| |
| |
| |
9 - Novellen
De Graaf (1953), Het kleine Meisje en Ik (1953)
De Graaf is een zeer originele en boeiende novelle. Ze werd door de kritiek wel eens van ‘onwaarschijnlijkheid’ beschuldigd.
Die beschuldiging is onjuist. Ik heb al de gegevens in mijn milieu gevonden.
*
Dit bewijst eens te meer dat u als verhaler een scherpe realistische kijk hebt op de werkelijkheid en dat degenen die daar af en toe aan twijfelen, ongelijk hebben. Wat dan, wel te verstaan, ook weer niet betekent dat u kopieert.
In mijn buurt werd, toen ik in de Lemméstraat woonde, een groentewinkel gehouden door een de Mérode. Mijn vrouw, een van zijn talrijke klanten en vertederde bewonderaarsters, heeft herhaaldelijk vruchteloos gepoogd hem zijn illustere afstamming te doen bekennen. Zijn weduwe leeft nog en dicht nog steeds. Al wat ik over de graaf als groentehandelaar vertel is exacte waarheid. Toen hij zijn winkel overgegeven had om, naar men zegde, naar zijn familie terug te keren, heb ik het verhaal geschreven.
*
Welke levensfilosofie schuilt in dit verhaal?
Geen levensfilosofie, zoals in sommige van mijn werken, maar een document, geschreven met sympathie voor een stille held, wiens voorbeeld ik niet ter navolging aanbeveel, maar geboeid bewonder.
| |
| |
*
Toch wel een idee?
De eigenlijke inhoud van de novelle is de verloochening van de cultuur. Ik heb die inhoud, zoals gewoonlijk in een verhaal, rond een concrete werkelijkheid geweven. De verloochening van de cultuur is in verhaalvorm wat Salut en Merci is in de vorm van essay.
*
Wanneer de werkelijkheid van het leven ongewoon, abnormaal gaat lijken, wordt ze voor u revelatief en inspireert ze u tot schrijven. Waarom?
De werkelijke graaf, die, tussen haakjes, ook in Amerika is geweest, heeft, zoals de Consul en het Kind, in praktijk gebracht wat de gewone mens innerlijk doormaakt. Vandaar mijn voorliefde voor ongewone mensen. Zij verhelderen het gewone, verwijden de grenzen van het menselijke, geven zijn mateloosheid aan.
*
De specifieke abnormaliteit van het geval is dus louter schijn. Ieder mens draagt immers in zich impulsen naar vrijmaking van zichzelf uit allerlei bindingen, hunkert naar bevrijding van allerlei opgelegde lasten, droomt van vrije lustuitleving of onbeperkte macht, droomt van moord of incest, verlangt naar nooit bereikte horizonnen. Maar hij durft zichzelf meestal zelfs het bestaan van zijn impulsen niet bekennen, laat staan ze realiseren. En in dit concreet verhaal wilt u de lezers, door het relaas van een mens die zich van allerlei bindingen heeft losgemaakt, de spiegel voorhouden opdat ze - wellicht slechts onbewust - zichzelf zouden herkennen?
| |
| |
Dat is, precies uitgedrukt, een der belangrijkste aspecten van wat ik de ethiek van mijn schrijverschap durf noemen. De christenen waren, helaas, tot voor kort in ons land niet rijp om deze ethiek te begrijpen.
*
Helaas, neen. De spiegeling die u de mens aanbiedt kan bij de ontvankelijke lezer de schok der herkenning geven die zijn bewustzijn verruimt. Ze kan hem tevens in zijn psychisch leven leiden tot afreactie of in elk geval tot imaginaire bevrediging.
Ik ben daarvan overtuigd.
*
Eigenaardig dat u, die elders graag de noodzakelijke eenheid en kracht van de stamverbondenheid exalteert, in De Graaf sympathiseert met de vrijwillig uit de band gesprongen en gedegradeerde mens. Er moeten twee polen in u zijn, de ene trekt naar ‘nestgevoel’ en familietrots, de andere trekt naar de Nonkel Dolfs, Bens, Consuls enzovoort, waarbij ook de Graaf aansluit. Alternatief gaat uw sympathie naar een van beide polen.
Dat is zeer juist, op dit voorbehoud na dat ik geen tegenstelling zie waarvan de twee componenten alternatief zouden primeren. De man met een zeer sterk stambewustzijn en ‘nestgevoel’ verdedigt zich, werpt een wal en borstwering op en doet uitvallen.
*
Verdediging (of beveiliging) én uitval horen dus samen in uw levenspatroon?
Zeker.
*
| |
| |
De bundel Het kleine Meisje en Ik (1953) bevat enkele van uw beste novellen. Zijn ze in hun ontstaan over een korte of langere periode verspreid?
Ik kan mij niet precies herinneren hoeveel tijd er verstreek tussen de eerste en de laatste novelle. Ze zijn echter in dezelfde periode geschreven, ze zijn geen samenraapsel waarvoor ik mijn laden heb omgekeerd.
*
Er was daarin dus wel één enkele centrale inspiratie werkzaam?
Zonder twijfel.
*
Deze novellen hebben in uw werk een aparte plaats, niet enkel door de behandelde stof, maar ook omdat zij in rustiger tempo, op zachte toon en - ik wou dit onderstrepen - met grote tederheid zijn geschreven. Houdt dit verband met het feit dat ‘het kleine meisje’ (dat zal wel uw dochter Carla zijn) er de centrale en door u teder beminde figuur van is?
Ja, ze zijn voor Carla geschreven.
*
De meeste verhalen handelen over dieren. Zoals daaruit blijkt hield Carla veel van dieren?
Het zijn, op twee na, dierenverhalen, omdat zij van zeer klein af vertederd hield van al wat leeft en beweegt. Wanneer zij groot zou zijn, wou zij met haar vriendinnetje op het land wonen met heel veel kippen, ganzen, kalkoenen, honden, katten, schapen, enz. Op een middag, ze was toen drie jaar, vond ik haar in de tuin, in de zon op de grond gezeten, diep in beschouwing van
| |
| |
een regenworm die ze met de handjes opgegraven had en die zich op haar handpalm lag te kronkelen. Ze had mij niet horen naderen en toen ze mij bemerkte vroeg ze of ze hem een kusje mocht geven. Ik nam mij toen voor over dieren te schrijven, zodra zij het zou kunnen lezen. Zo schreef ik ook Gansje Kwak, een van mijn kinderboeken.
*
In alle verhalen, behalve het laatste, gaat het over dieren die opgenomen worden in het huiselijk milieu van de ik-verteller. In hoever gaan deze verhalen op de werkelijkheid terug?
‘De Moord op het witte Konijntje’ is historisch en van al de andere verhalen bestaat de samenstelling uit zoveel historische details en personages, dat mijn verbeelding er lang niet zoveel aan toevoegt als aan mijn romans. Dit was nodig omdat zij er zichzelf en haar huiselijke sfeer moest in herkennen, onze zondagse gang naar de dierenmarkt, onze onderhandeling over het vosje, de gevreesde chauffeur, de dieren die ze binnenbracht en die haar altijd spontaan hadden gevolgd, de vrouw van een gestrafte politieke delinquent die, de vrouw natuurlijk, prullen voor de sinterklaas van haar kinderen wegvingert, enzovoort.
*
Er ligt over deze verhalen een rust en ook een humor, die mij wel eens aan Elsschot doen denken, maar die toch uw eigen merkteken dragen.
Ik schreef bewust zoals Elsschot, die op dezelfde wijze ‘ware’ verhalen schreef. Ik was er gerust op dat het toch niet hetzelfde zou zijn.
*
Nu dacht ik echt alleen aan de stijl, maar inderdaad, zoals u zegt,
| |
| |
ook het standpunt tegenover de stof is Elsschotiaans. Elsschot had weinig of geen verbeelding, maar schreef uit belevingen van de zelfdoorleefde werkelijkheid, wat u in deze verhalenbundel ook doet, maar dan bij wijze van uitzondering.
Ik heb mij aan die zogezegd natuurgetrouwe kunst nooit ex professo willen overgeven om drie pertinente redenen. Ten eerste, de ‘kopie des dagelijksen levens’ is warm, maar klein. Ten tweede, elke kopie des dagelijksen levens wordt nog vervalst en bijgewerkt, al ware het slechts door verzwijgingen, en is dus een vrije schepping, maar gebruikt daarvan de mogelijkheden niet. Ten derde, deze kopie beknot de vreugde van het creatieve schrijven en de universele mogelijkheden ervan tot het debiteren van thuis geleerde praktische lessen. Ik bepleit de ‘echtheid’ van het creatieve schrijven graag met het voorbeeld van oorlogsromans, waarvan ik er dezer dagen weer een lijvige las. Blijkt eruit dat de auteur slechts beschrijft wat hij zelf beleefde, dan is het een dagboek, dat boeiend en prachtig kan zijn, maar dat geen beeld van de oorlog geeft. Merkt men dat de auteur een beeld van de oorlog wil geven en daartoe zijn eigen wedervaren combineert met dat van anderen, dan ontwaakt bij de lezer een hoge interesse voor deze geestelijke prestatie, voor het inzicht van de schrijver in de totaliteit van de tragedie en voor de tragedie zelf. Het hindert hem niet dat niet alles zelf beleefd is, althans indien het boek goed is geschreven, want hij weet dat dit alles in een oorlog gebeurt. Welnu, de werkelijkheid van het leven der mensen op aarde is, indien niet doorlopend even gruwelijk als de oorlog, veel gevarieerder, bonter, rijker, veelvuldiger dan een oorlog. Wat de vrij scheppende artiest beschrijft gebeurt werkelijk niet éénmaal, maar honderdmaal en naar gelang hij erin slaagt deze werkelijkheid completer, synthetischer en indringender weer te geven, verwezenlijkt hij het doel van de kunst, bewijst haar bestaansreden en deelt de lezer een vervoering mee, waarbij het gekir van de vertrouwde huisdieren in het niet verzinkt.
*
| |
| |
Slechts af en toe komt er iets boven van de psychische dramatiek, die aan de grond ligt van uw meeste werken. Ik denk, bijvoorbeeld, aan het verhaal van de moord op het konijn waarbij u de doder prijsgeeft aan een chaos van stormachtige gevoelens van agressiviteit, onzekerheid, sadisme en oerdiepe schuld. Is dat verhaal echt of geïmagineerd?
Dat is zo gebeurd.
*
Ik vind het typisch Walschapiaans. U bent het met me eens dat in zulk paroxysme van impulsen veel moorden worden gepleegd?
Dat kan ik me voorstellen.
*
Af en toe in verklaringen, maar doorlopend ook onderhuids, voelt men de diepste behoefte van de ik-verteller: een intense nood aan innige genegenheid, intimiteit, liefde. Dit treft zowel in zijn aandacht voor de liefdevolle omgang van zijn dochtertje met de dieren als in zijn verhouding tot haar. Dit houdt waarschijnlijk verband met uw nood aan opheffing van uw eenzaamheid?
Ik buitte zorgvuldig het verlangen uit van kinderen en vooral van meisjes om met iemand een geheimpje te hebben. We konden haar onmogelijk de menagerie laten inrichten waarvan zij droomde, en om haar in die droom niet te isoleren, zwoer ik met haar samen tegen het grote meisje. Ik denk dat alle rechtgeaarde vaders die maar één meisje hebben, dat meespelen met een zo mooie kinderliefde heerlijk vinden.
*
In het magistraal verhaal ‘Het Vosken’ beleeft u plots, wanneer
| |
| |
het kleine meisje het vosje, dat haar heeft gekwetst, beschermt, een ogenblik de liefde als ‘een zuiverende bliksem’. Een prachtig beeld. Kunt u zeggen wat u ermee bedoelt?
Ik kan het nu nog altijd niet beter zeggen. Het kleine meisje beschermde met haar lichaam tegen mijn slagen het vosje terwijl het haar beet en ‘ik begreep dat liefde de zorg en onrust baart die het meisje om het vosken had geleden, ik begreep dat liefde de pijn veroorzaakt van zijn tanden in haar vlees, dat zo bang is van pijn en ik begreep dat liefde ondanks dat alles de slagen van de stoofhaak opvangt’.
*
Men denkt wellicht soms van u dat u enkel schrijven kan in de categorieën van het tragische en het lelijke, ik bedoel de somberste categorieën, maar dit boek, nog afgezien van uw kinderboeken waaronder ik er enkele voortreffelijke ken, bewijst dat u ook kunt schrijven in de categorieën van het liefelijke, het gracieuze of het louter mooie, ik meen onder invloed van uw zeer tedere liefde voor uw dochtertje.
Wie het eerste denkt ziet mij eenzijdig, ik heb inderdaad wél gevoel voor het gracieuze en het louter mooie. Dat blijkt uit sommige novellen uit Het kleine Meisje en Ik die ik met veel genot heb geschreven. Ik kan noch wil mij daar echter toe beperken. Het leven is bonter, grootser, de mens is wijder. In het onderscheid dat de Nederlandse filosoof Bierens de Haan maakt tussen decoratieve en essentiële kunst, verkies ik de laatste. Niet het prachtige stilleven-sonnet van Hélène Swarth: ‘Nu rijpt de herfst de rijkgebronsde peren, de blozende appelen glanzen in de schaal’, maar wel: ‘De zee is als mijn ziel in wezen en verschijning’.
|
|