Ziels-opwekking tot waare deugd en vrolykheit in lof- en smeekliederen, mitsgaders veldgezangen
(1725)–Fransina Jakoba van Westrem– AuteursrechtvrijToon: Zoet Gezelschap.1.
Waar is dogh het schoon Gezigt,
Hier het donker, gints het ligt;
Hier de Bergen met heur Dalen?
Gints de toppen van 't Geboomt',
Schoon verguldt met Zonnestraalen?
Waar de Rhyn die lieflyk stroomt?
2.
Zag men niet het Betuwlandt,
Vrolyk staan aan de overkant;
Spitse Torens, Landtgehugten,
Vergezigten hier en daar,
Wolken die voor 't Onweer vlugten,
Of de Hemel dun en klaar.
3.
En zie nu, waar is dit al!
Slegts een Rypadt, eng en smal,
Is 'er kenbaar voor onze ogen!
't Landschap is met dikkenmist,
Als een Roufloers overtogen,
Na den Weg men even gist.
| |
[pagina 82]
| |
4.
ô Hoe duiselig, hoe naar,
Hoe angstvallig, vol Gevaar,
Zyn de Dampen en het Duister!
Dagte ik, hoe is 't wel gestelt,
Met een mensch, die in de kluister,
Van den Nagtvorst zit geknelt!
5.
Lieve Goël, Hemelligt!
Wat is 't niet, daar 't Dampig Zwigt,
Voor uw Gloedt, en levenstraalen!
Naakt Gy op 's Harts donk'ren Grondt,
Straks komt ligt en warmte dalen;
't Is een blyde Morgenstondt!
6.
't Dwaas, en Onrein, Weên en Ramp,
Vlieden; als 't Geloof, de Lamp
Van 't Getuignis, heeft gehangen
Aan de wanden van het Hert;
Als sy niet doet dan verlangen,
Dat haar Iesus Geest ontwert.
7.
Dat Syn Goedertieren Oog,
Flonkert van den Hemelboog,
Als het weerschyn van Gods Wezen!
Daar Geregtigheit en Heyl,
Wysheit, Troost, in is te lezen,
En dus neerziet uit Syn steyl!
8.
Is 'er dan geen warmte en ligt!
't Hart is regt tot Godt gerigt!
Ziet men dan niet klaar zyn Werken!
Alles tuygt van Lieflykheit!
Alles doet Gods Grootheit merken!
Waarheit, legt allom verspreit.
| |
[pagina 83]
| |
9.
Maar, zou dan niet zulk een Ziel,
Als een snel omlopent Wiel,
Gloejen, als ontvonkte koolen?
Als een vierig fakkelligt,
Om in 't duister niet te doolen,
Voort te snellen als een schigt.
10.
Ia, de kragt van 't Hemelvuur,
Lydt wel niet, dat Wintrig guur,
Koude of Nevel Huist van binnen;
Maar Eylaas, den Ouden Mensch,
Kan of wil het Ligt niet minnen;
Altydt mort Syn tegenwensch.
11.
Altydt blaast Hy stof en smook:
Ia, de Nagtvorst, leent Hem ook
Kragt, tot akelige dampen:
't Duislig-donker dekt het Ligt,
't Bange hart vol Weên en rampen,
Mist Gods Vriendryk Aangezigt.
12.
Hierom, Waak voor Oudemensch!
Snoep syn lusten, breek syn wensch!
Leef in 't aanschyn van de Zonne!
Zoek syn Warmte, zoek syn Ligt!
Geef het Iesus liefst gewonnen,
Tot dat al het duister zwigt.
13.
Ongeloof, en Wereldsmin,
Iaag die dan ten Afgrondt in:
Koester u in Iesus straalen!
Sta in 't Euangelie Woordt!
Let wanneer den Geest wil dalen,
Dat gy nooit Syn werking stoort.
| |
[pagina 84]
| |
14.
Het Genade Hemelvuur,
Is gantsch kostelyk, en duur!
Hierom mag men 't niet verliesen;
Niet onagtsaam zyn als 't schynt:
Maar voor de eelste schatten kiezen,
Anders 't wel eens ras verdwynt.
|
|