Zeedelycke en natuurlycke gezangen(1716)–Jan van Westerhoven– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Lente. Zang: Staat op mijn Bruyt, mijn schoone Vrouwe. 1[regelnummer] Als Lente is by ons gekoomen; De barre Winter is voorby; Dan staan oock groen de vrughtb're boomen, Als by haar komt de mooye Mey. 2[regelnummer] De Bloemetjes uyt d'aardt oprijsen; Hun kleuren veelderleye zijn; Sy door ons hunnen Schepper prijsen; Sy praalen schoon, in zonne-schijn. 3[regelnummer] Den Landtman wil dan vroolijck zaayen; Hy daar na op Gods zeegen hoopt; Waar door hy meent veel vrught te maayen; Die hy met blijdtschap dan verkoopt. 4[regelnummer] Sy doet veel vrughtb're boomen bloeyen; Dan loopen, springend in het gras, De Schaapen, Paarden, Ossen, Koeyen; By hun een Herder queelend was. [pagina 5] [p. 5] 5[regelnummer] De Geytjes onder hun lief springen. De Vrught in 't mooy Weer groeyen moet. De Naghtegaal sal vroolijck singen; Hy 't in de soomer selden doet. 6[regelnummer] Het Pluym-gedierte maackt hun nesten; Sy wercken hun seer konstigh uyt; Sy hun in 't warme zuyden vesten, In boomen, velden, of het kruyt. 7[regelnummer] Hun teere jonghskens sy uytbroeden. By Lente komt den Oyevaar? Die neevens hun sijn Kroost wil voeden; Hy blijft by ons een hallef jaar. 8[regelnummer] De Leeuwerckjes seer lieflijck singen, Terwijl sy sweeven in de Loght; De Dieren onder hun bly springen; Het welck aan ons de blijdtschap broght. 9[regelnummer] De Hoonigh-bytjes gaan dan swermen; Sy haalen hoonigh uyt de bloem. Een Jonghman sal sijn Lief om ermen, En spreecken van de Min, met roem. 10[regelnummer] De jonge Jeught wil vroolijck treeden, In 't aangenaam verquick'lijck groen; Agh! waaren daar in vroom hun reeden, Sy souden dan Gods wille doen. 11[regelnummer] Een Hengelaar die sit en hengelt; Hy hoopt te vangen wat veel Vis; Maar als de klock sijn aftoght bengelt, Dan light niet veel gevangen is. 12[regelnummer] De Koeckoeck over 't groen wil sweeven, Hy altijt singht sijn oude sangh. Den Reyger die sal light dan geeven, Aan Vorschen hunnen ondergangh. [pagina 6] [p. 6] 13[regelnummer] De Lente brenght veel hooy in schuuren, Eer dat de Soomer ons komt by; Haar cierlijckheyt kan lange duuren, Om dat by haar lief praalt de Mey. 14[regelnummer] Eer July by ons is gekoomen, Sy van ons vaardigh sweeven gaat; 't Geen dat sy meede heeft genoomen, De Soomer by ons koomen laat. 15[regelnummer] Gaat eens met uwe vrienden wand'len, Van 's morgens, tot het doncker is; En wilt met hun dan iets verhand len, 't Geen u geeft Gods verheugenis. 16[regelnummer] Spreeckt met hun van sijn schoone wercken, Terwijl gy in de groente rust; Wilt op hun konst met wijsheyt mercken; Maar jaaght niet na u sondens-lust. 17[regelnummer] Gy meugt in 't groen wel vroolijck weesen; De sondaars zijn niet vroom verheught; Sy zijn soo, die hier Godt trouw vreesen, En in het wand'len gaan met deught. 18[regelnummer] Hoe schoon dat Lente oock kan praalen, Geen rust sy aan godtloosen geeft; Sy van de weegen Gods afdwaalen; Waar door de wroegingh in hun leeft. 19[regelnummer] Wilt gy by haar dan vroolijck leeven, In 't ziel-verquick'lijck cierlijck groen, Gy danckbaarheyt aan Godt moet geeven, Voor 't geen dat sy by ons wil doen. Vorige Volgende