige Volgende