| |
| |
| |
18 - Alter Ego (1964)
Het is typerend voor Alter Ego, zoals voor andere romans uit uw latere periode, Nieuw Deps, Tilman Armenaas, e.a., dat u als verteller de teugels niet meer zo strak houdt. De intrige-elementen worden lustig verstrengeld, verhaspeld, onthaspeld. De factuur is veel losser, met ritmische variaties (snel - soms trager), heel wat uitweidingen en soms grillige arabesken, met dan weer snelle en beklemmende momenten. Bent u zich van dat verschil met uw eerste werken bewust?
Ten volle.
*
Is dat verschil te verklaren door leeftijd of andere wijzigingen in u?
Ik denk wel dat rekening moet worden gehouden met het feit dat ik psycho-fysiologisch veranderde.
*
Hoe precies?
Een element dat het verschil van strakheid tussen vóór-Houtekiet en na-Houtekiet verklaart is volgens mij dat met Houtekiet mijn persoonlijke evolutie voltooid is. Ik sta nog altijd op het standpunt van Houtekiet die op zijn toren de aarde en de hemel aandachtig observeert, maar zelf niet meer zoekt. Ik ben geen ‘wieledenker’ (Van Ginneken) die op zijn uitgangspunt terugkeert, maar een mens die zichzelf heeft gemaakt en zijn jeugd heeft gecorrigeerd. Een zoeker die gevonden heeft.
*
| |
| |
Misschien groeit de vorm ook spontaan?
Ja, ik kies de passende vorm naar het onderwerp. De factuur komt spontaan tot stand. Ik wilde Alter Ego niet in vertelstroom schrijven maar in hoofdstukken, taferelen, juist zoals Tilman Armenaas.
*
U hebt misschien toch met klare opzet vermeden steeds volgens een zelfde technisch patroon te schrijven?
Dat is juist gezien. Ik was en ben ertoe geneigd dat zoveel mogelijk te vermijden. Ik ben bijvoorbeeld te trots geworden om bepaalde eigenaardigheden van mijn stijl te herhalen. In het begin schreef ik ze vrijwel onbewust, daarna herhaalde ik ze bewust, omdat men ze mooi vond, op het laatst wendde ik ze met tegenzin aan, in de mening dat het nu eenmaal moest, omdat het anders niet Walschapiaans was. Ten slotte vertikte ik het en vermeed ze. Ik wou om niets ter wereld nog daarop bestaan.
*
Misschien vond u ook op de duur uw stijleigenaardigheden té individueel?
Ja, dat is een ander motief dat bij mij sterk doorwoog: groot werk herkent men ook in een vertaling die geen stijleigenheid kan weergeven en de duurzaamste vorm is de eenvoudigste, meest concieze en correcte.
*
Is het niet zo dat de werkelijk creatieve kunstenaar ook in het scheppen van de vorm vrij wil zijn en blijven, en zichzelf niet wil mimeren?
Dat is inderdaad weer een ander motief. Het is onnatuurlijk en
| |
| |
vervelend steeds hetzelfde opnieuw te maken. De creatieve lust richt zich niet alleen op het nieuwe gegeven, maar ook op de nieuwe vorm.
*
De motieven die aan de grond van een bepaalde literaire vormgeving liggen zijn dus complex?
De redenen waarom en de oorzaken waardoor de stijl van een schrijver evolueert en hij het ene boek anders construeert en schrijft dan het vorige zijn volgens mijn ervaring altijd complex.
*
En ten dele imponderabel?
Ja, elk gegeven brengt zijn vorm mee, zelfs formaat en kwaliteit van papier, waarop het wil geschreven worden. Ik schreef bijvoorbeeld vaak in vakantieverblijven en meermaals bepaalde de kamer welk papier ik moest gaan kopen. Dergelijke onweegbaarheden spelen bij mij meermaals een gewichtige rol in de toon, de kleur van de uitwerking van een gegeven.
*
Het is ook typisch dat enkele van uw latere werken, zoals Tilman en Alter Ego, zich in een grotere ruimte afspelen. In dit geval loopt het verhaal afwisselend in Vlaanderen, Oostenrijk, Engeland, de azuren kust. Schuilt daarachter een soort spelbehoefte van uw verbeelding, of wenst u het verhaal een kosmopolitischer kleur te geven, of wat?
In dit boek moet het vooral bijdragen tot het bevreemdende van het verhaal. In Tilman werd die ruimte geboren uit spelbehoefte en vaardigheidsvertoon.
| |
| |
*
Het boek heeft verscheidene gezichten. Op het eerste gezicht is het een realistische zedenroman, doch anderzijds stelt men dan weer dadelijk vast dat het wonderbare er een grote rol in speelt. In zijn weids en zelfs overtollig uitgesponnen verhaalintrige biedt het werk een eigenaardig mengsel van realistische zedenschets, sentimenteel en zelfs melodramatisch verhaal, wondervertelsel met een mysterieuze en zelfs onwaarschijnlijke sfeer, moralisatie en psychologische ontleding. En heeft men al de elementen van dat caleidoscopisch romanvertoon geïnventariseerd, dan merkt men dat het belangrijkste niet gezegd maar slechts symbolisch gesuggereerd wordt: men krijgt de indruk dat u zich bedekt uitspreekt en u verbergt.
Naarmate ik meer en meer verbaasd ben over mezelf en inzie dat ik niets kan en niets weet, neemt mijn lust toe om door iets lichtelijk intrigerends te verwijzen naar wat ik niet kan uitdrukken, iets waardoor het boek toch meer inhoudt dan de goede verstaander erin vindt. Ik verwijs daardoor niet naar wat er tenslotte toch in te vinden is, maar werkelijk naar wat ik er niet in kan leggen.
*
Misschien is dit soort schrijven een middel om, achter het scherm van de fantasie, naast hetgene dat u bewust meent niet te kunnen zeggen, ook (en misschien vooral) uw onbewuste vrijer te laten bovenkomen?
Dat is zeer goed mogelijk; iemand die zich verkleedt voor een bal verraadt zich door de keuze van zijn vermomming doorgaans meer dan door zijn dagelijks kostuum.
*
Ook zuiver romantechnisch gezien is Alter Ego, zoals Tilman Armenaas, in onze tijd een merkwaardig anachronisme. Men is niet
| |
| |
meer gewend aan die hybridische romanfactuur. De mengeling van realistische observatie, vrije fantasie en zin voor het wonderbare heeft nochtans de Europese romankunst bij het begin van de moderne tijden gekenmerkt (Rabelais, Cervantes), doch zoals in de moderne wetenschap heeft zich ook in de kunst van onze eeuw de zucht naar specialisatie volgens formules en beperkte technieken doen gelden. Historisch gezien kan men de opvatting van romans als Tilman Armenaas en Alter Ego het best vergelijken met de realistische roman rond het midden van de negentiende eeuw, die nog vermengd was met elementen die tot het eeuwige erfgoed van de verhaalkunst behoren en die in de romantiek tot volle gelding waren gekomen: het sentimentele, het avontuurlijke en het mysterieuze. Men kan denken aan Balzac, Dickens, Eugène Sue, Fréd, Soulié, etc. of aan Dostojevski, die zijn realistische romanopvatting steeds op vrije wijze met fantastische, avontuurlijke en melodramatische bestanddelen heeft vermengd en er zich nooit voor geschaamd heeft de elementen die men in de hedendaagse roman vaak als vulgair of minderwaardig beschouwt en die men wil verwijzen naar de zogenaamde lagere genres - de politieroman, de sentimentele roman, de avonturenroman, enz. - in zijn meesterwerken te integreren.
Dat zou ik het liefst hebben gedaan: al wat uit mij borrelde vorm geven met al de middelen van al de genres van de schrijfkunst en dit zelfs op alle kwaliteitspeil. Dat is voor mij het grootse van Dostojevski en al de andere groten die ik vereer. Zij zijn de tegenpolen van de Flauberts en de Van Schendels die elke bladzijde even agaçant mooi maken en van de Rilkeaantjes die elk woord zoenen. Zij zijn scheppers en dààrdoor geen ciseleerders.
*
U keert dus de rug naar het verschil in evaluatie tussen de vormen en stijlen dat sinds de oudheid heeft bestaan: de verheven genres tegenover de zogenaamde lagere genres, de waardevolle ‘sermo elatus’ naast de volkse ‘sermo humilis’, zoals ook sinds de negentiende eeuw een waardeonderscheid wordt gemaakt tussen romans
| |
| |
voor intellectuelen, met verheven stijl, en de romans voor het volk?
Dat is zeer juist. Ik gebruik graag het zogenaamd vulgaire, volkse, stuiverachtige, zoals, tussen haakjes, ook Rabelais, Cervantes, Shakespeare en Dostojevski hebben gedaan. Dit zijn voor mij grondvormen van de kunst, geen minderwaardige vormen. De grootste kunstenaar kan er zich in uitspreken. Zij behoeden hem voor onnatuur en artistiekerigheid.
*
Het is wel typisch dat u zich als verteller buiten en boven het verhaal stelt op het standpunt van een soort afstandelijke ironie. U constateert op afstand het wonderbare door te spreken van ‘surrealisme’ of ‘surrealistische openbaring’, het avontuurlijke door te gewagen van ‘Vlaamse ersatz-Father Brown’ en het sentimentele door ironiserende allusies als: ‘gelijk in een goedkope roman treden op het gepast moment uit een zijstraat achter hun bank de twee figuren naar voor die volgens hun rol voor een dramatisch toneel moeten zorgen’. Door het innemen van zulk standpunt geeft u de indruk al schrijvend uw verhaal kritisch, wat glimlachend te bekijken en vermindert u zijn geloofwaardigheid. Er is hier een verschil met andere romans, bijvoorbeeld De Française, waarin u zich volstrekt en totaal engageert. Wat is daarvan de reden?
Ik wilde door dit standpunt tegenover mijn verhaal in Alter Ego geen intellectuele schaamte of standgevoel tot uiting brengen, maar laten horen dat ik het bewust doe, dus eerder pronkzucht.
*
U wilde zich dus wat distantiëren van al het wonderbare?
Vele gegevens zijn inderdaad wonderbaar; ik vond het vulgair in dat surrealisme als schrijver te geloven, laat staan het uit te
| |
| |
buiten en ik meende er het meest uit te halen door het op afstand te zien. De bedoeling van deze distantiëring was dus het geval geloofwaardiger te maken, zoals een mirakel van Lourdes, verteld door een die eraan twijfelt, betrouwbaarder voorkomt dan het relaas van een kwezeltje.
*
Houdt u van dit speciale schrijversstandpunt in het verhaal?
Het is geen kwestie van houden van. Ik gebruik het als het me voor het verhaal wenselijk voorkomt. Zo komt wat u ‘afstandelijke ironie’ noemde ook in mijn vroeger werk wel eens voor, bijvoorbeeld waar ik het volk laat spreken in de wij-vorm, over feiten die ik zelf anders heb voorgesteld.
*
Toch meen ik dat heel wat lezers het diepst worden getroffen en volstrekt meegesleurd wanneer u een verhaal vertelt zonder u bewust te vertonen. Ik heb echter de indruk dat u zich in Alter Ego, en af en toe elders, bijvoorbeeld in Tilman, voor een deel hebt laten leiden door een ludieke neiging, vooral een spel van de fantasie, waarbij u dan de lezers tussendoor met een glimlach laat verstaan dat ze al het vertelde niet au sérieux moeten nemen.
Confrater Soo Moereman, wanneer hij wat te ver ging in het wondere, glimlachte en dan vroegen zijn ogen: vindt ge niet dat ik goed kan vertellen?
*
Misschien moeten heel wat avontuurlijke en wonderbare feiten in het narratief gebeuren een soort van fantastisch schutscherm zijn waarachter u de diepere ernst, die tot uw intieme leven behoort, al vertellend toch verborgen houdt. Ik doel meteen op een zekere gelijkenis met het latere Gastmaal, waar u ook het vreemde,
| |
| |
fantastische en soms buitenissige in het verhaal gebruikt om een symbolisch bouwwerk op te trekken waarachter u heel wat verbergt.
Dat hebt u zeer vernuftig geraden en in dat opzicht kondigt Alter Ego de latere boeken Het Gastmaal en Het Avondmaal aan, waarin ik telkens wat verder ga.
*
Geen duidelijke allegorie, maar verborgen symboliek dus?
Ja. In zijn laatste boek beschrijft Knut Hamsun in een gewoon realistisch verhaal zeer duidelijk zichzelf als een herder die door zijn in paniek geraakte schapen in een afgrond wordt geduwd. Dit genre van symboliek heb ik willen vermijden.
*
Het is me opgevallen dat Alter Ego, tussen het episch relaas door, heel wat algemene levenswijsheden bevat, dikwijls moraliserende, in de trant van: ‘Want ga het goed na, zelfs de beste vrienden zijn nog vreemden voor elkaar’ (5), ‘de mens moet zijn deel leed dragen’ (6), ‘De ouders van kinderen die het ten volle goed doen, liggen nachten lang wakker, vastgeklampt aan elkaar, of ruggelings bloedend uit inwendige wonden’ (23), ‘Een redetwister overtuigt zichzelf, zelden iemand anders’ (89), enz. enz. Strikt genomen zijn zulke algemene wijsheden in het verhaal overbodig, zeker volgens uw opvatting van de roman. Zou dat een verschijnsel van uw oudere jaren zijn, waarin filosoferen natuurlijkerwijze een ruimere plaats krijgt naast handelen?
Ik heb nochtans altijd graag zulke wijsheden ingelast, en liefst mondgemene. Zolang men niet voelt dat het allerindividualistische uitingen zijn die de auteur er mordicus in wilde hebben, geven zij voor mijn gevoel de tekst reliëf en laten de lezer even verwijlen.
| |
| |
*
Dus mondgemene wijsheden en geen waarbij de auteur zich als meer verheven wetende mens in het verhaal mengt?
Ik vind het vervelend in een narratief relaas opeens een diepzinnig intellectueel te horen. Zo heb ik ook van jongs af gesputterd tegen de incongruentie van gesofisticeerde woordkunst doorspekt met fonetisch weergegeven dialogen van analfabete dialectsprekers. Mondgemene wijsheden daarentegen komen reeds in Volk en Adelaïde voor. Een typisch voorbeeld van die wijsheden, helemaal naar mijn smaak, heb ik u onlangs geciteerd. Een bejaarde, gezonde, blijmoedige vrouw was tevreden over haar leven, maar wilde er geen enkel jaar van overdoen, want ‘het leven is toch een zorg’ zegde ze. In vergelijking met de opzettelijke uitspraken van filosofen en babbelaars in romans over het leven dat een last, een leed, een tragedie, een grap, een absurditeit zou zijn, vind ik dit een uitspraak van Shakespeariaanse diepte en evenwichtigheid.
*
De meest fundamentele vraag is, welke bedoeling ligt ten grondslag aan deze roman? Mag ik er een poging in zien om uw leven op imaginair plan te herscheppen zoals u thans het graag zou hebben geleefd?
Alter Ego is een afrekening met het met de jarende toenemende zelfverwijt dat ik geleefd werd en nooit heb durven leven. Het is een nauwgezet bewijs dat, als alles gegaan was zoals ik het mij met de jaren concreter begon voor te stellen, mijn leven in essentie toch ongeveer zou geworden zijn wat het toen was.
*
Bij het lezen van Alter Ego heb ik dikwijls aan Ons Geluk gedacht, vooral wanneer ik de twee romans vanuit het standpunt van de
| |
| |
hoofdfiguren, Rik en René, met elkaar vergeleek. Beiden trouwen met een rijkere vrouw, ze zijn volksjongens die tot welstand komen en faam verwerven, maar innerlijk diep ongelukkig. In beide gevallen krijgt de vrouw de schuld.
U zou er ook het lot van Tilman Armenaas kunnen bij vernoemen en de tegenstelling met Trouwen waarin de man de schuld krijgt en met Celibaat waarin de afwezigheid van de vrouw het ongeluk van de man is. In Ons Geluk neemt de man een groot deel van het leed voor zijn rekening.
*
In elk geval, de moeilijkheden van de mannelijke figuren in uw romans om zich harmonisch in het huwelijksleven in te schakelen, gaan nooit gepaard met vermaledijding van de vrouw.
Ik heb steeds het Strindbergse schelden op de vrouw verfoeid. Zelfs indien het gelijk steeds aan zijn kant ware geweest, zouden zijn invectieven voor mijn gevoel nog gemeen en onmannelijk zijn.
*
Met zijn ingeboren eenzaamheidsbewustzijn en onsociale neiging, zijn onrust en opstandigheid is Rik een typisch Walschapiaans karakter. Hij is ‘een alleenstaande’ en zijn eenzaamheid, die u scherp belicht, is onverlosbaar. Zij wordt verhevigd door frustratiegevoelens: onder druk van verbod of omstandigheden een deel van zijn leven te missen, het geluk en de droom niet te hebben bereikt. Deze frustratiegedachten maken zijn eenzaamheid bitter, ondraaglijk voor hemzelf, vol zelfverwijt. Hij leeft dan ook innerlijk vervreemd van zijn familie en milieu. Het zal u waarschijnlijk beginnen te vervelen en misschien irriteren dat ik op vaste, typologische trekken in uw werk wijs. Maar het is goed dat de lezers de karakter wereld van uw romans als een vaste, typische,
| |
| |
eigen-Walschapiaanse wereld leren ontdekken. Ieder écht schrijver heeft toch zijn eigen, onvervreemdbare karakterwereld.
Ik wist van eerstaf dat niet al uw vragen even aangenaam zouden klinken, maar ik zou het nog onaangenamer vinden indien zij allemaal mijn ijdelheid streelden, en, zoals gezegd, ik wil àl uw vragen beantwoorden. Uw karaktertekening van Rik is feilloos. Zij is ook typisch voor mijn werk. Wel zou ik er willen bijvoegen, niet te mijner disculpatie als mens, maar als schrijver die gemeend heeft zulke personages te mogen uitbeelden, dat de innerlijke gesteldheid van Rik allesbehalve exceptioneel is. Wel integendeel.
*
Volkomen akkoord, en laten wij in die zin Rik verder doorkijken. U geeft een merkwaardige existentiële ervaring bloot wanneer u over hem schrijft: ‘Hij voelt zich van langsom minder thuis in een beschaving die vasthoudt aan een morele fictie omtrent de mens. Hij wendt zich af van haar weldenkendheid en wordt de eenzame wolf die hij altijd is geweest. Het heeft daar niets mee te maken dat hij O.-L.-Heer op zijn blote knieën moet bedanken voor het leven dat hij heeft mogen leiden, hij heeft geen echte vriend gehad.’ Hij is eenzaam in wat u noemt ‘een universeel onbehagen’. Het gaat hier dus om dezelfde existentiële ervaring, die ook aan Ons Geluk en Salut en Merci ten grondslag ligt.
Inderdaad en nogmaals, ik beschouw dit als een beleving die de mens in ons tijdsgewricht hoe langer hoe meer ondergraaft.
*
Heel wat tendensen in het denken en voelen van onze tijd blijken in uw lijn te liggen.
Elk krantenummer bevestigt dit, en negentig procent van de literatuur.
| |
| |
*
Er zijn nog twee motieven die u aan de basis van Riks onbehagen legt. Het eerste is ‘dat hij als opstandige jongen het avontuur van zijn kunstenaarsroeping niet aangedurfd heeft met Justine Belfroo, met wie hij Victorine in zijn dromen heeft bedrogen in haar eigen bed’. Ik laat die Justine, meisje van uw dorp, in het midden, maar het tweede motief, die overtuiging dat u, indien u in uw dorp gebleven was, als schilder, met daarbij wat hovenieren, een zelfstandiger, vrijer en gelukkiger leven zou hebben geleid dan nu het uwe is geweest, is dat reëel?
Ik ben er vast van overtuigd dat ik met de leergierigheid, geestesonrust, neigingen en gaven die zich manifesteerden van vóór en in de gemeenteschool en met de leermiddelen die geleidelijk meer in het bereik van een dorpsjongen kwamen, zonder scholen een evenwichtiger mens en een oorspronkelijker kunstenaar zou zijn geworden. Het voorbeeld van Stijn Streuvels en honderden andere kunstenaars stijven mij in die overtuiging, die niemand mij nog uit het hoofd kan praten.
*
In het tweede hoofdstuk verplaatst u plots de handeling naar een wintersportdorpje in Oostenrijk waar Rik in een vreemde, unheimliche sfeer de geheimzinnige John Smith ontmoet, een geheimzinnig, nurks, misprijzend personage, die hem aanvankelijk afkeer en later angst inboezemt. De dreigende houding die hij aanneemt, de occulte praktijken die hij er in het duister blijkt op na te houden, brengen Rik helemaal van zijn stuk. Het doet mij een beetje aan het begin van een avonturen- of politieroman denken.
Ik heb een kerstvakantie doorgebracht in Oostenrijk juist toen ik innerlijk bezig was met het probleem van mijn leven waarover wij het zojuist hadden, en viel te midden van een surrealistische sfeer die ik juist zocht, een middel tevens om mijn al te persoon- | |
| |
lijke belijdenis door dramatisering onherkenbaar te maken. De beschrijving van die Oostenrijkse vakantie is zeer reëel. Eigenaars van het hotel, de maître d'hótel, sommige klanten en het nieuwjaarsfeest, de vreemde toegang tot het dakterras, het doodbidden, de moord in de bergen en meer andere details zijn juist beschreven.
*
Maar u geeft heel dat avontuurlijke hoofdstuk met al zijn details zoveel belang!
Ik gaf het zoveel belang om de aandacht af te leiden van mijn eigenlijke doel en werd bijna het slachtoffer van die list. Ik heb op die manier willen doorgaan en van het overdoen van mijn leven afzien om een Simenon te schrijven.
*
Van die John Smith maakt u in dat hoofdstuk een mensenhater die inkt spuit op het hotelpersoneel en alle gasten, een walger tegenover mens en maatschappij. Ik dacht in dat verband, bijvoorbeeld, aan de sfeer van uw verhaal De Nachttrein.
Nu u het verband legt, zie ik het wel. Ik heb er echter niet aan gedacht. De Nachttrein verscheen in Forum, in 1935, en Alter Ego dertig jaar later.
*
Waarom hebt u van Smith een ‘doodbidder’ gemaakt? Zegt u dat iets speciaals?
Ik weet dat zulke praktijken in mijn jeugd nog beoefend werden door primaire volksvrouwen die poppetjes doorstaken met spelden. De zo rationalistische Somerset Maugham heeft een mooie novelle geschreven over de courante beoefening ervan in
| |
| |
de Zuidzee-eilanden. Een bijna ongelooflijk, maar ter plaatse niet eens verbazend geval van doodbidderij, werd verleden jaar beschreven door een Amerikaanse etnologe.
*
Het geval komt in uw volksverhalen wel eens voor, maar hebt u er ook zelf ervaring van?
Zelf heb ik ondervonden dat gedachten kunnen overgedragen worden, laten we simplistisch zeggen door de lucht. Waar de grens van deze mogelijkheden ligt weet ik niet.
*
Freud beweert dat doodbidderij of allerlei wensbevelen in de verte, relicten zijn van de kindertijd waarin de ‘almacht der gedachte’ aanvaard wordt.
Mogelijk.
*
In elk geval, het lijkt me zeer waarschijnlijk in een psyche als die van John Smith.
Toen ik het leven van John Smith overzag, kwam het mij psychologisch vanzelfsprekend voor dat hij zijn eenzame woede, verlatenheid en verdriet luchtte in bezwerende gebaren, waarin vast werd geloofd in de verre landen die hij bezocht.
*
Volkomen begrijpelijk. Maar laten we overgaan naar het derde hoofdstuk. Daarin gebeurt heel wat wonderbaars. Op zekere dag ziet Rik nabij de autoweg, waarlangs hij vaak naar huis rijdt, een landhuis staan dat hij nooit heeft opgemerkt en dat precies
| |
| |
beantwoordt aan het landhuis dat hijzelf heeft getekend en willen bouwen. Kennismakend met de bewoners, ontmoet hij een volkomen homoniem Rie Verrewinckel, hem onbekend maar afkomstig uit hetzelfde dorp als hij en verre familie. Deze man heeft nu juist de jeugddroom verwezenlijkt die hij steeds vergeefs gekoesterd had, namelijk schilder worden, en bovendien verneemt hij tot zijn verbluffing dat deze getrouwd is met Justine, ook een meisje uit zijn dorp, op wie hij van jongs af verliefd was en nog steeds heimelijk verliefd is, al wist hij niet waar zij verbleef. Een drievoudige wonderontmoeting! Misschien is dit, alles samen, toch wat onwaarschijnlijk?
Die drievoudige wonderontmoeting is niet zo wonder als het u toeschijnt. De eerste geut van het verhaal was een beschrijving van de te Londerzeel gebleven, met Justine getrouwde, in een door mij getekend en door Justines vader gebouwd huis wonende schilder, schrijver en dorpstoneelspeler die ik had kunnen en willen zijn. Daarmee heb ik een werkelijke ontdekking van familieledenhomoniemen te Londerzeel in verband gebracht. Terwijl er in ons dorp zelf en in het omliggende heel wat Walschappen waren, werd bij mij thuis aan ons, kinderen, voorgehouden dat wij de énige Walschappen op de wereld waren, daar grootvader een enige zoon was, zonder wie onze naam, ‘een naam van een eenmaal groot volk’, volledig zou zijn uitgestorven. Het is een neef van mijn vrouw die als soldaat in 1940 de andere Walschappen te Londerzeel, die wij niet kenden, heeft ontdekt toen hij bij hen werd ingekwartierd. Dit alles is geschied terwijl wij een echte ‘familie souche’ zijn te Londerzeel, sinds 1560.
*
Dit is wel heel sterk, vooral in een dorpje als Londerzeel.
De verklaring is hier niet ver te zoeken. Londerzeel is een groot dorp van 7 à 8000 inwoners, bestaande uit twee parochies die weinig contact hadden met elkaar.
| |
| |
*
Toch zal de verklaring veeleer liggen, dunkt mij, aan het geïsoleerde en zelfbewuste karakter dat u in onze gesprekken uw familietak hebt toegeschreven. Hebt u nog Walschap-Walschap-ontmoetingen meegemaakt die voor de Verrewinckel-Verrewinckel model konden staan?
Te Matadi heb ik tot mijn ontsteltenis een homoniem ontmoet die op mijn broer geleek. Daarbij heb ik drie andere wonderontmoetingen beleefd en één waarvan ik niet weet of ik ze gedroomd, verzonnen of werkelijk beleefd heb.
*
Werd ook die laatste produktief in uw werk?
Ja, vandaar Ben, Tej-Badaduc. Ook de man in Angst (Nieuw Vlaams Tijdschrift).
*
Maar dat van de twee Van Verrewinckels de ene nu juist de jeugddroom van de andere heeft verwezenlijkt, namelijk schilder worden, een jeugddroom die deze andere in het latere leven nooit heeft losgelaten, is dat niet wat onwaarschijnlijk?
Het is wel onwaarschijnlijk dat die Van Verrewinckel van Londerzeel geworden is wat die van Antwerpen heeft gewenst te worden. Daar kan noch wilde ik aan ontsnappen. Op dat wonderbare meende ik de lezer te hebben voorbereid door het vorige hoofdstuk. Ik rekende op de surrealistische sfeer van Oostenrijk om dat te doen aanvaarden.
*
U hebt zelf in uw jeugd schilder willen worden?
| |
| |
Ja.
*
En al evenmin hebt u willen ontsnappen aan het toevallige feit lat die homoniem-ver familielid gehuwd is met het meisje dat de andere steeds vanuit zijn jeugddroom in het leven heeft meegedragen?
Hiervoor rekende ik op het feit dat menig gehuwd man de gehuwde vrouw ontmoet met wie hij had willen trouwen.
*
Dit aspect was voor u essentieel?
Het boek is geschreven om mezelf te overtuigen dat ik, met Justine in Londerzeel levend zoals ik het wenste, ten gevolge van mijn aard hetzelfde geluk en leed zou hebben gekend als nu.
*
Daarbij komt dat het landhuis, dat Rie en Justine in de buurt van uw geboortedorp bewonen, precies tot in de details, een landhuis is zoals Rik er een heeft getekend. Dit samentreffen zal wel symbolisch zijn. Hebt u in uw levensloop, tussen uw werk door, wanneer u uw verbeelding de vrije loop het, dikwijls landhuizen getekend waarin u graag, eventueel met andere levensgenoten, zou hebben gewoond?
Tientallen jaren lang heb ik landhuizen ontworpen, niet zo maar schetsmatig, maar zeer gedetailleerd en altijd goed wetend dat ze om diverse pertinente redenen, niet van materiële, wel van praktische aard, nooit zouden uitgevoerd worden. Het was mijn liefste evasiedroom. Het landhuis van Rie en Justine is mijn laatste project.
| |
| |
*
En het leven op het land zelf?
Het voorbeeld van de bekende Bart de Ligt, gewezen dominee, dweperig vegetariër, die vredesapostel werd en beweerde te leven van de teelt van rashonden, deed mij jarenlang documentatie zoeken en plannen maken. Vandaar de liefhebberij van Justine. Ik had toen langzamerhand de belangstelling voor paddestoelen, muskusratten, zilvervossen en chinchilla's, die Bart de Ligt tijdens zijn bezoeken bij mij had gewekt, geëlimineerd en zij specialiseert zich in de rustige dieren van bij ons.
*
Leefde u in nog andere evasiedromen?
Naast het tekenen van landhuizen was mijn tweede hobby in atlassen en encyclopedieën speuren naar ideale eilanden en klimaten.
*
Hebt u zelf, wanneer u langs de autoweg Antwerpen-Brussel voorbij Londerzeel reedt, dikwijls in uw verbeelding zulk landhuis gezien waarin u graag zou hebben gewoond?
Telkens. Intussen is de strook die ik ervoor ontbost had geleidelijk verkaveld en het uitzicht veranderd. Tegenwoordig zoek ik het verderop naar Imde toe, waar wij zouden hebben gewoond volgens een traditie die niet strookt met de stamboom.
*
Ik heb mij vroeger in een opstel over dit boek, verschenen in Dietsche Warande en Belfort, jaargang 1965, vergist toen ik naar aanleiding van de verhouding Rik-Rie allerlei betekenissen van
| |
| |
het dubbelgangerschap onderzocht, daarbij uitgaand van de titel Alter Ego, en concludeerde dat hiervan in de strikte zin geen sprake kon zijn. Het was ook niet uw bedoeling over een dubbelgangerschap in strikte zin te schrijven. Misschien is het wel juister in de verhouding Rie-Rik een afsplitsing te zien van wat in u de persoon is die u bent geweest of meent geworden te zijn en anderzijds het wensbeeld van wat u graag zou zijn geweest.
Dat is de strikt letterlijke betekenis waarin ik Alter Ego heb verstaan: het andere ik dat ik had kunnen zijn, de andere mens die ik had kunnen worden. Ik ken geen betere term om dat weer te geven.
*
Daarom zijn Rik en Rie waarschijnlijk ook innerlijk gelijkend?
Rik en Rie zijn identiek dezelfde mensen, kunstzinnig, onvoldaan, onbegrepen. Zij hebben alleen maar een verschillend leven geleid en Rie heeft in de ogen van Rik geleefd zoals Rik het voor zichzelf had gewild.
*
In het boek hoor ik herhaaldelijk het zelfverwijt van Rik dat hij ‘geen man was geweest’, ‘niet durfde leven’. Maar u hebt toch in uw leven vele bewijzen van durf en moed gegeven, zelfs zeer ostentatieve?
Ja, tot mijn verbazing wordt dit beschouwd als mijn voornaamste kenmerk en het vleit mij, want dit is precies wat ik heb willen doen en waarom ik niet heb willen toegeven of schipperen.
*
Maar u hebt in eigen ogen nog te veel concessies gedaan?
| |
| |
Als ik naga wat al toegevingen ik daarbuiten heb gedaan, geduld geoefend en compromissen gesloten die ik wel te verstaan niet betreur, doch opnieuw zou doen, dan moet ik eerlijk bekennen dat ik het vleiend etiket niet verdien.
*
Het hele boek wil dus een symbolische werkelijkheid uitbeelden. U maakt het Rik mogelijk door de belichaming van zijn verbeeldingsdroom, deze droom - zijn alter ego - in vlees en bloed te ontmoeten en zich doorleefd met deze situatie te vereenzelvigen. Dat zal wel, onbewust of misschien zelfs bewust, uw diepste behoefte geweest zijn.
Daarom is het boek geschreven. Ik wilde van die gedachte, die stilaan een obsessie werd, verlost geraken, en daarom wilde ik bewijzen hoe onvermijdelijk mijn leven in totaal andere omstandigheden identiek zou verlopen.
*
Onvermijdelijk?
Van mij uit, gegeven mijn aard, onvermijdelijk. Van kleins af, in diverse milieus, ben ik dezelfde geweest. Ik ben te oud geworden om mezelf wijs te maken dat alles alleen van de anderen kwam. Dat is de zin van het boek.
*
Vooreerst gaat Riks aandacht naar de schildersloopbaan van Rie, nadien krijgt Justine de meeste aandacht en ten slotte gaat hij jacht maken op John Smith. Laten wij met zijn bewondering voor Rie beginnen. Het verbaast mij toch wat dat u uw betere ik te Londerzeel gedaante geeft in een kopiïst-schilder van de banaalste soort. U had hem toch wat meer kwaliteitsniveau kunnen geven, ik bedoel een greintje persoonlijkheid. Stel ik hem naast
| |
| |
Gerard Walschap, dan zou ik zeggen: les extrèmes se touchent!
Het liefst zou ik een vakman zijn, zoals de middeleeuwse kunstenaars die bestellingen uitvoerden en in hun vrije tijd, voor zichzelf, vrij en belangeloos, zich uitleefden. Dat doet Rie, bijvoorbeeld wanneer Justine ziek te bed ligt. Dan tekent hij vrouwen, de vrouw. Ik heb ook ‘bestellingen’ uitgevoerd: Zwart en Wit, Oproer in Kongo, en vakwerk geleverd als Tilman Armenaas.
*
Aan het ene extreem trekt u partij voor de onpersoonlijke, knappe naschilder en aan het andere zet u de would-be artiest in zijn hemd in de persoon van Emmanuel met al zijn pretentie, excentriciteit en onmacht. U hebt daar altijd plezier aan beleefd?
Uit afkeer van de artistiekerigheid, de fluwelen jassen, de baarden, de vuile nagels, het gedaas over kunst, het luiwammessen al wachtend op inspiratie, uit gebrek aan gezond verstand, vakkennis en talent.
*
Ligt de weg van de ware kunst niet in het midden tussen die twee extremen Rie en Emmanuel, namelijk in een kunstenaarschap dat én vakmanschap én creatieve persoonlijkheid bezit?
Vanzelfsprekend, met dit voorbehoud dat Rie geen extreem is, daar hij én vakmanschap én creativiteit bezit. Ik geef wel toe dat ik het eerste dikker heb onderlijnd dan het tweede, uit misprijzen voor de degradatie van de schilderkunst in deze tijd. Toen ik het boek schreef vernam ik dat leerlingen van een academie voor schone kunsten hun directeur in alle ernst hadden gevraagd alleen maar hun gevoel te ontwikkelen! Niet meer leren tekenen en schilderen!
*
| |
| |
Wat hebt u eigenlijk van uzelf in Rie gelegd?
Dat Rie schildert in alle stijlen, gelijk een kleermaker alle modellen maakt welke de klant wenst, dat hij zelf zijn lijsten maakt, schaaf- en ijzerbank heeft, enz. betekent dat ik van nature meer een maker dan een kunstenaar ben. Hij is goed op de hoogte van het artistieke leven, maar wil er niet aan deelnemen. Dat is mijn drang om koppig mezelf te zijn en de wereld te versmaden. Daardoor is Rie onnavolgbaar en trekt niemand aan. Zelfs die kinderen die zijn zoals hij, kiezen een andere richting, de miniatuur, het echte kunstportret. De jongste doet uitsluitend wat moeder doet en wil van vaders werk niet weten. Het meisje, zijn bekwaamste leerlinge en beste vriend, vlucht, tot zijn stomme verbazing, uit zijn huis. Hij is een op uitzonderlijke wijze geslaagd man, zoals zijn homoniem, en zoals deze uiterlijk gelukkig, doch vanbinnen uitgehold door onbewuste eenzaamheid. Hij heeft slechts de blinde passie van zijn werk.
*
Toch hebt u tussen Rik en Rie één belangrijk karakterverschil geschapen: de Antwerpse Rik is een onrustige, opgejaagde natuur die buiten zijn huis doolt en tevens wordt verteerd door wilde plannen, ook zelfverwijt, schuld- en insufficiëntiegevoelens, terwijl de Londerzeelse Rie een rustig man is.
Dat de twee homoniemen in dat opzicht verschillen, de Antwerpse een dubber is en de Londerzeelse een rustig, tevreden man, die vreedzaam met zijn lieve vrouw leeft, onbewust van wat er rond hem gaande is, betekent dat ik dit zou geworden zijn had ik durven zelf leven. Mijn metafysische tobberij zou ik niet hebben gekend, ik zou op mijn dooie gemak niet meer naar de kerk zijn gegaan en in het heelal hebben gebladerd gelijk in een atlas.
*
| |
| |
Geleidelijk komt bij Rik zijn jeugdliefde voor Justine op de voorgrond, ze neemt heel zijn wezen in beslag.
De bewondering voor Rie, die een beroep heeft weten te maken van wat voor hem slechts een liefhebberij is, is van de aanvang af even groot als de verrassing dat hij dit met Justine heeft verwezenlijkt, maar Justine wordt mettertijd belangrijker: van haar kan hij nog houden, een Rie kan hij niet meer worden.
*
De beleving van de erotische relatie wordt vooral in Riks ziel ontleed. Wat van het begin af opvalt is de felle emotionele heftigheid waarmee hij de ontmoeting beleeft. Op meer dan één ogenlik bewijst u dat u nog steeds tot het evoceren van klemmend gepassioneerde, haast mateloos-gevoelige momenten in staat bent. Toch geeft u steeds aan de beheersing het laatste woord. ‘Nog een woord en hij schreit zijn heimwee van jaren en jaren uit aan haar boezem’ (63), maar Rik doet het niet. Afgezien van het laatste toneel op Justines ziekbed, waar de drift binnen de gegeven beperkingen even de vrije teugel krijgt, laten Rik en Justine zich leiden door wijze beheersing. Rik bemint zonder aandringen, vereert op afstand, gelukkig zich te zonnen in zijn ‘ideaal van jongs af’. Waarom hebt u de voltrekking van het driehoeksgeval vermeden?
U verwonderde zich over onwaarschijnlijkheden in het verhaal. Nog onwaarschijnlijker dan dat alles te zamen zou het voorgekomen zijn dat Rik en Justine, zoals hun karakter beschreven wordt, beiden maatschappelijk gefixeerd in een gezin met vier kinderen en er niet disharmonischer in levend dan de grote meerderheid, dat alles zouden verlaten.
*
Zo ver hoefde het niet te gaan. Houtekiet nam de vrouwen ook niet mee.
| |
| |
Als u met voltrekking een bedscène of een nachtje samen uit bedoelt, dit vond ik voor hen eveneens onwaarschijnlijk en vooral als verlate jeugddwaasheid komisch.
*
Uw jeugddroom van haar moest imaginair onaangetast blijven?
Nu blijkt op het ziekbed van Justine inderdaad dat hun liefde gebleven is wat zij was in hun jeugd. Wat daar gebeurt, is voor hen nog het grote verboden geluk dat het na de mislukte zoen op de trein zou zijn geweest.
*
Verboden, inderdaad. U besteedt grote aandacht aan Riks gewetensonrust. Hoewel zijn buitenechtelijke liefde niet tot geslachtelijk contact komt, wordt hij gaandeweg steeds zwaarder geplaagd door zelfverwijt en schuldgevoelens. De psychologische tekening van zijn zelfbedrog - het meest onzinnige is het schrijven van die monografie - en zijn zelfverwijten is een van de best geslaagde aspecten van het boek; ook de manier waarop u hem af en toe in naakte oprechtheid tot zichzelf laat komen. Dat alles laat vermoeden dat het schuldgevoel, vooral op seksueel gebied, u zeer vertrouwd is.
Voor een leerling van katholieke scholen, die nooit gestolen, nooit bedrogen en zeer zelden gelogen heeft, maar veel zonden begaan, waarvan de meeste niet eens zonden waren, is het seksuele schuldgevoel ongeveer het enige dat hij meesleurt door het leven.
*
Waarschijnlijk leven in uw onbewuste en in uw dromen nog steeds sterk de schuldherinneringen uit uw kinder- en jeugdtijd
| |
| |
(seksuele initiaties, begeerten, schijnheilige biechten en communies, etc.)?
Dat is inderdaad zo, dat slijt niet uit.
*
Ook hebt u in Rik nog heel wat andere spanningen uitgebeeld. Naast de ambivalente en gespannen houding tussen hem en zijn gezin, zijn er de spanningen die rijzen tussen ouders en kinderen, het conflict der generaties. Relaties van ouders en kinderen belicht u hier in verscheidene families: die van Rik, Rie en John. Men mag wel zeggen dat dit motief in de roman een grote plaats inneemt. Ouders lijden om hun kinderen, zij leven eenzaam naast hun kinderen. Zoals Rik eenzaam leeft in zijn gezin, is ook Rie ‘eenzaam door zijn beste zoon verlaten’ (128). De kinderen vervreemden. Ook buiten familieverband schenkt u belangstelling aan de tegenstelling der generaties, op het artistieke, ideologische of breder maatschappelijke vlak. Zij wekt alom misverstand, vervreemding, conflict, bittere strijd. Men ontkomt niet aan de indruk dat u in die jaren zeer fel door dit motief werd aangegrepen en eronder hebt geleden.
Zeker. Het leven van Rik en dat van Rie gelijken op elkaar door hun kinderen. Om de autobiografie te bewimpelen nam ik twee items.
*
Door vele van uw romans heen lopen twee levenscurven in tegengestelde richting, de ene is die van de materiële emancipatie die opgaand verloopt, de andere is die van het innerlijke levensgevoel die zich doorgaans nederwaarts beweegt, naar het tragische levensbesef of de ondergang. Dat is hier weer het geval. De voltooiing van de innerlijke levenscurve is zeer somber. De evasie van Rik naar Rie en Justine - zijn schildersleven en haar liefde - schenkt hem slechts een poosje gedroomd geluk, in feite
| |
| |
meer innerlijke misère, en ze loopt uit op failliet. Ook Rie is niet voor blijvend geluk bestemd en vindt tenslotte, wanneer Justine stervensziek ligt, zijn enig, klein houvast in het werk vóór zijn schildersezel. Dat tekent weer de onbereikbaarheid van het innerlijke geluk, een gedachte die in uw werk overheerst.
Zeer juist. Succes, geen geluk. Sinds jaren beschouw ik het geluk als een van de gevaarlijkste illusies van de mens, een van zijn oneindigheidsdromen, en heb ik het verzaakt.
*
Bij het slot van het boek dacht ik aan het einde van Tilman Armenaas, waar u Tilman zijn lang gekoesterd heimwee naar het gedroomde geluk van zijn kindertijd definitief laat vernietigen door voorgoed naar Schiras terug te keren. Ook in Alter Ego heb ik de indruk dat u die innerlijke wensdroom van een ander, beter, gelukkiger leven dan u zou kunnen geleefd hebben vóór uw ogen geïncarneerd wilde zien in het verhaal, om hem nadien te bezweren en uit te bannen door vernietiging.
Ja, naast de realisatie voor Rik in een spiegel wenste ik ook de ontluistering van die droom.
*
Een duidelijk cathartische functie!
Inderdaad.
*
Nu zou ik de verhouding van Rik en John Smith willen bespreken, waaraan u in de roman zulke verrassende uitbreiding hebt gegeven. U hebt Smiths optreden op spectaculaire wijze voorbereid in het tweede hoofdstuk en laat kort nadien die fascinerende kerel bij Rie Verrewinckel aan huis optreden, waar hij tot de familie
| |
| |
blijkt te behoren. Voor die mensen is hij al even onvatbaar, onheilspellend. De twee intriges Rik-Rie-Justine en Rik-John Smith worden aldus handig verknoopt. Maar doet die verknoping niet ietwat hybridisch aan?
Dat vind ik niet. Ik geef vlot toe dat het boek geen meesterwerk is maar de twee thema's leken me even belangrijk: de Rik-Rie-Justine verhouding en de Rik-John verhouding. Ik zie de verstrengeling van beide niet als hybridisch. De Rik-John verhouding is trouwens ondenkbaar zonder de verhouding Rik tussen de familie van Rie en Justine. Zonder deze zou Rik zich na Oostenrijk niet eens meer voor John hebben geïnteresseerd. Hij zoekt John uiteindelijk om Justine, zoals hij Rie bekendmaakt om haar. Meer om haar dan om te schrijven welk een man hij zelf had kunnen en willen worden.
*
In uw bewustzijn was het Rik in zijn jacht om John Smith op te sporen enkel te doen om ‘de man (te) achterhalen die op twee gezinnen zwaarder drukte dan ze hem lieten blijken’ (151). Dat achtte u essentieel zijn reddende rol?
Ik dacht inderdaad dat dit deel van de intrige onmisbaar was voor het verhaal. Ik wilde Rik niet té veel met Justine laten vrijen omdat dit, zoals ik reeds zegde, op hun leeftijd en in hun situatie allicht komisch zou worden en ik wilde hem het identificeren van John Smiths aard en bedrijvigheid laten verrichten om Justine plezier te doen en van dienst te zijn. Rik moest in Cannes ook de oudste zoon van Rie leren kennen en er zijn dochter terughalen die thuis weggelopen was.
*
Die jacht op John Smith brengt het verhaal ook in een zeer beweeglijke detectivesfeer vol spanning en fantasie. Lokt zo iets u aan?
| |
| |
Sterk. Ik heb trouwens zulk speuren naar een bekende onbekende meegemaakt.
*
Die moet u enorm hebben aangetrokken en tevens met angst vervuld.
Ja.
*
In mijn opstel over Alter Ego, in Dietsche Warande en Belfort, heb ik de verhouding Rik-John uitvoerig ontleed en ben ik tot de conclusie gekomen dat Rik vanuit zijn onbewuste onweerstaanbaar naar John wordt getrokken en dat er naast de liefde-relatie Rik-Justine, waarvan Rik zich bewust is, een tweede is: Rik-John, die in eerstgenoemde de meest verborgen, meest emotioneel-geladen, ook meest gevaarlijke, gevreesde impulsen loswoelt.
Ik heb die analyse gelezen en ik moet u zeggen: veel hiervan wist ik zelf niet.
*
U hebt ook niet bewust bedoeld hem in uw roman belang te geven?
Neen, het belang van John Smith is niet gewild en bedoeld. Hij komt voort uit mijn gemak en plezier zulke figuur te beschrijven. Hij is onbewuste schrijfkunst, maar absoluut geen maakwerk.
*
Hij moet een mysterieus en in het donker gehuld deel van uw wezen zijn; zijn type komt, in metamorfosen, in uw werk herhaaldelijk voor.
| |
| |
Hij is voor mij inderdaad een soort Nonkel Dolf, Houtekiet, Ben, enz. en zij betekenen voor mij als mens en schrijver zeer veel. Hij komt bij mij van heel diep.
*
Het zal waarschijnlijk altijd zo geweest zijn dat u op het bewuste vlak met dit rebellerend, vrij genietend en zwervend menstype non-conform wenst te zijn, de verwoestingen die zulk type aanricht wil beletten, zoals Rik meent te moeten doen, maar dat u op het onbewuste vlak zich met hem over-identificeert, zodat dit type een aureool van grootsheid krijgt.
Tu dixisti, non nego.
|
|