Siegfried van Hohenwart
(1800)–Marten Westerman– Auteursrechtvrij
[pagina 17]
| |
Eerste tooneel.
irmengard, het kind.
Het vertrek wordt door eene lamp flaauw verlicht; op een bos stroo ligt het kind te slaapen; Irmengard is, met moederlijke tederheid aan zijne zijde geknield.
irmengard.
Sluimer zacht, onschuldig kind! dat uwe ongelukkige moeder slechts het genoegen smaake, u te zien rusten, wanneer de rust haar ontvliedt. - Goeddoende Natuur! ontneem mij vrij den slaap en schenk hem aan dezen ongelukkigen. ô Dat ik hem slechts niet ongelukkig zag! Bij alle rampen die ik onderga, troost mij een schuldeloos geweten; maar wat kan een onschuldig kind het onheil tegen stellen, wanneer het geknars der grendels zijne rust verstoord heeft; hem geen andere troost, dan de traanen zijner moeder, wier laatste hoop hij is, overbleef... die geen groo- | |
[pagina 18]
| |
ter smart ondervindt, dan hem elendig te zien? Siegfried! Siegfried! kost gij den elendigen toestand van uwe gade, van uw kind zien: kon uw oog tot in dit akelig verblijf dringen, waarin ik hulpeloos kwijne... waarin men mij voor eene misdaad pijnigt, die ik niet beging... kon mijn jammeren u uit het krijgsgewoel terug roepen... van daar terug roepen, waar de dood en verschrikking rondsom uw zweeven, en ligt heden!... Heilige God! welk eene verschrikkelijke gedachte rijst daar in mij op... Siegfried, mijn echtgenoot! heeft de noodlottige slag u reeds getroffen!... heeft mijne borst u niet ten schild kunnen strekken?.... Heilige God! zo hij niet meer is, wat zal er dan van dit knaapje worden! - Gij zoudt geen vader meer hebben? gij zoudt niet eenmaal het bloed uwer moeder wreeken? - Gij glimlacht, lieve slaaper! - ô Wist gij hoe deze glimlach uwe ongelukkige moeder vertroost! Ja, ja, er is eene Voorzienigheid, die ons lijden ziet; dit onschuldig gelaat zal geen vreugde huigchelen, als alle hoop reeds verloren is. Op u, Vader der onschuld! beschermer der onderdrukten! op u verlaat ik mij! gij zult het kind den vader niet laten ontnemen, wanneer de moeder niets voor hem doen kan: gij waakt over ons, de ondeugd zal niet altijd zegevieren... zacht, hij ontwaakt! ô waarom kunt gij niet altijd sluimeren?
het kind,
sluimerende.
Moeder!
irmengard,
hem in haare armen nemende.
Hier ben ik, mijn kind!
het kind,
nog niet ontwaakt.
Moeder, waar zijt gij?... zij willen mij kwaad.... | |
[pagina 19]
| |
irmengard
Wees gerust, mijn kind! gij zijt bij uwe moeder. God! zo hebben die beulen hem verschrikt, dat hij in de armen van zijne eigen moeder siddert.
het kind.
ô Zijt gij het, lieve moeder? dat verheugt mij: ik dacht dat die man met zijn roode knevels mij kwam wakker maken.
irmengard.
Wilt gij niet nog een weinig slaapen, lieve jonge?
het kind.
Neen, lieve moeder! ik wil in het geheel niet meer slaapen.
irmengard.
De slaap is u zo goed.
het kind.
Ja, maar als ik slaap kan ik moeder niet zien: en ik zie haar zo gaarne.
irmengard.
ô Mijn kind!
het kind.
ô, Lieve moeder! daar komen zij weder! ik zal mij aan u vast houden. | |
[pagina 20]
| |
Tweede tooneel.
de voorigen, gaffro.
irmengard.
Gaffro! rechtvaardige hemel! moet, midden in mijne elende, mij nog het gezicht van dit gedrocht kwellen!...
gaffro.
Vergeef mij, gravin! dat ik u stoore, mijn hart liet zich niet langer overschreeuwen... eene laatste pooging tot uw behoud....
irmengard.
Tot mijn behoud? ô Daaraan herken ik Gaffro: zie slechts rondsom u, booswicht! wilt gij den schuldbrief nog grooter maken?
gaffro.
Ik gevoel uw verwijt... ik verdien het: doch sedert ik u ken, ben ik mij zelven geen meester meer; razernij woedt in mijne hersenen, en de hel brandt in mijn' boezem... ik ruste niet voor dat gij mijne wenschen bevredigt.
irmengard.
Uwe wenschen? onmensch!... De onschuld zou het verlangen van een' booswicht bevredigen!
gaffro.
Ben ik een booswicht, zo wijt het aan de natuur, die u zo veel bevalligheden schonk. Eer Siegfried uw gemaal was, beminde ik u, u te bezitten was de eenige vreugd die | |
[pagina 21]
| |
mijn hart zich toewenschte: als uw gemaal had ik geen andere begeerte gekend, dan u gelukkig te maken; dit alles werd mij door Siegfried ontnomen... van dien tijd af heeft mijne ziel geen oogenblik rust gesmaakt: ik heb getracht mij zelven te beheerschen; doch iederen tegenstand gaf nieuw voedzel aan den gloed die in mijnen boezem woelt. Siegfried zag ik gelukkig... zijn geluk vernietigde het mijne.... Gij noemt mij een booswicht... wat zoude ik zijn, indien Siegfrieds lot het mijne? wat zoude hij zijn indien Gaffro's lot het zijne was?
irmengard.
Durft de ondeugd zich met de deugd vergelijken?
gaffro.
Lieg den man, die alle zijne wenschen bevredigt, niet tot een' God: indien hij ook te leur gesteld wierd, zou hij ook, even als alle anderen, dwalen. Alle stervelingen zijn zo groot in het lijden niet als Irmengard; zij, die in haare gelukkige dagen de zachtaartigste, de beminlijkste aller vrouwen was... werd in haar tegenspoed een engel... een engel wier bezit mij tot een deugdzaam sterveling, wier verlies mij tot een booswicht maken kan.
irmengard.
Hoe kunstig weet zich de boosheid te vermommen! Was het u niet genoeg, toen mijne deugd uwe heillooze oogmerken te leur stelde, mij uwe laaghartige wraak te doen gevoelen? Moet gij mij, bij alles wat gij mij deedt lijden, uw haatlijk gezicht nog doen verdragen? Heeft de slang al zijn gif nog niet uitgespogen? Moordenaar mijner rust!... die reeds door een bloedig getuige voor 's Hemels rechterstoel verwacht wordt... gij, schandvlek der menschheid! wie | |
[pagina 22]
| |
dorst ooit zo onbeschaamd als gij de slagtoffers zijner wandaaden onder de oogen treden?
gaffro.
Deze taal zou mij beschaamd terug doen treden, indien het oogmerk dat mij hier heenen voerde niet goed, niet edel was: gaarne wil ik mijne schuld bekennen; wat ik u deed lijden, kan bijna door geen geheelen gelukkigen leeftijd opgewogen worden. Hoe gaarne had ik u gespaard; maar uw tegenstand bragt mij tot het uiterst... de keus was wreed... verschrikkelijk wreed! u had ik mijn leven ten offer kunnen brengen; maar Siegfrieds lot nog benijdenswaardiger te maken.... Ha! hier was het of een helsche furie in mijn borst ontstond: Werner te moorden koste mij niets; uwe elende sloeg mijn hart met schrik: wanhoop en woede ondersteunden de te leurgestelde liefde, ik deed u mijne wraak gevoelen, om dat ik aan het genoegen, u eens gelukkig te maken, niet wiide wanhoopen. Twee jaaren heb ik mij aan uw gezicht onttrokken, en schoon ik in geen kerker smachte, leed ik niet minder dan gij.
irmengard,
ziet hem met een' hoonenden glimplach aan.
gaffro.
Zo zeker is het, dat hij, die standvastig blijft, eens op een gelukkigen uitslag hoopen mag. Het droevig verschiet is opgehelderd, blijder dagen lachen mijn verlangen te gemoet: en daar Siegfried zijn Irmengard ongetrouw werd, durft Gaffro zich het genoegen voorstellen, Irmengard te wreeken.
irmengard,
verwilderd.
Siegfried!... mijn gemaal! | |
[pagina 23]
| |
het kind.
Weent gij? moeder lief! (Irmengard troost hem door stomme gebaarden.
gafpro.
In Italien trachtte de graas zich voor uw verlies schadeloos te stellen. Hoe weinig moet hij de waarde van zijn geluk gevoelen: daar een ander voorwerp uw beeld uit zijne ziel kon wisschen.
irmengard.
Gaffro!... Laster niet.
gaffro.
Hoe verheugd was hij, den band verscheurd te zien, die u met hem veréénigde.... Hoe verheugde het hem bij zijne terugkomst Irmengard niet te vinden.
irmengard.
Hij is hier? mijn gemaal, mijn verlosser is hier? Ik dank u, ô God!.... Kom hier, mijn kind! kom in de armen uwer moeder: onze elende zal haast een einde nemen.
gaffro.
Deze vervoering kenschetst u edel hart. ô Waarom heeft zulk eene gade geen waardiger gemaal!
irmengard.
Gaffro! gij hebt mij verschrikkelijk beledigd; maar, bij God! ik vergeef het u van harte, zo gij mij uit deze verschrikkelijke onzekerheid redt. Waar is mijn gemaal?
gaffro,
Thans nog hier.
irmengard.
Hier? en hij bemint mij nog?.... Gaffro! spreek slechts ééns waarheid... ééns slechts, en laster mij daarna | |
[pagina 24]
| |
tot de onwaardigste aller vrouwen; zeg mij slechts ééns dat mijn gemaal mij nog bemint.
gaffro.
Gij beveelt mij waarheid te spreken; en wilt mij tevens eene onwaarheid afpersen. Valt het u dan zo moeijelijk, de ontrouw van Siegfried te geloven? gij hadt die reeds moeten vrezen, toen hij de schoone Griselde om uwen wille verstiet. Is u het noodlot van dat schuldloos offer onbekend? Het verdriet stortte haar in het graf; maar de getuige haarer schande heeft het recht behouden, Siegfried vader te noemen.
irmengard.
Gaffro! Gaffro! bedenk dat er een almagtig Beschermer over de onderdrukten waakt! Is het lot, dat gij mij deedt ondergaan, niet verschrikkelijk genoeg? Mogelijk deed de dwaling, waarin uwe helsche list mijn gemaal voerde, hem zijn schuldelooze gade vervloeken... ô laat mij, in het midden mijner elende, voor het minst den troost, hem onveranderlijk te beminnen.
gaffro,
met vuur.
Gij zoudt dan, indien hij zijn trouw verbroken had?...
irmengard.
Ha! verachtelijk booswicht! gij waant reeds te zegepralen... in uwe oogen lees ik de verzekering, dat mijn gemaal onschuldig is... in dit elendig verblijf, van alle vreugde des levens verwijderd, verhest mijn hart mij verre boven den booswicht, die mijne elende berokkende.... Ik heb u doorgrond: voor alle uwe misdaaden kocht gij niets, dan de spijt, uwe ontwerpen mislukt te zien. Ik triumfeer over u, mij blijft de hoop over... wat zeg ik! | |
[pagina 25]
| |
gij hebt mij niets kunnen ontnemen... ik heb alles behouden... mijn gemaal is onschuldig!
gaffro.
Wel nu, alle hoop is mij benomen, gij overtuigt mij daarvan: daar gij mij verpligt den wreeden last, dien uw gemaal mij gaf, en dien ik niet aannam uittevoeren, dan om u te redden.
irmengard.
Een' last van mijn gemaal? in uwe handen?... ô Spoedig, laat mij niet om den laatsten druppel vergif bidden!... Stapel al uwe misdaaden op een, en beproef of gij er mij onder kunt verpletten.
gaffro.
Wel nu, uw gemaal....
irmengard.
Stil, stil! ik lees in uw gelaat een' nieuwen loogen. Breng mij bij mijn gemaal, uit zijn' mond wil ik mijn lot vernemen.
gaffro.
Zeker had hij mij dien last niet opgedragen, indien hij niet vreesde dat dit bekoorlijk gelaat hem eene vrijspraak zoude afperschen, daar hij, om zijn eigen mislagen te bedekken, doemen wilde; mij droeg hij den last op u, voor altijd, van hem te verwijderen.
irmengard.
Heilige God!
gaffro.
Gevoelt gij nu de waarde van uw' triumf?
irmengard.
Onmensch, verlaat mij! | |
[pagina 26]
| |
gafero.
Ik eerbiedig de smart, die u onrechtvaardig maakt, ik weet wat te leur gestelde liefde ons doet lijden; uw lot is gelijk aan het mijne: wie is beter in staat u te wreeken, dan ik?
irmengard,
met den glimlach der wanhoop.
Gij wilt mij wreeken!
gaffro.
Bij God! ik wil u wreeken!
irmengard.
Geef mij uwe hand... gij siddert niet: zo verre kan het den mensch in het kwaad niet brengen, dat hij God tot getuige eener loogen zoude inroepen, zonder te sidderen. Nu, zweer mij bij den Almagtigen dat gij mij ééne bede niet zult weigeren.
gaffro.
Wat gij ook van mij moogt vorderen... zo uwe liefde slechts de prijs zij....
irmengard,
woest.
Gaffro, zweer mij!
gaffro.
Ik zweer u!
irmengard.
Gij weet wel, Gaffro! dat eene vrouw haare deugd, het edelst waar over zij beschikken kan, tot geen' nietswaardigen prijs veil geeft; bloed vorder ik van schuldloos bloed, dat gij onteeren wilt.
Zij rukt den dolk uit den gordel van Gaffro.
Druk dezen dolk in mijn' boezem en werp hem, rokende van mijn bloed, voor de voeten van mijn' gemaal. | |
[pagina 27]
| |
gaffro,
terug deinzende.
Uitzinnige!
irmengard.
Siddert nu de man van moed?... of vreest hij de straf? wat raakt het den verdoemden of hij een getuige meer voor den rechterstoel zendt, dien hij toch nimmer ontwijken kan!
het kind.
Stil, lieve moeder! hij zou u kwaad doen. (Irmengard sluit het kind angstig in haare armen.)
gaffro.
Razende! gij zult uwen wensch vervuld zien. Sterven zult gij; maar niet door mijne handen: vrolijk zoudt gij van hier gaan, indien uw bloed op mijn hoofd kwam; neen, Siegfried, de aangebedene Siegfried, zij uw moordenaar! langer wil ik zijn bevel niet wederstreven. Gij zult Gaffro leeren kennen.
irmengard,
met opgekropte smart.
Ik, ô ik ken u!
Zij zinkt magteloos neder.
gaffro.
Gij siddert... gij verbleekt, de krachten begeven u!... dit genoegen smaak ik nog! mijne wraak is niet geheel onvoldaan! wacht uw vonnis. | |
[pagina 28]
| |
Derde tooneel.
irmengard, het kind.
het kind.
Wees gerust, lieve moeder! hij is weg.
irmengard.
Kind, kind! waarheen... geen hulp... geen redding! Rechtvaardige hemel! is het lot der stervelingen in uwe handen? bestiert gij de oneindige keten, die den tijd aan de eeuwigheid verbindt, en durven dus uwe schepselen handelen? - Vergeving! ik wil niet morren, ik wil niet klagen; het graf eindigt ons bestaan niet: gij zijt rechtvaardig!... ô Mijn echtgenoot! heeft den booswicht u doen geloven dat ik mijne pligten schond, zo als hij mij van u wilde doen geloven? stelt gij zo weinig vertrouwen op mijn hart? Maar, indien hij eens waarheid gesproken had... indien dit kind eens geen vader meer had... hij is immers ook vader van Griseldes kind:... wie de banden der natuur verbreekt zal zich ook aan geen priesterzegen stooren. - Ja ik heb alles verloren! God! ontferm u over de verlatene vrouw!.... welk een straal van hoop rijst daar in mij op!... Neen, mijn gemaal is niet schuldig; jeugdige ligtzinnigheid bewijst geen bedorven hart.... Neen, zij hebben hem bedrogen: zijn hart behoort mij nog. | |
[pagina 29]
| |
Vierde tooneel.
de voorigen, gaffro, luitprand.
gaffro,
tegen Luitprand.
Gij zult de bevelen van uwen meester uitvoeren!
luitprand.
Dat verstaat zich van zelve. - Kom, genadige vrouw!
irmengard.
Waarheen wilt gij mij voeren?
luitprand.
Mijn last is, niets voor den tijd te zeggen; maar daar staat de ridder Gaffro, wat die doen kan weet ik niet.
gaffro.
Nog eens, bedenk dat uw lot in mijne handen staat.
irmengard.
In uwe handen? wat mijn lot ook zijn moge, u aantezien is het verschrikkelijkste wat ik ken. Kom, mijn kind! is de vrouw verstoten, de Voorzienigheid zal de moeder niet verlaten.
gaffro.
Voord met haar! | |
[pagina 30]
| |
Vijfde tooneel.
gaffro.
Nu, nu is de geschiedenis ten einde, nu is er geen herroepen meer aan. - Zal ik geruster slaapen na deze daad?.... Mijn geweten zal mij als een spook op alle wegen volgen... pah! wat is het geweten? een ledig woord dat ons verschrikt. Ik vertrede een mierenhoop en het geweten zwijgt: en is de mier niet zo goed Gods schepsel als de mensch? - Ha! gindsche zwevende gedaante!....
Hij deinst bevend terug en lacht daarna verschrikkelijk.
Ha! ha! ha! mijn eigen schaduw! Heeft mijn moed mij dan verlaten, dat ik voor een niets siddere?.... Maar zo Luitprand een verrader wierd?
Nadenkende.
Hier was ik immers reeds voor: de dooden kunnen immers niet tegen ons getuigen!
Einde van het tweede bedrijf.
|
|