| |
| |
| |
16 - De Ongelooflijke Avonturen van Tilman Armenaas (1960)
De geschiedenis van Tilman Armenaas is een van die fantastische avonturenverhalen zoals wij er in de Europese letterkunde vele kennen, vanaf Cervantes en Grimmelshausen, over de achttiende eeuw - ja, die vooral! - tot Stevenson en Conrad. U geeft in deze lijvige roman de indruk dat uw fantasie haar vrije loop krijgt in het onbeperkte en dat zij grenzeloos is.
Dat was inderdaad de bedoeling: een overrompelende triomf van de vertelkunst, die men toen begon te discrediteren en tevens een boek dat mijn stilistische en dogmatische tendensen kon overleven.
*
Ik vind Tilman Armenaas een van uw beste boeken. Iemand die het liefst voor zijn genoegen leest als ik, heeft allicht de indruk dat de literaire kritiek dit boek niet voldoende naar waarde heeft geschat.
Dat heeft mij inderdaad teleurgesteld, maar ik geef de hoop op een postume erkenning niet op.
*
Een van de redenen waarom dit boek door de contemporaine kritiek niet naar waarde werd geschat, zal wel zijn dat u, in het spoor van de vertellers uit vroegere eeuwen waarvan ik er enkele heb genoemd, voor alle klassen en standen van de mensheid wil schrijven in de taal van iedereen.
Zeer juist, in een taal die, zoals het bewezen wordt door de vier auteurs die u daarjuist hebt genoemd, het langst lees- en leefbaar blijft.
| |
| |
*
Er is, naast veel pure fantasie waarschijnlijk, wel heel wat vermomde aanwezigheid van u in het verhaal te bespeuren?
Het heeft mij zelf voortdurend verbaasd dat, ondanks de zelfonthechting en vaak daardoor, dit verhaal zo persoonlijk is geworden. Men kan mij hier het best vergelijken met een tekenaar die voor zijn genoegen zo maar wat schetst, of een man die in de gauwte een zakelijk briefje schrijft. Schets en geschrift karakteriseren hen in zekere zin nauwkeuriger dan een speciaal daartoe gemaakt document.
*
Overal waar de mens zich uitdrukt, hoe dan ook, is hij aanwezig en identificeerbaar. Dat lijkt mij een van de redenen waarom wij deze gesprekken zijn begonnen, mij dunkt ook met resultaat.
Zonder twijfel.
*
Hebt u het boek met een vooraf uitgestippeld plan geschreven of is het een totaal vrije uitstap in het land van de verbeeldingsschepping?
Zonder enig plan, met niets anders dan de bedoeling mij te laten gaan en iets moois te maken.
*
Wist u vooraf dat Tilman naar huis zou terugkeren?
Toen Tilman zijn ouders, broers en zusters verlaten had, vond ik het jammer de verhaalsmogelijkheden die zij me boden te moeten verzaken. Het kwam mij storend voor om hunnentwil nu en dan
| |
| |
naar Vlaanderen terug te keren en zo heb ik tenslotte de oplossing gekozen Tilman zelf te laten terugkeren om te zien wat er van zijn volk was geworden.
*
Dat het boek twee in omvang ongeveer gelijke delen bevat, heenreis en verblijf van Tilman in Schiras en zijn verblijf in zijn vaderland na zijn terugkeer, is dat toevallig?
Al schrijvend en schrikkend voor de omvang die het werk aannam en het onuitgeefbaar maakte, troostte ik mij met een deelbaarheid in drie delen: Tilmans reis, zijn verblijf in Schiras, zijn terugkeer in Vlaanderen. Ik kon noch wilde mij intomen om technische redenen.
*
U hebt onderweg al fantaserend waarschijnlijk dikwijls, zoals Cervantes of Fielding, geaarzeld of u zou halt houden of verder gaan, deze of gene weg inslaan, dit of dat avontuur uitwerken, deze of gene figuur uitwerken?
Voortdurend. Dat was juist het heerlijke van dat werk. Menige figuur moest ik te summier behandelen omdat ik nu eenmaal vooruit moest. Ik hoopte ze opnieuw te kunnen opnemen voor herdrukken waar, helaas, na de tweede druk niet meer om werd gevraagd. Ik schreef te tegenstrooms tegen de ontluistering van het verhaal in.
*
Elk hoofdstuk is ais afzonderlijk verhaal, apart avontuur leesbaar, zoals dit ook bij Cervantes en velen van zijn volgelingen het geval is. Was dit bij u opzet?
Dat was een van de vertel-krachttoeren die ik wilde uithalen.
| |
| |
De lezer moest het boek kunnen openslaan waar hij maar wilde en benieuwd worden naar het voorafgaande en het vervolg.
*
Toen ik het boek begon te lezen en zag dat u de arme en jonge Tilman in contact bracht met een rijke, gestudeerde Indische prins, dacht ik dat het uw bedoeling was de avontuurlijke held een begeleider te bezorgen, die hem moest initiëren in de gevaren en de wijsheid die de wijde wereld bieden kan, zoals vroeger zo vaak gebeurde, in Gracians Criticon, Voltaires Candide, enzovoort. Hebt u daaraan gedacht?
In mijn lade liggen nog altijd een tiental hoofdstukken van Metten Maarten, een boek waarin een jongen ais Tilman in 1522 in Antwerpen, met een schilder als mentor, een reis door Europa aanvangt. Ik heb daar niet aan voortgewerkt omdat de historische getrouwheid ervan er hoe langer hoe meer een belang in krijgen moest waar het mij niet om te doen was. Ik concentreerde mij op Tilman omdat hij zonder mentor zijn weg maakt en met moderne civilisatiemiddelen zijn wereld kan opbouwen. Dat kon Metten Maarten slechts onder leiding en in een vrijwel immuabele wereld.
*
Dat vind ik typisch. Het thema van de ‘homo viator’ en van de ‘navigatio vitae’ riep vóór de moderne tijden graag de begeleidersfiguur op. Sinds de moderne tijden laat men de mens-reiziger, als Faust (zonder Vergilius of Beatrice), liefst alleen reizen. Dat zal zo ook wel gegroeid zijn uit uw individualisme.
Zonder twijfel.
*
In de eerste hoofdstukken, gesitueerd in een traditioneel Vlaams, christelijk dorpje, stelt u op amusant-ironische manier de dorps- | |
| |
potentaten, ‘steunpilaren van de maatschappij’, aan de kaak om hun schaamteloze profijtzucht en bedrog. Zulke ironische moralisatie ligt u wel?
Ja, zij moest het milieu tekenen waaruit Tilman bevrijd werd door de kroonprins van Schiras.
*
Eigenlijk bent u als schrijver altijd een moralist geweest, zowel in uw gelovige als in uw vrijzinnige tijd. Beschouwt u zelf deze neiging als een constante van uw werk binnen de wetten van de zuiver artistieke schepping?
Bestendig verbaasde het mij dat een totaal vrije artistieke schepping automatisch een moraliserende inslag vertoonde. Nu zie ik beter in hoe onvermijdelijk dit is en hoe nutteloos het was er te willen aan ontsnappen. Een puritein die iets moois maakt vervaardigt niets erotisch, een portrettist schildert telkens ook zichzelf.
*
Ik heb herhaaldelijk geschreven, zoals Vermeylen en anderen vóór mij, dat belangrijke kunst zonder ethiek ondenkbaar is. Bent u het daarmee eens?
Roerend eens en ze is ethischer naar gelang ze belangrijker is, maar ethischer betekent in dit verband niet preutser of weldenkender.
*
Het fantastisch verhaal van een arme bezembinderszoon die het brengt tot onderkoning van een groot land, spil van de nationale politiek, briljant internationaal diplomaat, onmetelijk machtig en rijk, is natuurlijk een kolfje naar uw hand. U makt de jongen
| |
| |
ook van kindsbeen af veelzijdig begaafd, bovendien nog grenzeloos edelmoedig en echte ‘mens van goede wil’. Dit alles laat hem toe een stuk van de mensheid erbovenop te helpen. Dit alles is, sinds uw jeugd, wel uw geliefde droom?
Inderdaad, als ik durfde zou ik voluit bekennen welk een geboren Messias ik ben. Mijn onrust om waarheid, recht en geluk kon nooit aan mij alleen bevredigd worden. Ik moet ze kunnen meedelen, beschouw dat als mijn taak en vind daarin meer vreugde dan in zelfverrijking. Ik voel wel hoe potsierlijk dit klinkt en schaam mij, maar het is nu eenmaal zo. In dit altruïsme zit dezelfde zelfzucht als in het egoïsme, dezelfde hoogmoed en ook iets kinderlijks. Het is verenigbaar met norse afgewendheid van de wereld en jaloerse zelfstandigheid, maar ik verloochen of bestrijd het in mij niet omdat het een allereerste vereiste van de menselijkheid is, misschien wel haar diepste drang en de verklaring van het avontuur van haar beschaving.
*
Ik vind het typerend dat u de mensen van goede wil in uw jongere jaren liefst een tragische ondergang bezorgde en ze nu laat triomferen. Misschien hangt dit samen met het feit dat u in uw latere jaren als vrijzinnig socialist meer vertrouwen in het leven en de taak van de mens hebt gekregen?
Dat is zeer juist. Als jonge katholiek in een zich dechristianiserende wereld, verstrikt in eigen moeilijkheden, kon ik mij slechts langzaam ontdoen van het dwangidee van alle godsdienstigen: dat de mensheid haar verderf tegemoet gaat. Sinds ik weet dat zij alleen dit aardse leven heeft, zie ik met voldoening dat zij geleidelijk vrijer, rationeler en comfortabeler leven kan en dat deze evolutie van jaar tot jaar versnelt.
*
Naast Tilman lokt u zijn broer Bavo naar Schiras. Hij is een zon- | |
| |
derling, een maniakale statisticus, ‘directeur van de woestijn’. U beschouwt hem als zachtmoedige kwibus én als ‘genie’, met een milde, sympathiserende humor. Wat had u met hem op het oog?
Met zijn verslondenheid in het bijkomstige heb ik Bavo bedacht tegenover de universele Tilman, Edelmoedig erken ik zijn waarde als directeur van de woestijn.
*
Hebt u een gelijkend type in het werkelijke leven ontmoet - want ze bestaan - of is hij integraal een schepping van uw verbeelding?
Als student heb ik begaafde makkers gekend, die zich verdienstelijk onderscheidden op een of ander gebied van minder belang dat zij overschatten, entomologie bijvoorbeeld, om maar iets te noemen, en geen kijk hadden op het geheel. De doorsneemens leidt uitsluitend zijn eigen leven en interesseert zich weinig voor dat van de mensheid. Daarnaast zijn er nog velen zoals hogergenoemde makkers, die niet mijn enige modellen waren, velen die zich werkelijk nuttig menen te maken met een hobby, bijvoorbeeld het vervaardigen van een uurwerk dat dagen, veranderlijke feestdagen, maanden, jaren volgens alle nieuwe en oude Europese en Aziatische jaartellingen aangeeft, plus alle mogelijke sterrenstanden en verduisteringen. Zij zijn meer waard dan de doorsneemens, door de band voorbeeldig en sympathiek, lang niet helemaal onnuttig ook. Dat type ken ik in verscheidene exemplaren. Mijn oudste zoon schonk mij bij mijn vertrek uit Peru de verzamelde werken van een Zuidamerikaanse Conscience, uit een land waar ik graag nog eens oproer zou hebben gestookt. Zo luidde zijn rake opdracht. Terwijl verwanten en bekenden er geboeid werden als toeristen of als zakenlieden, wou ik onbewust de weg van de opstand op. Diegenen die er waren om het klimaat, de natuur, de oudheden, het gemak om rijk te worden, zouden mij geholpen hebben zoals Bavo Tilman.
| |
| |
*
Uw wetenschappelijke uiteenzettingen over land, volk, geschiedenis, aardrijkskunde, economie, ethnologie, enzovoort, van het imaginaire koninkrijk Schiras zijn geschreven in een stijl die mij intens heeft geamuseerd. Die ‘wetenschappelijke toon’ doet komisch aan. Ik heb over een man horen spreken die om zich te amuseren eens voor een uitgebreid, belangstellend publiek een geleerde lezing heeft gehouden over een historisch onderwerp, pedantesk gekruid met tientallen datums, persoonsnamen en boektitels, die hij alle uit zijn duim had gezogen. Misschien hebt u ook iets van dat genoegen beleefd tijdens uw wetenschappelijk exposé en had u de bedoeling met de toon van de wetenschap een loopje te nemen?
Ik betuig u vrolijk mijn dank. Beter kan ik de strekking van dit wetenschappelijk exposé niet weergeven.
*
De eerste figuur die aan Tilman op weg naar de hoofdstad van Schiras zijn levensavontuur vertelt is Napoleon. Er zit in dat verhaal wel wat levensfilosofie.
Napoleon is een van de figuren waaraan ik gelukkiglijk niet te vlug voorbijgelopen ben, al had ik graag nog meer van hem gemaakt.
*
Het bezoek aan het bergklooster van boeddhistische monniken geeft u de gelegenheid om de macht van het monnikendom te belichten. U doet het mild ironisch. In vroegere werken bent u wel eens fel agressief tegen zulke verschijnselen van leer getrokken; in dit boek ziet u ze veeleer op afstand, met een relativistische ironie. Vindt u die indruk juist?
| |
| |
Dat hoofdstuk wil minder een satire zijn dan een opsomming van de elementen waaruit het raadselachtig verschijnsel godsdienst bestaat: vertoon, studie, gebed, zelfbedrog, bedrog, vergeestelijking, enz. Een klooster van een religie die in elk geval niet de ware kan zijn, bood mij daartoe een enige gelegenheid.
*
Na het bezoek aan het machtige klooster geeft prins Ali aan Tilman de raad; ‘Spreek nooit, onder geen enkel voorwendsel, over God, godsdienst en zijn bedienaren’. Ik heb de indruk dat u ironischerwijs die raad aan uzelf geeft, maar u hebt hem nooit gevolgd.
Ik heb zelf die raad niet gevolgd omdat ik meende onze scrupulositeitswetten niet te mogen ontzien, maar ik wist goed hoe onvoorzichtig ik handelde en ik geef de raad aan Tilman omdat een socialist, die alleen voor het aardse zorgt, in een land als Schiras slechts slagen kan door het bijgeloof ongedeerd te laten, dat hem trouwens niet interesseert.
*
Hus Na Comi is een personage dat u dierbaar is. Hij heeft opstandig bloed en een heldendroom die tot de extremen gaat, in casu het communisme. Een dergelijk opstandig idealist bent u zelf van jongs af geweest. Maar u laat aan het eind van het boek ‘de wilde wereldhervormer’ een eenvoudig en beminnelijk man worden, die op zijn Voltaires ‘cultive son jardin’. Is deze evolutie symbolisch voor wat zich in uw eigen levensgevoel van jeugd tot ouderdom heeft gewijzigd?
Neen, ik heb niets verzaakt, niets prijsgegeven, wel integendeel. Als ik ‘toonbaarder’, ben geworden, is dit een gevolg van het feit dat de anderen meer op mij zijn gaan gelijken. De verzaking van Hus Na Comi is de teleurstelling van vele communisten in het gehalte van hun leiders, de geestelijke onvrijheid en de ineffica- | |
| |
citeit van het economisch stelsel. Ik stel de dwepende Hus tegenover de praktische Tilman, die zonder dogmatisme werkt met de middelen waarover hij beschikt.
*
U opteert dus voor een pragmatisch socialisme in Tilman tegen een doctrinair communisme, dat u in Hus laat teloorgaan omdat die doctrine volgens u in de realiteit niet houdbaar is voor de mens?
Juist.
*
Hus Na Comi is ook de wereldzwerver van alle markten thuis en de vrije natuurmens. Hij lijkt me nauw verwant met Ben uit De verloren Zoon en andere gelijkaardige figuren die u geschapen hebt sinds de Nonkel Dolf uit Een Mens van goede Wil de eerste incarnatie werd van dit type van de volstrekt vrije, onbehuisde, gewiekste man, dat u van jongs af fascineert.
Wie zich anders dan anderen en eenzaam voelt, staat geregeld verbaasd over wat in hem omgaat, kan het niet verklaren en beschrijft waarschijnlijk daardoor graag mensen van wie men niet weet vanwaar ze komen en die iets onmeetbaars en onberekenbaars over zich hebben. Dit is van mijnentwege geen magisch realisme, maar gewoon onmacht om een naam en verklaring te geven aan iets dat er zeer zeker is. Daarom was ik gelukkig Hus uit de wildste bergstreek van Schiras te kunnen laten komen. Dat was een duidelijke verklaring en ze entmythologiseerde hem niet.
*
De absolute liefde op het eerste gezicht komt hier weer aan bod wanneer Tilman prinses Olivia ontmoet. Zij weten, zonder het
| |
| |
zelfs te kunnen zeggen of elkaar aan te raken, dat ‘hun liefde eeuwig is en tot alles bereid’, maar weten evenzeer dat het huwelijk of samenzijn onmogelijk is. Het gaat dus weer om een volmaakt beminde maar onbereikbare vrouw. U laat Olivia maar even verschijnen, ik had verwacht dat ze later nog wel eens Tilmans levenspad zou kruisen.
Dit is een ervaring waarover zelden gesproken wordt, maar ik ben ervan overtuigd dat elk man die zijn man kan staan ze kent. Ik ben zo onvoorzichtig geweest Tilman en Olivia in het volgend hoofdstuk met elkaar te laten spreken in de termen van het spel met prinsesje Iris. De onvergetelijkste ontmoetingen met Beatrijs beperken zich tot het wisselen van een blik.
*
Waarom hebt u die mooie, symbolische parabel van de witvissen ingeschakeld?
Om het minder onwaarschijnlijk te maken dat het koningshuis van Schiras Tilman zulke rol laat spelen, laat ik het afstammen van een zeventiende-eeuwse Griek, die zijn land trachtte te verwestersen. Verder in het boek verantwoord ik dat nog nauwkeuriger. De nationaliteit van die koning Phalkomos deed mij denken aan de Griekse filosofie, die hij echter niet bestudeerd had. Deze gewone zeeman kon slechts een self-made-filosoof zijn geweest. De vis-situatie tussen twee watervallen komt ergens voor in Indonesië en werd daar door een Nederlander beschreven als een probleem van piscicultuur. Ik had dit onthouden als een voorbeeld van autarchie van de natuur, die door menselijk ingrijpen wordt verstoord en ik behandelde het vanuit de wereldbeschouwing der witvissen die radicaal wordt gewijzigd door de inval van roofvissen en goudvissen. Zo kon ik het kennisprobleem, kern van de Griekse wijsbegeerte, laten behandelen door een ongeschoolde Griek. Met opzet laat ik de eveneens ongeschoolde koning en Tilman er de zin niet van vinden. Wanneer het verstand over al zijn gegevens correct oordeelt, is dit
| |
| |
oordeel daarom nog niet correct. Het beschikt misschien niet over al de gegevens, of over al de goede.
*
‘Men moet filosoferen, maar ook weten dat men zich vergist’, schrijft u naar aanleiding van dat verhaal. Dit lijkt me een sympathiek-relativistische kijk op de beperktheid van onze kenvermogens, die echter schril afsteekt, zo dunkt mij, tegen de zelfverzekerde, nogal dogmatische toon waarin de meeste van uw wereldbeschouwelijke opstellen zijn geschreven. Wat dunkt u?
Dat is nochtans altijd mijn filosofie geweest. Men moet zoeken naar waarheid en wijsheid, daardoor en in die mate wordt men mens. Men moet voor die waarheid staan en opkomen, maar ook blijven openstaan voor nieuwe inzichten en de erkenning van vergissingen. Deze relativistische houding maakt zekerheid omtrent definitieve standpunten niet onmogelijk. Zonder zulke definitieve zekerheden zou het zoeken zelfs geen zin hebben.
*
Bij zijn huwelijksviering met de prinses doet zich in Tilman een smartelijke crisis voor. Hij heeft het gevoel dat dit alles aan hem gebeurt zonder zijn wil, dat zijn levensloop hem uit de hand is gegleden in verkeerde richting en dat zijn opgang naar dit maatschappelijk hoger leven een failliet betekent. Hij wil terug naar het ouderhuis om daar zijn eigen leven te leiden: ‘Ik ben de zoon van een bezembinder, ik ben op mijn twaalfde jaar in dit alles betrokken, ik wist niet hoe en wanneer eruit te geraken, maar nu gaat het te ver, ik wil naar huis: ik wil schoolmeester worden en trouwen met een meiske van bij ons’. Die momenten vindt men ook in Ons Geluk, aan de grond van Salut en Merci en elders. Tilman zal hier wel Walschap zijn?
Inderdaad.
| |
| |
*
Ernolanim Tej Bodadur heeft u blijkbaar gefascineerd, want u laat hem driemaal optreden en Tilman wil ertoe komen met hem af te rekenen. Deze machtige politicus heeft de geheime obsessie kwaad te doen, in het klein en het groot: kleine diefstallen, leugentjes tot ontreddering van het staatsleven, breken van carrières, enzovoort. Hij schept daarin een geheim, demonisch genoegen. Deze mens heeft u als type blijkbaar geboeid.
Er zijn veel meer kwaadwilligen en te-kwader-trouwen dan messianistische mensen van goede wil. Ik ken ze beter dan mezelf en haat ze even hartstochtelijk als hun zielsverwanten die in geen enkele uiting van geestesadel, heldhaftigheid en generositeit kunnen geloven en in het leven niets dan gemeenheid zien. Ik heb mij de weelde veroorloofd Tilman uitvoerig en grondig met de heimelijke schurk te laten afrekenen. Intussen wordt geheel zijn leven door het gevecht met hem beheerst. Zonder zijn verdachtmaking ware hij niet in conflict gekomen met zijn koning en niet naar Vlaanderen teruggekeerd.
*
U bent vrijzinnig humanist en tevens socialist. In weinige romans hebt u kans gezien uw wereldbeschouwing zo volledig uit te spreken als. in Tilman Armenaas. U serveert ze gelukkig niet tendentieus maar verwerkt ze organisch in het verhaal. Tilman gaat als vrijzinnige de strijd aan tegen bijgeloof, slaafse trouw aan traditie, godsdienstige macht die de mensen arm en dom wil houden. De socialist werkt voor vrijheid, arbeid, ontwikkeling en welvaart voor allen. U hebt wellicht bewust in deze roman uw levensprogram verwerkt?
Terwijl ik mijn eerste romans schreef behandelde ik zeven jaar lang, in brieven aan mijn broer in Kongo, de vraag wat een blanke, missionaris of leek, gelovig of vrijzinnig, in een ontwikkelings- | |
| |
land voor het volk kan en zou moeten doen. Zijn antwoorden leerden mij zeer veel.
*
Zelfs werkt u via Tilman diverse hervormingsplannen uit voor het leger, het onderwijs, de wegenbouw, enzovoort. Ik heb de indruk dat u hier een gevoel uitleeft waarover u het vroeger in onze gesprekken hebt gehad, namelijk dat, indien u geen schrijver was geworden, veelzijdige mogelijkheden en talenten in u tot uiting hadden kunnen komen die u zouden hebben toegelaten in de beschaving langs andere verrassende wegen tot gelding te komen.
Vaak komt inderdaad alles mij voor als vreemd en toevallig, niet alleen dat ik die bepaalde boeken heb geschreven, maar ook dat ik schrijver ben geworden. Dan ben ik ervan overtuigd dat ik meer had kunnen presteren. U wijst hier op het treffendste voorbeeld van onbewuste zelfonthulling door dit soort vertelkunst. Alleen spelenderwijze durf ik wereldhervormingsdromen uitwerken, waar ik om glimlach in verstandig gezelschap, maar diep in mijn gemoed helemaal niet.
*
Uw kijk op de fouten en gebreken van de wereld, en dus op de onvolmaaktheid van de mens, is hier niet zo fel contesterend en gerevolteerd als elders, bijvoorbeeld in Salut en Merci. U bekijkt ze rustiger, met een relativistischer filosofie. Beantwoordt dit aan een tendens van uw oudere dagen of voelt u afwisselend een contestator en een relativist in u leven?
Het verschil vloeit voort uk het concrete van Salut en Merci en het fantastische van Tilman Armenaas. Het eerste is een sociale kritiek, het tweede een sociaal sprookje. Overigens beken ik me contestator en relativist, afwisselend en soms ook tegelijk.
| |
| |
*
In het huwelijk van Tilman en Atimsa komt na enkele maanden vervreemding. Tilman voelt zich eenzaam, onbegrepen, ongeadapteerd aan zijn hoger-geboren vrouw, positief gebonden aan de rudimentaire gewoonten van zijn ouderlijk leefmilieu dat hij nooit kon vergeten. Zijn kinderjaren bij vader en moeder houden hem in hun ban. Zij zijn waarschijnlijk een imaginair symbool van een geluk dat hij nooit gekend heeft, maar in een ver, fictief verleden lokaliseert. Dit zal, zoals in Ons Geluk en Salut en Merci, wel uw eigen probleem zijn.
Juist. Om het te preciseren, zou ik zeggen dat het niet zozeer de kinderjaren zijn die hem in hun ban houden. Hij was immers ook als kind niet gelukkig. Wel vernoemt hij die jaren soms als het paradijs waarnaar hij terugverlangt maar dan doet hij dat omdat hij niets bepaalders noemen kan. Strikt genomen houdt hem in zijn ban een paradijs dat niet bestaat, een andere planeet waarvoor hij bestemd was.
*
Hebt u in vroeger jaren, sinds u van huis weg bent, veel van uw kindertijd gedroomd, 's nachts en overdag?
Gedurende het hele eerste trimester in Hoogstraten stond ik tijdens elke recreatie in het kamp van de kleine pajotten zo lang mogelijk met de rug tegen de muur van de studiezaal te staren naar de verste wolk boven het dak van het nieuwe gebouw. Ik maakte mezelf wijs dat ook moeder op dat ogenblik die wolk zag. Het heimwee week geleidelijk voor het verlangen naar wat ik door studie worden kon, en in filosofie was het vrijwel geheel weggewist. Dromen doe ik nu alleen nog van mijn ouders, en niet dikwijls.
*
| |
| |
Het laatste deel van uw roman begint met de terugkomst van Tilman in Vlaanderen bij zijn familie. U hebt hier het meest warme, enthousiaste, intense familiegevoel tussen ouders, zusters en broers centraal gesteld. Misschien omdat u dat in uw leven als warme geborgenheid zo gemist hebt?
Ik heb met zorg een idyllische eensgezindheid vermeden. Elke Armenaas heeft zijn eigen karakter en lot en is met broers en zusters op eigen wijze bevriend.
*
Het ‘stamgevoel’, waarover we reeds vroeger hebben gesproken, komt hier nog in een ander opzicht tot uiting: als welvaart, macht en trots. De Armenazen hebben het allen ‘ver gebracht’. U hebt dus in deze roman, zoals in Zuster Virgilia, uw stambewustzijn imaginair de ruimste voldoening gegeven.
Ik beleef meer genoegen aan het feit dat zij bewijzen boven het gewone uit te stijgen, dan dat zij allen evenveel van elkaar houden. De twee jongste zusters, die niets geworden zijn, hangen het meest aan elkaar en de anderen, de bekwaamsten en meest bevrienden, Tilman, Marie en Floris, hebben het minst contact gehouden.
*
De hele roman is eigenlijk opgebouwd als een raamverhaal, waarin zeer diverse geschiedenissen hun plaats krijgen. Dit geldt vooral voor het laatste deel, waarin het heen en weer reizen van Tilman om zijn broers en zusters te bezoeken telkens het apart verhaal schept van zijn bezoek bij een van hen. Er is dus geen enkelvoudige intrige zoals in de meeste van uw romans; er zijn diverse, gejuxtaponeerde relazen die u ten slotte op een gemeenschappelijk gastmaal der familie doet uitlopen. Deze uitbreidingstechniek mist de spanning van de enkelvoudige intrige, maar is gesteld op voortdurende verrassing (in de aard van: wat zal het nu weer zijn?) en afwisseling. Was dat uw bedoeling?
| |
| |
Als raamverhaal verschilt het eerste deel, dat ook een reis van Tilman vertelt en daarin diverse figuren als Napoleon, Hus Na Comi en anderen beschrijft, niet zo heel veel van het tweede. De draad die ze verbindt is dezelfde: het leven van Tilman. De verteller vindt er zijn vermaak in, de rijkdom en de bontheid van het leven te beschrijven. Geleidelijk voelt hij zich gedragen door de genegenheid van de lezer, die hem niet meer vraagt hoe het was, maar wat hij ervan maakt, dus niet meer de waarheid of het verhaal, maar vertelkunst om zichzelf. Mij dunkt dat men dit reeds voelt in de eerste hoofdstukken in de geschiedenis van de kapel. Reeds daar tracht ik de lezer zijn waarheidsliefde te doen opgeven om mij zonder kritiek te volgen op de weg der vrije verbeelding.
*
Het diepst wordt Tilman geroerd door het weerzien van zijn moeder. Zij beantwoordt zijn gevoelens van diepe gebondenheid aan haar niet. Tilman ziet haar ook totaal veranderd en droomt haar zoals ze vroeger was. ‘Moekelief, verniel mijn droom niet’, schreit hij. Niet uit spontane liefde maar door bevrediging van haar hebzucht wordt ze vriendelijk voor haar teruggekeerde zoon. Er volgt dan een lang toneel dat tot verzoening leidt, waarbij de moeder haar zoon tweemaal op de mond kust. Ik vind die mondkussen van een moeder, bestemd voor haar volwassen, meer dan veertigjarige zoon, eerder imaginair dan reëel.
Wie moeder dag voor dag ziet oud worden, wordt er zich niet van bewust dat zij op haar vijfenzestigste niet meer zijn moeder van vijfentwintig is. Tilman, die moeder nooit zag terwijl zij als hotelhoudster op een bedevaartplaats een totaal andere vrouw en oud werd, herkent de moeder niet meer van wie hij al die jaren heeft gedroomd. Dat zij, die hem sedert zijn kleuterjaren niet meer heeft gekust, hem plots tweemaal op de mond kust uit dankbaarheid voor een gouden ring met briljant, geeft juist de vervreemding weer die niet meer weggenomen kan worden.
| |
| |
*
De ontgoocheling van Tilman bij het weerzien van zijn welvarende ouders is groot omdat zijn authentieke kindsheidsherinnering wordt geschonden. Hij slaakt de kreet: ‘O vader en moeder, waar is onze hut? Ik zal botermelkpap met brokken brood eten en bezems maken, ik zal water scheppen uit de steenput ... en foert zeggen tot de koningen’. Dat is, niet in verband met de feiten, maar psychisch, waarschijnlijk een kreet die u kent?
Herhaaldelijk speel ik op dat motief. Het heimwee naar de kinderjaren is ook voor Tilman veel meer verlangen naar de droomgeworden kindsheid dan naar de werkelijkheid van toen. Schiras was een onverwachte, miraculeuze vervulling van zijn kinderdromen en vanuit die werkelijkheid verlangt hij terug naar de droomgeworden realiteit waaruit hij ontsnapte.
*
Op dezelfde bladzijde laat u in Tilman de gedachte opkomen: ‘Een mens blijft toch maar wat hij geboren is’. Ik geloof dat daarin veel waarheid zit. Kunt u voor uzelf deze gedachte expliciteren?
Het is natuurlijk een gemeenplaats en mensen die op dezelfde plaats in hetzelfde sociaal en economisch verband geboren worden, leven en sterven, zullen er niet veel meditatiestof in vinden, maar allen die trachten een nieuwe mens te worden, staan herhaaldelijk perplex voor de gelijkenis tussen die nieuwe en de oude mens. Zij hebben niet alleen hun individuele en familiale trekken behouden. Ondanks hun verloochening en aanvaarding van tegengestelde ideeën en waarden, hun gevoel dat de afgelegde psyche nooit de hunne is geweest, blijkt het nieuwe slechts een vervolmaking van het oude te zijn. Zij zien dat zij gebleven zijn wat zij van jongsaf waren en vragen zich af of de mens wel veranderen kan. Ik had onlangs weer levendig de ervaring van Tilman, die na jaren onderkoningschap in Indië een
| |
| |
Vlaamse jongen is gebleven, toen een dorpsgenoot, die mij alleen op de lagere school had gekend, zei dat hij mij tot nu toe uit de verte gevolgd had zonder enige verbazing. Hij was daar nog steeds in vaders onveranderd bedrijf en ik die meende alle dingen op hun kop te hebben gezet, was in zijn ogen eveneens dezelfde gebleven. Men kan natuurlijk zeggen dat ik op mijn manier gelovig was en op mijn manier vrijzinnig ben, maar het feit dat ik bijvoorbeeld in Waldo als gelovige passages heb geschreven die ik als vrijzinnige niet beter kan formuleren, doet mij soms de vraag stellen of de twee mensen, die elkaars tegengestelden schijnen te zijn, niet bestendig wonen in elk mens. Wat op een bepaald moment voor mij levensbeslissend werd, wist of kende ik van lang tevoren en liet mij tot dan toe koud. Eigenaardig is ook dat de zogenaamde nieuwe mens aan de levenswijze van de zogenaamde oude niets verandert. Het deel van de mensheid dat ervan overtuigd is hiernamaals eeuwig voort te leven, beloond of gestraft, leeft niet opvallend anders of beter dan het deel dat rekent op een hiernamaals vacuüm.
*
Het eerste familiebezoek van Tilman geschiedt bij zijn broer Stan. Hij leeft in een bescheiden huis te midden van de natuur, dieren en gewassen, en laat het dorp, de beschaving, maar waaien. Zijn eenvoud, vrijheidsdrang, apartheid en diepe communie met dieren en planten doen mij een beetje denken aan Houtekiet. Is dat juist?
Aan Houtekiet heb ik bij Stan, de bescheiden monogaam, niet gedacht, wel aan de vader van Guido Gezelle, de hovenier met poëtisch taalgevoel, die voor mij Peer Gezelle moet heten en, om helemaal oprecht te zijn, aan mezelf. Ik ook immers heb, in een klein huisje, met niets anders dan mijn pen, eenzelvig aan een wereldwijde waan gewerkt.
*
| |
| |
Hij is een natuurmens met een ‘zachte, edele waanzin’, ‘een of ander groot idee’, die oorspronkelijk en zelfstandig leeft en zijn leven grote zin geeft in de vrije buiten. Ligt daarachter weer die droom dat u, indien u te Londerzeel gebleven was, op dergelijke wijze vrij, oorspronkelijk, produktief en gelukkig zou hebben geleefd?
Zeker. En dus ook dat ik dat buiten Londerzeel heb gedaan.
*
Een der ‘grote’ ideeën die u in de eenvoudige Stan legt is het leren samenleven van dieren die als vijandig voor elkaar beschouwd worden: muizen en katten, katten en honden, enz. Tilman commentarieert dit met de overtuiging dat over tweeduizend jaar alle mensen en dieren in vrede met elkaar zullen leven, dat ‘een aards paradijs van vriendschap’ tussen dieren onderling en tussen mensen en dieren zal ontstaan. Ik weet dat u een neiging hebt naar profetisme, en steeds in gunstige richting, dus messianistisch. U hebt in een en ander opzicht reeds gelijk gekregen door de tijd, maar aan een zo snelle evolutie van de natuur bij mens en dier kan ik toch niet geloven. Het doet mij een beetje denken aan de ideale leefwereld van Houtekiet waarin u de seksuele agressiviteit ook wegdroomt.
Nu ik mij dan toch in mijn stille waanzin blootgeef, ik ben er met Tilman werkelijk van overtuigd dat, over niet eens tweeduizend jaar, het aantal huisdieren en dieren die buitenshuis in vrede met de mens leven, vertiendubbeld zal zijn en de schadelijke, inadoptabele dieren en insekten ten naaste bij uitgeroeid. Ik word in die overtuiging voortdurend gestaafd door concrete feiten en kan mij zelfs niet voorstellen hoe dit anders zou kunnen verlopen, terwijl het aantal mensen zo snel verdubbelt.
*
De tweede ontmoeting van Tilman is die met zijn zuster Silva,
| |
| |
met wie hij dadelijk de innigste omgang heeft. Zij heeft liefde opgevat voor een jonge Indiër, wat u toelaat een vernuftige intrige te beginnen die bij Tilmans terugkeer in Schiras zal ontknoopt worden. U was dus toen reeds van plan Tilman definitief naar Schiras te laten terugkeren?
Zijn terugkeer naar Vlaanderen stelt hem van in het begin teleur en de contacten met ouders, broers en zusters worden zo beschreven dat zij hem de noodzakelijkheid van een definitief vertrek geleidelijk doen inzien. Dat gebeurt ten slotte tijdens het bezoek aan Floris.
*
Silva bemint die jongen ‘absoluut’ en wil ‘geen maat en geen rede’. Zij is dus familie van Sibylle, Iphigenie, Denise en de latere Martine?
De vrouw en de liefde naar mijn hart.
*
Tijdens zijn gesprek met Silva laat Tilman zich ontvallen: ‘Van mijn twaalfde jaar af heb ik voortdurend mensen en dingen gezien die ik niet begreep en mijn best moeten doen. Dat doe ik nu ook’. Drukt u hier in Tilman-vermomming niet uw eenzaamheidsgevoel uit, uw gevoelen anders te zijn dan de anderen en niet te begrijpen hoe zij leven?
Ja, in Denise heb ik dat gevoel het meest geëxpliciteerd. Zij schrikt voortdurend op van iets dat gemeengoed is voor al de anderen en dat zij niet heeft gekend of opgemerkt.
*
De verhouding van Tilman tot zijn zuster, de kloosteroverste Marie, doet onmiddellijk denken aan de verhouding Robert- | |
| |
Virgilia in Zuster Virgilia. Beide kloosterzusters zijn zeer minzaam, intelligent en heilig, kortom in hun soort volmaakt. Heeft dezelfde kloosterzuster die u bij het schrijven van Zuster Virgilia inspireerde, hier model gestaan?
Ja.
*
Welke idee belichaamt deze kloosteroverste vooral?
De eenzaamheid van de hoogstaande mens.
*
De houding van de ongelovige Tilman tegenover zijn zuster is zoals die van Robert vol liefde en eerbied. U blijkt er als ongelovige een genoegen in te vinden over een kloosterzuster met verdraagzaamheid en sympathie te kunnen schrijven?
Ik denk daar niet eens meer aan het verschil van wereldbeschouwing. Ik zie slechts de twee uitzonderlijke mensen die, de ene in Schiras, de andere in Vlaanderen, niet worden begrepen en, ondanks hun liefde en eerbied, zelfs voor elkaar ontoegankelijk blijven.
*
Tilmans broer, de vicaris-generaal Monseigneur Floris, brengt het thema van de ‘verloren zoon’ aan de orde, dat in de werken van uw laatste periode nog wel opduikt, bijvoorbeeld in de roman met de gelijknamige titel. ‘Verloren zonen keren zo triomfant niet terug,’ zegt hij tegen Floris. Dit wijst erop dat u het gevoel van segregatie, wellicht van uitbanning uit uw geboren Vlaams leefmilieu, hebt overwonnen en dat u ervan bewust bent met uw nieuwe verworven inzichten een harmonische en volwaardige plaats te kunnen innemen in de gehele volksgemeenschap. Ik
| |
| |
geloof dat de opheffing van die vroegere conflictueuze toestand - opheffing die u hier en elders symbolisch uitdrukt - u innerlijke vrede moet geven.
Zo ver heb ik de symboliek niet willen drijven, maar onbewust zal ik er dat wel hebben ingelegd. Ik ging te zeer op in het verhaal, het weerzien, het diner met hun twee dienstvaardige zusters die in de keuken helpen, het gesprek over de kapel en het besluit naar Schiras terug te keren. Het was mij vooral te doen om de wederopfrissing van de ongeschonden vriendschap tussen de twee broers.
*
‘Een eenvoudig mens, naarstig vakman, zachtjes en dik overgoten met menselijkheid’, zo ziet Floris zijn broer Tilman. Heeft dat iets te maken met de visie op de ideale mens, die u als ouder wordende schrijver hebt gekregen, of is het zelfs zo dat ge uzelf, ouder wordend, het liefst op die manier zoudt zien?
Beide, de ideale mens en de mens die ikzelf zou willen zijn.
*
Het afscheidsmaal van de familie Armenaas is een topmoment van Familiegeluk en stamtrots. Elk lid voert het woord, maar Tilman brengt er door ontroering en innerlijke verwarring het minst van terecht. Hij weet het zelf: ‘Ik heb ... een te klein hart. Bij het eerste gevoelige woord begin ik te schreien en ik kan niet meer voort’. Hebt u hier niet uzelf geportretteerd?
Helaas ja.
*
De polariteit vrijheid-gehechtheid, zwerfdrang-geborgenheidsnood beheerst ook de beweging van Tilman door deze roman
| |
| |
heen. Hij moest uit Schiras weg, vrij zijn, maar zijn gebondenheid aan vrouw en vriend drijven hem uiteindelijk terug. Dat is wel een essentieel ritme in heel uw werk.
Tot deze grondtrekken herleid, is de thematiek zeker niet alleen van mij, maar ik erken er gaarne de schering van vele van mijn verhalen in en mijn algemene kijk op het levensverloop.
*
Iets zeer belangrijks in uw innerlijke ontwikkelingsgang acht ik het feit dat de nostalgie naarde kindertijd, het milieu van ouders en dorp zoals ze in uw herinnering uit de eerste jaren leefden, hier wordt afgeschreven. Tilman heeft geconstateerd dat het moederbeeld van zijn eerste kinderjaren is vervreemd en dat alle andere kindsheidsherinneringen irreëel zijn geworden. De geluksdroom van kinderlijke geborgenheid is ijdel gebleken. Het regressief verlangen naar de kindertijd wordt hier in uw werk gedepasseerd. Tilman voelt zich hierdoor opgelucht, al weet hij zich voortaan ook definitief heimatloos wat het geluk betreft: ‘Ik was alsof ik mij altijd verder van mijn geluk Verwijderde, alsof ik alleen maar thuis als kind gelukkig was geweest en ik begon van langsom meer te verlangen dat allemaal terug te zien. Ik heb het nu teruggezien. Wat ik er mij van voorgesteld had bestaat niet meer en als het nog bestond zou ik het niet meer begeren. Wat ik hier van langsom meer miste, dat is nergens te vinden’. Kunt u zich in die tekst nog inleven?
Ik volsta met een kort antwoord op uw vraag, omdat u mijn antwoord zelf citeert. Ja, ik onderschrijf die woorden van Tilman nog altijd voor mezelf.
*
Technisch gezien hebt u Tilman natuurlijk ook opnieuw laten vertrekken naar Schiras omdat hij bij zijn familie niets kon blijven doen en zijn vrouw en werk in Schiras waren. Was u,
| |
| |
toen u hem terugreizen liet, van plan het boek spoedig te voltooien, zoals gebeurd is, ofwel hem een nieuwe reeks avonturen te laten beginnen? U hebt de roman een tamelijk bruusk einde gegeven, en soms heb ik de indruk dat u, zoals Cervantes bij het einde van het tweede deel van de Don Quijote (wanneer hij zijn held de wens ingeeft nieuwe pastorale avonturen te beginnen, waarna hij hem toch spoedig sterven laat), de neiging had ermee door te gaan en er misschien een feuilleton in verscheidene boekdelen van te maken?
Van een vervolg op de avonturen van Tilman kon ik gemakkelijk afzien na het laatste hoofdstuk, dat een duidelijk eindoverzicht geeft van zijn werk. Veel moeilijker kon ik de figuren loslaten die in het boek optreden, prinsesje Iris, met wie ik een avontuur in de kunstwereld op het oog had, de reis van Tilman en Hus Na Comi, enzovoort.
*
Op de voorlaatste bladzijde laat u Tilman bewust worden van de verwezenlijking van zijn machts- en gloriedroom: ‘Alles wat een mens in een sprookje bereiken kan had Tilman bereikt’. Het boek wil dus culmineren in dit grootheidsbewustzijn. Ik ben ervan overtuigd dat de machts- en gloriedrang iedereen ingeboren is en dat iedereen, ik, u en alle mensen, bij pozen daarnaar streven en dat verlangen. Toch ben ik ervan overtuigd geraakt dat daar het échte geluk van de mens niet ligt, wel in de intimiteit met zichzelf en een paar geliefde evenmensen én in het genot van de arbeid die men dagelijks in zijn al of niet Voltairiaans omsloten tuintje verricht. Hoe denkt u daarover?
Daarin ben ik het roerend met u eens. Wie niet tot deze conclusie komt is naar mijn mening niet eens echt menselijk, maar hij is het ook niet als hij dan geen reis rond de wereld en door de kosmos heeft gemaakt, hoe dan ook, in zijn tuintje, dat Voltaire ook maar later heeft ontdekt, of op tocht met Candide. De mens moet geëngageerd met de wereld meeleven en -strijden. Had hij
| |
| |
tot nu toe uitsluitend de filosofie van het tuintje nageleefd, dan zou geen enkel groot man, ook Christus niet, hebben bestaan en zou de wereld er nog uitzien zoals vóór drieduizend jaar.
*
Het laatste woord is in uw roman aan de eenzelvige melancholie. Tilman verzinkt in zichzelf, vervreemdt innerlijk van de werkelijke wereld - een vorm van zogenaamde verstrooidheid - en valt ten prooi aan hypochondrie en ‘zelfbeschuldigende gepeinzen’. Eenzaam. Dit is wel het scherpst mogelijke contrast met de grootheidsdroom, de tegengestelde zielsbeweging. Dit is waarschijnlijk in al de bewegingen van uw leven, zoals bij Tilman, vaak het voorlopig laatste woord geweest?
Beter kan ik het zelf niet zeggen.
*
De pentekeningen, in het boek toegeschreven aan Jacques de Waloncapelle, zijn onder pseudoniem de uwe?
Mijn eerste voornaam is Jacob, mijn familienaam werd in de zestiende eeuw nog Van Walscappel geschreven, in Franse akten de Waloncapelle en voordien in Latijnse de Walonis Capella.
*
Waarom hebt u die tekeningen eraan toegevoegd? Herinnerde u zich de geïllustreerde boeken van Conscience, Dickens e.a. die u als knaap hebt gelezen of had u nog andere redenen?
Om het negentiende-eeuwse karakter te versterken, dat door de lange ondertitels geaccentueerd wordt en dat in mijn ogen illustratie vraagt. De uitgever heeft slechts de helft van mijn tekeningen aanvaard en hij had gelijk.
| |
| |
*
U hebt van jongs af graag getekend en na de tweede wereldoorlog zelfs enkele tijd met ijver geschilderd. Er werd toen zelfs door de goegemeente, die altijd wat vertelt, gezegd dat u de pen had gebroken en schilder wilde worden. Waarom die liefde voor het schilderen?
Die liefde was er vóór de schrijflust. Als kind weet men niet waarom of waardoor. Ware de evolutie van de schilderkunst naar mijn zin geweest, ik zou er mij zeker een bescheiden plaatsje in veroverd hebben. Nu gevoel ik niet de minste lust om zelfs evenwaardig naast Mondriaan, Picasso of Appel te staan. De schilderijen die ik zou willen maken zie ik klaar en duidelijk vóór me. Vaklieden willen mij de nodige techniek in vrij korte tijd bijbrengen, maar ik heb als schrijver ondervonden dat ik mijn stijl zelf moet vinden en hun aanbod telkens afgewezen. De zekerheid dat ik buitentijds zou schilderen, geïsoleerd in mijn misprijzen voor de moderne schilderkunst, ontneemt mij de moed om die lange, moeilijke weg te gaan.
*
Wat die naam ‘de Waloncapelle’ betreft, meen ik te weten dat een van uw voorouders die droeg of zou gedragen hebben. Heeft Jan Lindemans niet een genealogische studie gemaakt over uw voorgeslacht tot enkele eeuwen terug? Indien deze studie niet werd gepubliceerd, zal het de lezers wel interesseren daarover wat te vernemen.
Jan Lindemans ontdekte te Londerzeel in 1561 en 1582 een Henric van Walschappele, wiens zoon reeds Cornelis Walschap heette, toen hij er trouwde met Olivina van Ingelant. In die eeuw werden de bossen van Londerzeel ontgonnen. Zoals Jan Lindemans de door hem ontdekte teksten las, zou Henric daar zijn deel toe bijgedragen hebben, zodat ik in Houtekiet onbewust mijn stamvader kan hebben beschreven. Se non è vero... Die Henric kwam
| |
| |
volgens hem, verdreven door godsdiensttroebelen, uit de omgeving van het kleine dorpje Walscappel, nu Waloncappel, bij Hazebroek in Frans-Vlaanderen. Daar zat het toen vol Walscappels sedert de twaalfde eeuw; velen hadden er last met de inquisitie, werden veroordeeld en verbannen. Niet allen! De eerste bisschop van Namen in die jaren was François de Waloncapelle, een gewezen abt uit Frans-Vlaanderen. Een ijverig en bekwaam genealogist, Louis de Meuter, heeft mijn stamboom opgemaakt tot aan het einde van de zestiende eeuw. De aansluiting bij de eerste Henric en van die Henric bij het talrijk geslacht, waarover vele oude akten getuigen in Frans-Vlaanderen, heeft hij nog niet gevonden. Hij laat echter niet los. Onlangs heeft hij bewezen dat de jonge romanschrijver Jaak Walschap en ik afstammen van dezelfde Geeraert Walschap van 1640.
|
|