Ziels-opwekking tot waare deugd en vrolykheit in lof- en smeekliederen, mitsgaders veldgezangen
(1725)–Fransina Jakoba van Westrem– AuteursrechtvrijToon: Myn Ziel maakt Groot.1.
ONtsachelyk Gezigt,
Door 't donker zó veel ligt!
Borduurssel vol van Wond'ren!
Hier lacht de held're Maan,
Gints zie 'k de Sterren staan,
Als zo veel Lofsverkond'ren!
2.
ô Zolder van Saffier!
Daar elke vuurbanier,
Past op syn Legerorde;
Elk' Schildtknaap in 't gelid,
Staat pal, of doet een ridt,
Na sy genoodzaakt worden.
3.
Wie telt dit Heyr in 't rondt!
Wie weet heur stip en stondt!
| |
[pagina 93]
| |
Wie kendt de vaste banden!
Den Draaykolk in zyn Kas,
De Wieling op heur As,
Al werk van Almagtshanden!
4.
De Maan met Zonnegoudt
Gedekt, aan 't hart schoon koudt,
Leydt ons door 't bange Duister:
Het Zeeschim valt in 't Hol,
Als deze ligte Bol
Aan 't Bootsvolk leent heur Luister.
5.
Kom aklig Menschekindt,
Dat trots u onderwindt
Een Godheit te benyden;
Kunt gy die glinstering,
Dat vuur, elk in syn kring
Wel in uwe oogen lyden?
6.
Blus (kunt gy) yder straal,
En knars op Steen en Staal,
Of zuig aan 's Helhonds speenen:
Gy breyt uwe eyge net,
En hebt een zwaart gewet,
Daar ge Eeuwig om zult weenen.
7.
Og als ik opwaarts zie,
Laat ik dan denken, wie
Ik nedrig heb te vreezen!
Laat ik een Majesteit
Aanbidden, die ons leydt
Door Wond'ren, hoog geprezen!
8.
Wat is dog Adams zaadt,
Dat gy het gade slaat!
| |
[pagina 94]
| |
Wat zyn onreine Ranken,
Dat gy se uw gunste toont!
Heure ondaadt lang verschoont,
Hoewel zy traag u Danken.
9.
ô Opperweerdig Godt!
Trek dog myne aandagt, tot
Uw Wondren, ver door 't Hooge!
Op my, een Worm, een Mier,
Een zandje, een stofje, een zier,
Slaat gy uw Heilige Oogen!
10.
ô Voetbank, van Gods Throon!
Zò Gloryryk zò schoon,
Met Diamant doorklonken!
Hoe glinstert wel het Ligt,
By 't Godlyk Aangezigt!
Strooit Hy ons zulke vonken.
11.
Myn Leerzugt vliege om hoog!
En leze uyt 's Hemels boog,
De Hoop van Abrams kind'ren:
't Beloofde van Gods mondt,
Het Eeuwig Zoutverbondt;
't Welk nooit de Hel kan hind'ren.
12.
Wanneer komt Heer die Tydt,
Dat eens de Slang ten spyt,
Uwe Uitverkorelingen,
In Luister en getal,
Doorflonk'ren, 't groot Heel al,
In zuivre Hemelkringen!
13.
Legge ik my zagtjens neer,
Volheerlyk Opperheer!
| |
[pagina 95]
| |
'k Beveel my in uw Handen!
Spoel Iezus myn gemoedt,
In 't wasvat van uw Bloedt!
Zorg voor myn beste panden.
14.
Myn lyf, myn Eed'len geest,
Bewaar die allermeest,
Voor schrik en dwaaze Droomen:
Laat ik in Bethel zyn,
Op dat een heiligen schyn
Myn brein hebbe ingenomen!
15.
Myn maker, die 'k verwagt,
Geef Psalmen in de Nagt!
Laat ik uw wet herdenken:
Als pas het oog ontsluit,
Leer my des zins beduidt;
Wat Pyl zou my dan krenken!
16.
't Zy dat ik wake of Rust,
Blyf gy myn Zielelust!
Blyf gy myn Hartsvertrouwen!
Ik schuil by uwe zorg,
ô Liefderyke Borg!
Dit zal my nooyt berouwen.
|
|