| |
| |
| |
19 - De Kaartridder (1966)
U hebt me eens toegewenst dat ik bij het lezen van De Kaartridder veel genot zou beleven, al was het maar de helft van het uwe. U hebt er dus enorm veel plezier aan beleefd?
Enorm veel. Ik had leerlingen van de Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen aangeraden bestaande teksten te illustreren en hun beloofd er zelf te schrijven bij illustraties die zij spontaan zouden maken. Een van hen toonde mij een paar houtsneden van een reeks van twaalf, die hij zou wijden aan de mij goed bekende legende van de kaartridder van Heppeneert. Ik begon voor hem te schrijven vóór hij klaar was, liet mij meeslepen door het genot dat ik heb beleefd aan al de verhalen van en over Soo Moereman en, toen ik klaar was, bleek de uitgave met illustraties te duur uit te vallen.
*
Het is een heel ander schrijven van u dan wanneer u ‘ernstige’ romans schrijft?
‘Van schilderen hebt ge plezier,’ zei Felix Timmermans me eens, ‘niet van schrijven.’ Ik zeg met een zelfde boutade dat ik plezier vind in vertellen zoals Soo Moereman en niet in schrijven. Exact is daarin dat het voor mij twee totaal verschillende zaken zijn.
*
In dat plezier zal het fantaseren, de ‘Lust zum Fabulieren’ wel een groot aandeel hebben gehad en ook het mimeren van en participeren met de volksmens? In dat geval heeft het fantaseren waarschijnlijk voor u een ludiek karakter.
Ja, het is een spel met al de verpozing van dien. Bij zulk schrijven zie ik die oude man ‘met de vetbol van een noot dik’ links op de
| |
| |
bovenhoek van het voorhoofd, maar ik hoor verschillende volksmensen het mij voorzeggen en ik vind er een onweerstaanbaar genoegen in mijn geletterdheid weg te cijferen en de woorden in de mond te maken tot ik het zeggen kan zoals ik het hoor.
*
U identificeert uzelf eens te meer met Soo Moereman. Uw diepste geluk als verteller zal dan wel zijn dat u zich, imaginair gemetamorfoseerd in een volksmens, in een wereld van ‘niet gestudeerde mensen’ vrij en harmonisch voelt?
Ja, dat is het voornaamste element.
*
Ik vermoed dat de therapeutische functie die het schrijven van zulk boek voor u heeft, wel van andere aard is dan de catharsis die het schrijven begeleidt van uw dieper geïntentioneerde verhalen, waarin u de spanningen in uw onbewuste ontlaadt.
Ja, het is het verschil tussen afleiding en bevrijding. Hier en daar zult u merken dat ik mij laat gaan en eventjes ‘schrijf’, maar dan is dat nog een onthechter ‘schrijven’ waarin ik Soo Moereman hoor.
*
Er is in de manier waarop u die wonderwereld van volksgeloof en legenden evoceert een ambiguïteit te ontdekken van liefdevolle fascinatie en distantiërende (milde) ironie. Daarachter schuilt wel de tweevoudige neiging die u sinds uw kindertijd bijgebleven is: een diep emotionele nood aan vertrouwen, geloven, beminnen, geborgen zijn en anderzijds een eenzame, kritische distantie die u later expliciet tot ongeloof hebt ontwikkeld. U spreekt waarschijnlijk uit uw diepste zelf wanneer u schrijft; ‘Mijn mirakelen vragen geen geloof. Niks geloven tegen uw goesting. Het enigste
| |
| |
dat ik vraag is van er niet mee te lachen, want misschien lacht ge dan niet met uw vader en moeder, maar zeker met uw grootouders en uw overgrootouders en dat is lachen met uzelven’.
Zeer juist. Dat is van mij, maar het is er niet bovenop gelijmd.
*
Het is trouwens, technisch gezien, een element van elke goede vertelkunst dat ze de credibiliteit volkomen in het midden laat.
Elk goed verteller van wonderverhalen begint met geen geloof te eisen. Hij zal eenvoudig en rechtschapen vertellen wat er precies is gebeurd en iedereen vrijlaten. Dat is de beste captatio benevolentiae. Met de verwijzing naar ouders en grootouders die er dichterbij stonden en nooit aan getwijfeld hebben, staat hij zeer sterk. Dat is inderdaad een grondbeginsel.
*
Zijn al die volksverhalen, sagen, legenden, populaire anekdoten, liedjes, die uw Kaartridder stofferen, eigen fantasie, of hebt u hier en daar folkloristische gegevens, documentatie overgenomen?
De meeste verhalen kan men vinden in Limburgse Sagen door Matthias Kemp, zelf dichter en de broer van de meer begaafde Pierre Kemp; enkele andere in een paar dergelijke boeken, maar ik heb ze natuurlijk zoals alle vertellers ongegeneerd naar mijn hand gezet. Voor kenners van Limburg klopt de geografie van de plaatsnamen niet. De namen zijn alle echt, maar ik heb ze gekozen om hun klank en de val van mijn volzin, zonder mij te storen aan de geografie.
*
En wat is een ‘doodsbenenboom’?
De naam van de ‘doodsbenenboom’, waarin ik een mirakel laat
| |
| |
gebeuren, waaraan, bij mijn weten, zelfs Onze-Lieve-Heer, laat staan een van zijn heiligen, nooit heeft gedacht, is strikt wetenschappelijk. Hij staat in de Antwerpse Kruidtuin aan de Leopoldstraat, op een plaatje dat aan een boom hangt langs een van mijn dagelijkse wandelwegen. Les conteurs prennent leur bien où ils le trouvent.
*
Vertrekpunt en kern van uw verhaal is een oude Limburgse legende die thuishoort aan de Maaskant. Hoe hebt u ze ontdekt en besloten ze volgens eigen fantasie te herschrijven?
Heppeneert is, zoals Wurfelt, een gehucht van Maaseik, waar ik vaak ben geweest. De legende van de kaartridder is er ontstaan door de verwering van een adellijke grafsteen, waarop het gevierendeelde wapen op vier speelkaarten is gaan gelijken. Er wordt naar die kerk in mei gebedevaart ter verering van een miraculeus Lievevrouwebeeldje dat op de Maas zou zijn aangespoeld. De kaartridderlegende is in de streek van Maaseik nog mondgemeen. Dr. Jacques Hendrickx van Maaseik, componist en romanschrijver, schreef er een toneelstuk over.
*
De initiatieritus in de geheime Midasgodsdienst met zijn verscheidene ceremonieën en inwijdingen kan natuurlijk doen denken aan de oude Mithrasgodsdienst, of hebt u uit uw fantasie een soort geheime loge gecreëerd?
Helemaal niet. Ik wist dat volgens een Engelse specialiste, wier naam ik niet meer ken en die met haar theorie wel niet alleen zal staan, de middeleeuwse spook- en heksenverhalen hun oorsprong vinden in geheime ceremonieën van verlate heidenen en van nieuwe sekten, die door het triomferend christendom over één kam werden geschoren en bestreden als omgang met de duivel. Daarom wilde ik de verkoop van de ziel van de kaartridder meer
| |
| |
allure geven en terwijl ik een echte afgodendienst aan het ontwerpen was, deed ik te Berchem, in een hoop uitverkoopboeken, op mijn beurt een miraculeuze vondst, een pocketuitgave van Elsevier, een ernstige historische studie over de Mithrascultus in West-Europa. Daar maakte Soo Moereman dadelijk Midas van, maar voor de rest is hij goed gedocumenteerd. In de grotten van Valkenburg zijn nog resten zichtbaar van een Mithrastempel, zoals in Rome, Londen en Trier, en daar werden werkelijk de zeven inwijdingen gecelebreerd, onder de titels die Soo opnoemt, Raaf, Leeuw, Boodschapper enzovoort. Soo gebruikt er natuurlijk van wat hem bevalt, maar hij bazelt helemaal niet.
*
Onbewust of bewust, ik vraag het mij af, hebt u in dit boeiend volksverhaal toch enkele fundamentele motieven van uw schrijverspersoonlijkheid gelegd?
Nog sterker. Hoe rationalistisch ik deze fantasieën ook bezie, ik heb het gevoel dat ik in dat verhaal ten voeten uit getekend sta. Dat kan op velerlei wijzen. Ik ken iemand die men uit een divisie van 20 000 man feilloos kan te voorschijn halen als de enige die loopt met onbeweeglijke schouders. Voorts is elke uitbeelding van een derde persoon dubbel: zij typeert de uitgebeelde en de uitbeelder. Shylock gespeeld door de grote acteur Bouwmeester, was tegelijk Shylock en Bouwmeester. Elk portret van Rembrandt is er ook een van de schilder. Als ik mij identificeer met Soo Moereman, identificeer ik ook Soo Moereman met mij. Timmermans zou zich zeker niet minder goed in hem inleven en toch een geheel andere Soo Moereman laten spreken. Last but not least, bestaan er voor zulke zelfportretten verschillende technieken: schilderen in kleuren of grisaille, olie- of waterverf, gouache, tekenen met potlood of pastel, etsen, afwerken of schetsen, enzovoort. Indien ik de techniek van Soo Moereman in het plastische zou transponeren, ik zou zeggen dat het een spontaan met de schaar in zwart papier geknipt profiel schaduwbeeld is.
| |
| |
*
Die kaartridder voelt zich in zijn familiemilieu eenzaam, verstoten, afgestoten zelfs, en begint dan zoals Henriken, de Consul, de ‘verloren zoon’ rond te zwalpen, maar alles komt tenslotte weer terecht, zoals in vele van uw romans. Waart u zich bij het ontwerpen van deze verhaalstructuur bewust of werd ze u door uw onbewuste opgegeven?
Aan die inderdaad treffende overeenkomst heb ik geen ogenblik gedacht. Ik zag niet in hoe ik de afdwaling van de vroom opgevoede zoon van een kruisvaarder en een Bessarabiaanse bekeerlinge al veel anders kon waar maken en het happy end was mij door de legende opgelegd.
*
Waarschijnlijk bent u er ook niet van bewust welke doorslaggevende rol in uw boek de binding van het kind met de ouders, vooral met de moeder speelt? Hij krijgt zelfs ‘twee moeders’, een echte en een mem. Deze laatste speelt, zoals in vele van uw romans, de rol van adopterende moeder met buitengewone liefde. De jonge kaartridder doodt zijn moeder en behandelt zijn mem, Cato, onbarmhartig wreed. Maar de binding blijft zo essentieel dat hij door schuldgevoelens tegenover Cato en zijn ouders geen blijf meer weet met zichzelf, ze achtervolgen hem tot in zijn dromen. En zo komt hij ten slotte op het goede pad terug. Dat de beeltenissen van vader en moeder op hun grafmonument hem het meer droevig en protesterend, maar glimlachend van geluk aankijken, is zijn grote vreugd bij het begin van een beter leven.
Alles totaal onbewust. Dit is dan zeker een van mijn grondmotieven. Ik vond geen ander en ook geen menselijker motief voor zijn inkeer dan het berouw om de moord op zijn moeder en de gehechtheid aan zijn voedster. De grafmonumenten die blozen en daarna glimlachen, komen uit een bestaande legende, maar ik heb ze natuurlijk gekozen uit vele andere en gebruikt. De ouders,
| |
| |
stiefmoeder, Cato, Jocabetteken en de andere van Wintershovens, vader Anselm, de veerman, enz., enz. zijn geheel van mij.
*
Voor onze lezers citeer ik de volgende weemoedige tekst: ‘Eenzaam levert de mens zijn strijd onder de sterren die pinken en ge'n weet niet waarom. Als kind bij moeder kunnen we niet alleen zijn, maar zo gauw als we verstand krijgen en hoe meer we er krijgen, al eender waar dat we zijn, in de woestijnen van Azië, in het oerwoud van Afrika, bij ons lief in de maneschijn, of aan de heerd bij vrouw en kind, we zijn zonder gezelschap onherroepelijk alleen met iet dat we niet kunnen uitspreken, een gemoed dat niet begrepen wordt, een verdriet dat niemand kan genezen, een lupus van de ziel.’ De prachtige tekst loopt verder door, maar het is genoeg om u te vragen of die nostalgie van terug-naar-moeder u vaak bewust werd of wordt?
Dat onvervulbaar heimwee neemt de vorm van beelden aan, zo kinderlijk dat ik het haast niet durf uitspreken.
*
Ik begrijp dat u schroomt over deze innigste intimiteit te spreken, maar ik vind ze ontroerend, niet beschamend en uw schroom menselijk.
Ik zie mij naast iemand die mijn hand vasthoudt op de rug in de zon op het strand liggen, beiden in de vorm van een Sint-Andreaskruis en ik zie mij ook in een zwijgende kring van mensen zitten, die weten wat er in mij is omgegaan en toch van mij houden. Ik hoop dat onder degenen die dit lezen, al weze het maar een enkel mens, daar niet om glimlachen zal. De hopeloosheid die uit deze beelden spreekt ligt daarin, dat ik dit de hoogste vorm van erkenning vind en toch goed weet dat er voor mij niets veranderen zou, als ik werkelijk op het strand lag met een hand in de mijne, of zwijgend in een kring zat die mij kent en bemint.
| |
| |
*
Dit gevoel vindt ongetwijfeld zijn oorsprong in uw kindertijd, maar het zal zich door uw later schrijverschap wel hebben geintensifieerd.
Het besef dat de mens onbekend blijft, miskend wordt, machteloos is, werd naar mijn mening, door het lot dat mij als schrijver werd toebedeeld en dat ik welbewust op mij genomen heb, sterk verhevigd.
*
Uw ongeloof als uitdrukking van zelfaffirmatie van in uw kindertijd, als eenzaam protest en koppige weigering tot over-gave aan wie of wat ook, hebt u in dit boek via de kaartridder zeer mooi geformuleerd. Ik schrijf voor onze lezers deze passus over: ‘In zijn dromen verschenen vader, moeder, stiefmoeder, grootvader, Cato, professors uit het juvenaat van Maastricht, vader Anselm Kersmaeckers, Jocabetteken, ze zeiden dat hij moest lezen, lezen, lezen, maar eerst bij Midas en dan bij de katholieken, neen hij las niet, voor geen geld. Hij kon niet in of uit zijn kasteel zonder voorbij de miraculeuze doodsbenenboom te gaan en in zijn dromen wees Cato dikwijls naar die boom, maar, nog voor het grootste mirakel van de wereld niet, zou hij een kruiske van zo groot maar hebben gemaakt en dat is de verlatenheid die het nijgste zeer doet, met droge ogen en dunne lippen, vanbuiten wijgen en vanbinnen hard en bitter zijn.’ Bent u het met mij eens dat uw ongeloof uit hoofde van bepaalde bindingen en conflicten in uw kinderpsyche, bij pozen opstandig, revanchistisch, bij pozen ook diep eenzaam, schuldbewust, zelfs wanhopig moet blijven?
Als u met deze vraag bedoelt dat het verdriet om zelfs vergeten en vergeven verongelijking een blijvend merkteken in de ziel brandt, antwoord ik ja.
| |
| |
*
Ja, dat bedoel ik. En dat die verongelijking in uw prille kinderjaren haar wortels vindt.
De vraag herinnert mij echter te veel aan wat u misschien niet op het oog hebt en wat ik voortdurend heb moeten horen: dat ik geen rust vind in mijn ongeloof en slechts gelukkig zal worden wanneer ik mij weer zal bekeren. Laat mij daar, al hebt u het niet uitgelokt, eens duidelijk op antwoorden. Ten eerste, ik heb nooit rust gevonden in mijn geloof, ik was als gelovige veel ongelukkiger dan nu. Ten tweede, ik ben geen ongelovige die zijn geloof met droefheid mist, ik ben een ongelovige die, tot zijn diepe, nog steeds toenemende voldoening, van zijn geloof is verlost en daarvoor in de plaats, vrijwillig, na jarenlang beraad en grondig onderzoek, een andere wereldbeschouwing heeft gekozen, die hem veel beter voorkomt, zijn geest en mettertijd ook zijn gemoed volledig bevredigt en hem alle wegen openstelt om de besten onder de mensheid te volgen naar meer kennis en beschaving.
*
Dat geloof ik ten volle en ik wens u die vrede toe, dat weet u. Ik wilde slechts beweren dat uw geloofsproblematiek haar diepere en oudere wortel heeft in uw psychisch monodrama sinds uw kindsheid. Ik probeer met u te verklaren, maar eerbiedig tevens totaal uw overtuiging.
Dat weet ik. Anders spraken wij niet.
*
Dat u al spelend-schrijvend volkomen uzelf blijft, blijkt ook uit de behandeling van de thema's dood en zelfmoord, die randgebieden van het leven welke u zo gaarne raakt. Uit de plezierig vertelde passus waar de kaartridder als zelfmoordenaar-in-spe
| |
| |
en de kluizenaar hun gesprek voeren, kan men de waarheid distilleren dat de sleutel van de levenszin, de tevredenheid en het relatief geluk te vinden is in het altruïsme. U hebt dus het geloof van Thijs Glorieus bewaard, maar wellicht wat gerelativeerd door de wijsheid der jaren, al hebt u het intussen af en toe in uw boeken vergeten?
In Denise staat ergens, ik ken het uit het hoofd: ‘Liefde ontvangen en nog veel meer liefde geven, dàt, meent Denise, is het geluk van de mens.’ Dat is nog mijn oprechte overtuiging. Ik heb ze lang niet genoeg nageleefd, maar toch genoeg om uit eigen waarneming en ervaring te weten dat geven meer voldoening schenkt dan ontvangen en nemen, en dat allen die zichzelf vergeten voor anderen benijdenswaardig zijn.
*
Toen ik uw boek sloot en mijn blik toevallig op de flap viel, las ik daar met een milde glimlach dat uw Kaartridder een ‘visie brengt die wellicht in details aanvechtbaar is’. Wat aanvechtbaars zou men daarin gevonden hebben?
Op aandrang van uitgevers heb ik zelf enkele flapteksten geschreven, met zoveel tegenzin dat ik ervan afgezien heb. Wanneer de uitgever er zelf voor zorgt, maakt hij meer reclame, maar wordt men soms ook verrast. De woorden die u aanhaalt wijzen op een lichte argwaan, waaraan ik al lang gewoon ben, dat er ook in mijn gemoedelijkste tekst wel wat venijn van het ‘ridendo dicere verum’ zal zitten, wat niet het geval is. Mijn humor om de mirakelen zit juist verscholen in de overtuiging waarmee ze worden verteld. De lichtste zweem van spot zou misplaatst, bekrompen en kleingeestig hebben geklonken.
*
Uw argwaan lijkt me hier totaal overbodig.
Des te beter.
|
|