| |
| |
| |
6 - Zwart en Wit (1948)
Dit boek is een historisch tijdsdocument over de tweede wereldoorlog, meer bepaald over de bezettingstijd en de daarop volgende repressie in het Vlaamse land. Indien u dit verhaal in de vorm van een rapport of een studie had geschreven, had het niet objectiever kunnen zijn. Het gaat hier om een evocatie van milieu, tendensen en houdingen, kortom een zedenroman met onverbiddelijk veristisch karakter. Hebt u zich daarvoor systematisch gedocumenteerd?
Het was niet nodig systematisch gegevens te verzamelen. Er werden er mij zoveel naar het hoofd gesmeten dat ik slechts in de hoop moest grijpen. Al wat ik in het boek beschrijf, is inderdaad, zoals een inleidende notitie zegt, werkelijk gebeurd. Nergens heb ik opgeboden tegen de werkelijkheid, meer dan eens heb ik niet zo ver als zij durven gaan. Fictief zijn slechts de personages en de samenhang van de feiten en dat volstaat natuurlijk om elke poging te verijdelen het verhaal met de werkelijkheid te herverbinden. Het doet mij genoegen dat uw eerste vraag op het verisme van het boek wijst. Om verisme was het mij eerst en vóór alles te doen.
*
U laat met grote zorgvuldigheid alle schakeringen in de opinies aan bod komen: de Vlaamse idealisten die nazi werden uit godsdienstige, nationale of socialistische overtuiging of uit afkeer voor het verval van de democratie, degenen die na aanvankelijke pro-Duitse gevoelens in het verzet gingen, de zuivere verzetsmannen van het eerste ogenblik, de attentisten, de beulen van de Gestapo, het schorremorrie van de beroepssmokkelaars, de economische collaborateurs, de intellectuele collaborateurs, de sukkelaars die smokkelden uit honger, de stille passieve Duitshaters, de kazakdraaiers, de profiteurs van de ‘zwarte markt’. Wat de bevrijding betreft is uw tableau al even volledig: de walgelijke
| |
| |
brutaliteiten van de ‘witte brigades’, de edele heldenmoed en de onmacht van het zogenaamde ‘legale verzet’, de tomeloze roofzucht en wraaklust van het ‘joelend volk’, de lafheid daartegenover van hogergeplaatsten en overheden, de zwakheid van het gerechtelijk apparaat tijdens en na de oorlog, de beschamende en onmenselijke praktijken der krijgsraden. Ik geloof dat men van een volledig beeld kan spreken.
Ik zou oneerlijk en onbekwaam zijn geweest indien ik daar niet naar gestreefd had, maar uw inventaris doet mijn volledigheid verdienstelijker voorkomen dan ze in werkelijkheid is. Had ik met deze lijst mijn verhaal moeten opbouwen, ik zou er misschien niet alles hebben in gekregen. Ik heb die volledigheid gemakkelijk verkregen door zo nauwkeurig mogelijk te vertellen wat ik had meegemaakt.
*
Ik heb de indruk dat u dit boek, geschreven in een periode toen de naoorlogse repressie nog nawoedde, als een getuigenis hebt bedoeld. U was vooral vervuld van de gedachte aan de ellende en de onrechtvaardigheden van deze repressie, of ligt het hoofdaccent elders?
Ik dacht vooral, bijna uitsluitend, aan het drama van de repressie. Dit bestond hierin dat er moest gestraft worden en dat het onmogelijk was zovelen, met een schuld van zulke uiteenlopende aard, die zo moeilijk te bewijzen en te bepalen was, in zulke korte tijd, in zulke atmosfeer van opwinding, rechtvaardig te berechten.
*
Uw oogmerk was vooral de idee dat alle zwarten slecht en alle witten goed waren, te vernietigen?
Ja.
| |
| |
*
Wat vond u in dat drama van de repressie na de oorlog eigenlijk tragisch?
De tragiek die mij Zwart en Wit deed schrijven was dat men gestraft, beloond of gerust gelaten werd, naargelang men geraden had, want meer dan raden kon men het niet, geraden in 1940, want in 1941 was het voor velen reeds te laat, wie de oorlog zou winnen. In een normale oorlog kennen soldaten en burgers nauwkeurig hun plicht. In overrompeld Europa was het enige wat men doen kon en moest, de uitslag afwachten gedurende vier jaar, nagenoeg onmogelijk. En na de oorlog, terwijl er gefusilleerd en ter dood veroordeeld werd door auditeurs die dat wisten, kon men geen vijf intellectuelen bij elkaar krijgen om hardop te getuigen voor recht, rede en humaniteit.
*
Na de oorlog werd uzelf, volkomen ten onrechte, een poosje lastig gevallen door de repressie. Heeft dat feit iets te maken met het ontstaan van dit boek?
Niets. Er werden driemaal hakenkruisen op mijn gevel geschilderd en éénmaal op een blinde muur, zo breed als de straat, in koeien van letters, dat ik naar de gevangenis moest. Dat kwam mij echter zo krankzinnig voor dat het op het moment zelf niet veel indruk op mij maakte. De feiten waar het in de repressie om ging waren zo geweldig dat ik er mij niet in betrokken voelde door het domme misverstand van buren, die zo slecht over mij ingelicht waren dat zij mij nog altijd als een katholiek letterkundige beschouwden en dachten dat ook ik in de gevangenis moest, ‘omdat Claes en Timmermans er ook in zaten’. En ‘dan was het gedaan met de Vlaamse letterkunde’. Ik grinnikte daarom en achtte het niet de moeite waard om het in mijn boek te laten figureren. Eerst veel later, toen ik merkte dat ook hier en daar buiten mijn straat aan mijn civisme werd getwijfeld, ben ik
| |
| |
er werkelijk boos en wrokkig om geworden. Nu heb ik, eigenaardig genoeg, de onwillige literaire kritiek volledig vergeten en vergeven. In de ogen van die lieden heb ik werkelijk iets misdaan en ik heb dat willen doen. Het onbegrip van domme ketterjagers daarentegen voor een houding die ik vier jaar lang aannam in overleg met en instemming van mijn beste vrienden, die verwachtten dat ik voor mijn moed en trouw na de oorlog zou worden gefeliciteerd, maakt mij nu nog nijdig en bitter. Maar nogmaals, dat speelt niet mee in Zwart en Wit.
*
Dus had bij het schrijven van dit boek de oude expressionist, de gemeenschapskunstenaar en geboren getuiger weer de voorrang op de artiest als schepper?
Inderdaad. Ik wilde dit boek schrijven in dienst van de gemeenschap. Indien ooit, dan was dit in die omstandigheden geen ijdele waan. Welk beter voorbeeld en bewijs kan men aanhalen tegen het geleuter van de Franse theoretici van de nouveau roman over de ontoereikendheid van het woord en het verhaal? Zou het geen laf verzuim zijn geweest dat boek niet te schrijven?
*
Er zit veel nobels in u, terloops gezegd. Ik vind Zwart en Wit, als objectief, hard en nuchter geschreven relaas, een sociale daad die van veel moed getuigde, want bij uw linkse vrienden kon u er heel wat mistevredenheid door verwekken.
Dat laatste is juist. Ik wist zeer goed dat ik er heel wat machthebbers en, wat erger was, zelfs linkse vrienden zou door mishagen.
*
U bent steeds een moedig non-conformist geweest.
| |
| |
Dank om het compliment.
*
Noordnederlandse critici, zelfs onder uw vrienden, hebben u de publikatie van deze roman kwalijk genomen. Het is wellicht historisch belangrijk dat u uw standpunt tegenover hen toelicht?
Die Nederlandse critici hadden een heel andere, hardere oorlog doorgemaakt, zij konden het boek niet begrijpen. Het kon volgens hen alleen geschreven zijn door iemand die een te lakse houding had aangenomen en onrechtstreeks zichzelf wilde verdedigen. Zij wisten niet of wilden niet zien wat in Nederland nu openlijk wordt geschreven: dat zijzelf meer collaborateurs hadden dan wij, naast hun veel heftiger verzetslieden. De toestanden waren werkelijk niet vergelijkbaar. In het eerste interview dat ik mij na de oorlog heb laten afnemen voor de Nederlandse radio door Hubert Lampo, heb ik uitdrukkelijk gezegd dat ik van Zwart en Wit geen letter terugnam. Dat belette niet dat het misverstand tussen mijn beste vriend in Nederland, Victor van Vriesland, en mij, mij diep heeft bedroefd.
*
Uw visie op het menselijk gebeuren is pessimistisch en tragisch, maar is het toch uw bedoeling niet geweest de respectabiliteit van de mens te midden van zijn vergissingen, ook politieke, in het licht te stellen?
Zeer zeker, maar het boek is niet eerst en vóór alles geschreven om die respectabiliteit in het licht te stellen, maar om de exacte objectieve werkelijkheid weer te geven. Het verschil is niet groot, maar wel belangrijk.
*
Toen ik dit boek las heb ik aan de ‘mens van goede wil’ gedacht,
| |
| |
Thijs die met een geweldig geladen passie de rechtvaardigheid nastreeft en snakt naar een betere wereld met humaniteit.
Thijs Glorieus, de man die, zelfvergeten, met passie rechtvaardigheid zoekt en najaagt, heeft Zwart en Wit geschreven. Bij het schrijven van dit boek was ik mij vaak bewust van mijn verwantschap met Thijs Glorieus.
*
U hebt me daarstraks, toen wij praatten over Ons Geluk, gezegd dat u zich uit onze wereld kon verwijderen door een complete verzinking in uw innerlijkheid, maar misschien kunt u dat ook door u in de wereld van uw romanhelden te bewegen, totaal los van de wereld van uw omgewing. Ik herinner me dat Balzac, nadat hij met een bezoeker had geredekaveld over feiten van de dag, plots zegde: ‘Et maintenant, revenons à la réalité’, en hij begon te spreken over zijn romanwereld.
Dat woord van Balzac treft mij diep. Dikwijls heb ik eraan gedacht een roman te laten herschrijven door een van zijn personages. Moeder, bijvoorbeeld, geschreven door een van de krijgsgevangenen die door Anna worden vrijgelaten, zou iets heel anders worden. Wat mij ook aanlokte was voortaan in de wereld van mijn boeken te blijven en personages uit Houtekiet, Trouwen, Sibylle en andere gezamenlijk te laten optreden in nieuwe verhalen. Het heeft lang geduurd eer ik me kon neerleggen bij de evidentie dat ik het mij daardoor volkomen nutteloos moeilijk zou maken en nog altijd hoop ik dat onverwacht, ik noem nu zo maar iets, Houtekiet en Sibylle elkaar zullen ontmoeten.
*
Om tot Zwart en Wit terug te komen, u bent naast een Thijs, die een profeet der rechtvaardigheid is, ook een uitdager van de laffe ‘communis opinio’, dunkt mij, een tarter van de kuddemens.
| |
| |
Gedurende heel de opgang van de twee fascismen heeft het mij bestendig verontwaardigd dat men de massa kan wijsmaken en ermee doen wat men wil. Tijdens de inval van de Duitsers en tijdens de bevrijding heb ik al diegenen, van wie ik wist dat zij zonder overtuiging de partij van de overwinnaar kozen, om van hem te profiteren en hun tegenstanders te benadelen, voorgoed afgeschreven. In het begin van de oorlog, einde 1940, heeft in Antwerpen een ware hongersnood gedreigd, die door een massainvoer van de beroemde panharingen uiteindelijk werd bezworen. In die dagen was ik ervan overtuigd dat de massa zich tenminste niet gedwee zou laten uithongeren, maar op straat komen. Wederom illusie. Intellectuelen wier gezindheid ik goed meende te kennen, verheerlijkten onverwacht tegenover mij de nieuwe orde.
Die reeds oude verontwaardiging om de schaapachtigheid bezielde mij bij het schrijven van Zwart en Wit. Met al mijn dwepende liefde voor de mensheid, ben ik een verachter van de kuddemens. Moed heb ik niet eens nodig om hem dat toe te snauwen. Het is een genot dat ik me niet wil ontzeggen.
*
Ik heb zelfs de indruk dat u zich graag die rol toeëigent.
Zeer zeker.
*
Heeft dit boek volgens u een sociale invloed gehad?
De repressie heeft zichzelf door haar onvermijdelijke onrechtvaardigheden zo vlug gediscrediteerd, dat de invloed van Zwart en Wit, vergeleken met het effect van deze zelfontwaarding, gering mag worden genoemd. De voornaamste repercussie van het boek was dat het allen die door de repressie werden getroffen, en zij waren zeer talrijk en lang niet allen schuldig, een objectief document aan de hand deed, waarin zij de zaken, die plots totaal
| |
| |
anders gezien werden dan zij in werkelijkheid waren geweest, hersteld zagen in hun waar verband. Deze lieden twijfelden te midden van de collectieve verdwazing aan de mens en de rechtvaardigheid. Zij werden gesterkt met hoop op een terugkeer van het gezond verstand.
*
Het ligt toch niet in uw lijn een sociaal of politiek geëngageerd auteur te zijn?
Neen, en Zwart en Wit bewijst dat ik daarin gelijk heb. Volk, Adelaïde en Trouwen, om slechts die te noemen, zijn minder verouderd dan Zwart en Wit. Maar elk boek moet een daad zijn en een gemeenschapskunstenaar moet, wanneer het nodig is, en dat was het, ook een daad stellen met kort en onmiddellijk effect. Welbeschouwd is mijn boek overigens niet zozeer een politieke daad als wel een apolitieke, een verzet van humaniteit tegen politieke verdwazing.
*
Dat lijkt mij juist. Laten wij nu het boek vanuit een andere hoek bekijken. Het is toch niet enkel een keihard tijdsdocument, het geeft als verhaal ook een kijk op het wezen van de mens. Ik vind deze roman zo gruwelijk als de oorlog zelf. Hij is, naast Celibaat, een van uw hardste, wrangste boeken. Bent u het daarmee eens?
Ik vind Celibaat dieper tragisch omdat het leed er uit de ziel zelf wordt geboren, waar het in Zwart en Wit uit de gebeurtenissen opborrelt.
*
Dat is volkomen juist. Meent u dat in omstandigheden als oorlog, bezetting, repressie of analoge buitengewone situaties,
| |
| |
de menselijke aard zich waarachtiger en vollediger toont?
Dat is letterlijk de grote les die ik in twee wereldoorlogen heb geleerd. Ik vergeet ze niet in vredestijd. Vandaar misschien De culturele Repressie.
*
Het gaat in uw roman niet enkel om het verschil van politieke standpunten onder de dorpelingen, u tekent ook zorgvuldig hun karakterverschillen: vader Gillis, Paul Struyf, hun zonen, zelfs randfiguren als Daniëls, Fonske Taeck, mijnheer Somers, enz. Dat laat veronderstellen dat u, aan de politieke getuigenis voorbij, als romancier een stuk mensheid wilde peilen?
De zuiver politieke standpunten, los van de personages die ze verdedigen, zouden me niet eens voldoende interesseren om een roman te schrijven en het verhaal zou ook niet tot leven komen zonder peiling in het menselijke.
*
Het eerste hoofdstuk brengt een ‘Gedenkschrift van Jan Gillis’, geschreven korte tijd voor zijn executie. Pas daarna, in het tweede hoofdstuk, vangt het verhaal chronologisch aan. Waarom die anticipatie?
Het is dezelfde anticipatie als die ik heb aangewend in Oproer in Kongo en om dezelfde reden. Het is een beproefd procédé; we zullen ze bij de bespreking van Oproer ontleden.
*
Akkoord. Met het tweede hoofdstuk steekt het episch verhaal van wal, intens dynamisch geschreven, psychologisch-dramatisch geladen. Ook het derde hoofdstuk staat dramatisch gespannen met als hoogtepunt de plotselinge terugkeer van Jan die van het
| |
| |
Oostfront is gedeserteerd. Dit alles is sterke verhaalkunst. Psychologisch bekeken is het kernpunt van de spanningen tussen individu's en families te vinden in het wantrouwen, de achterdocht. Dit leidt tot angst, vandaar isolering, verwijdering, vijandschap, haat, steeds crescendo. Ik heb opgemerkt dat dit proces de bron is van vele agonale spanningen in uw romans. Vaak beeldt u de mens uit als een wezen dat zich onveilig voelt (in lichtere vormen van onzekerheid, wantrouwen, achterdocht, verdenking, tot fellere als panische angst) waardoor hij tot agressiviteit overgaat, die kan klimmen tot wreedheid en razernij. De bedreigde, achtervolgde wordt aanvaller. Is dat vanuit uw visie en beleving een grondtrek van de mens?
Daar ben ik mij niet van bewust. Ik ben het eens met uw ontleding, de bedreigde wantrouwige mens kan aanvaller worden, maar dat is geen mening die ik uit mezelf zou formuleren als een van mijn vlees en bloed geworden waarheden.
*
Ik zou hierover willen doorpraten, maar we raken dit probleem later nog aan. U hebt aangetoond dat ook ver achter het front de mensen in bezettings- en bevrijdingstijd onder elkaar een hel ontketenden: razende haat, gewetenloos verraad, demonische folteringen, remloos sadisme. ‘Homo homini lupus!’ De mensheid blijkt chronisch ‘in een demonische verblinding’ te leven, zoals Jan Gillis in zijn afscheidsbrief schrijft. Heeft die beschouwing belang voor uw visie op de mensheid en het individu?
Ja, zeer veel. Het treft mij ook in vredestijd dat de mensheid zich gedraagt als een gevaarlijk monster. Denk aan de geldspeculaties, de contestatiebewegingen, de wilde stakingen. Juiste opvattingen, rechtvaardige eisen, verstandige lieden die eraan meedoen, kunnen niet beletten dat het geheel eruitziet als de convulsies van een wild geworden ‘idiot full of sound and fury’.
*
| |
| |
Zo ziet u ook het individu?
Ja.
*
‘De beschaving is maar vernis ... als de mensen de kans krijgen, gaan ze voor niets achteruit’ laat u een van uw personages zeggen. Bent u het daarmee eens?
Volledig, als ik mag preciseren dat de beschaving er geen schuld aan heeft dat ze slechts vernis is, maar de mens. Aan de formule ‘als de mensen de kans krijgen, gaan ze voor niets achteruit’ moet ik niets veranderen, zij is volmaakt. Zij sluit immers niet uit dat de mens ook voor geen enkele heldhaftigheid achteruitgaat.
*
Is de agressiviteit die u in vele vormen uitbeeldt volgens u in de mensheid verbeterbaar? Is de oorlogstoestand tussen individuen, groepen en volkeren te saneren, of staan wij daar voor een permanente - openlijke of latente - toestand?
Om niet de meelijdende glimlach van de realisten uit te lokken: ten eerste, de mens is fysiologisch verbeterbaar op diverse wijzen én psychologisch verbeterbaar op diverse wijzen; ten tweede, de oorlog maakt zichzelf meer en meer onbestaanbaar door de wreedheid van zijn middelen, de stijging van de welvaart en van de algemene ontwikkeling. De mensheid kan dus onmogelijk blijven oorlog voeren. Ik geef gaarne toe dat niemand een datum kan opgeven waarop de oorlog zal uitgediend hebben, maar dat bewijst niets.
*
Dit is toch in tegenspraak met de zwakheid die u duidelijk de mens toeschrijft door het voortdurend plotselinge binnensluipen
| |
| |
van de passie in zijn geordend bestaan. Zo wordt op een paar dagen een dertigjarige vriendschap als die van Paul Struyf en Gust Gillis, twee rustige en verstandige ‘dorpsfilosofen’, eenvoudig vermorzeld. Wat misverstand is, wordt wantrouwen of schaamte, groeit vandaar tot angst of afkeer, en ontsnappend aan elke controle wordt het paniek of woede, verbittering of haat, om tenslotte uit te slaan in de wildste excessen zoals in een Shakespeariaanse of Racineaanse tragedie. Vindt u niet dat de mens, aldus samengesteld, slecht gewapend is om zijn lot te beheersen?
Dat is naar mijn mening geen argument. Voor er rechtbanken bestonden, verschafte iedereen zichzelf recht zo goed hij kon. Deze prehistorische toestand heeft zichzelf dichterbij in de tijd herhaald in Amerika. Het was zeer moeilijk daar een einde te maken aan de wilde executies. Tegenwoordig komen ze niet meer voor. Toch zijn de mensen dezelfde gebleven. Zo kan ook de oorlog worden uitgebannen. Hij zou dit nu reeds zijn indien wij het middel daartoe kenden. Dát, en niet de menselijke aard, maakt hem voorlopig nog eeuwig.
*
Misschien, doch in elk geval blijft de mens mens en dat betekent een altijd aanwezige of latent dreigende overmacht van het driftmatige op het bewustzijn. Meent u niet dat daarin een der componenten te vinden is van de tragische inhoud van uw werk vanaf Waldo en Adelaïde tot Zwart en Wit?
Misschien heeft de noodzakelijkheid om mijn irritabiliteit en angsten te leren bedwingen, van in mijn kinderjaren, mijn besef van de mateloosheid van de mens verscherpt. Overdreven komt het mij helemaal niet voor.
*
Zeker niet onwaar. Een andere zwakheid van de mens is zijn
| |
| |
zelfbedrog. De verstandige, rustige Gust Gillis laat u er chronisch aan lijden. En elders zegt u in een tussenkomst over de mens: ‘Wat men werkelijk wil zien gebeuren, wil de mens ook niet geloven’. Vindt u dat belangrijk?
Ja, ik heb het meer dan eens ondervonden en bij anderen geconstateerd. Dezer dagen beefde de aarde te Pozzuoli, de bodem zwol op, de huizen scheurden en niet minder inwoners dan er vluchtten bleven daar. Velen zeiden liever te sterven dan te vertrekken, maar wat hen uiteindelijk deed blijven was de overtuiging, blind voor alle pertinente voorverschijnselen, dat ‘het’ niet zou gebeuren, dat ze niet zouden sterven. Voortdurend ben ik op mijn hoede voor dat ‘wishfull thinking’.
*
Er is nog een tragisch nevenmotief dat in uw latere romans geregeld voorkomt: het conflict der generaties, vooral dat van ouders en kinderen. Jan Gillis, Waker Amman, Piet Struyf, Fonske Taeck, alle vier slaan zij de raad van hun ouders in de wind en worden erom gestraft, terwijl ook de ouders lijden.
Onmiddellijk na de bevrijding, toen ik dit boek schreef, was er van dat conflict der generaties voor mij nog niets te merken. Ik heb er in Zwart en Wit eerlijk gezegd niet aan gedacht.
*
Een aspect dat mij in uw relaas over de oorlogsjaren het meest heeft beziggehouden, is de vraag naar de factoren die de menselijke levensloop richten en bepalen. Op zeker ogenblik laat u het woord ‘oorlogstoeval’ los, en men krijgt ook de indruk dat binnen dit ‘toeval’ de oriëntatie der standpunten, het tot-stand-komen van situaties, de ontwikkeling van de levenslijn toevallig zijn. Hoe Paul Struyf van attentist anti-nazi wordt, hoe de families Struyf en Gillis tegenover elkaar komen te staan, enz., het is alles onvoorzienbaar en irreversibel als de noodlottige afloop zelf.
| |
| |
Is het niet kenmerkend voor de menselijke zwakheid, waarover wij het nu toch hebben, dat het lot het leven schikt, dat de mens zijn leven niet vrij en bewust regelen, richten en opbouwen kan?
Ik stel mij voor dat de mens op alle gebeurtenissen reageert volgens zijn aard, zodat er in zijn leven een lijn zit, wat hem ook moge overkomen, maar dat hij onderworpen wordt aan allerlei toevalligheden met heirkracht. Zijn ouders, zijn levensmilieu heeft hij al niet zelf gekozen en tot ver in zijn jeugd moet hij gehoorzamen. Wanneer hij in theorie zelf zijn leven kan maken, worden hem nog voortdurend wegomleidingen opgelegd en een oorlog is een streep door ieders rekening.
*
Ook de afloop ontsnapt aan rede en wil. De idealist Jan Gillis die zijn politieke fout betreurt en wil herstellen, wordt smadelijk gefusilleerd; zijn edele, onschuldige vader wordt zwaar gemarteld; de nobele verzetsman Paul Struyf wordt zwaar beproefd en staat alleen. De deugd wordt niet beloond en het idealisme, in alle gedaanten, is tragisch. Anderzijds ontsnappen economische collaborateurs, viert de beestachtigheid van de ‘witte brigade’ hoogtij en schuimt het schorremorrie van de straat het hele dorp af. Het lot is noch zedelijk noch redelijk. Weinig bemoedigend voor de ethisch-bewuste mens, niet?
Zeker niet. Het boek is dan ook allesbehalve voor bemoediging geschreven. Ik moet eraan toevoegen dat ik dit boek niet heb geschreven om te tonen hoe het altijd en overal in het leven toegaat, maar hoe het tijdens en na de oorlog in ons land is gegaan. Een wijdere conclusie, waarmee ik het eens zou zijn voor de volgende wereldoorlog, is de bekende versregel van Greshoff: ‘En wat er ook gebeurt, ik doe niet mee’.
*
De enige bemoediging die, van ethisch standpunt uit, in dit boek
| |
| |
te vinden is, ligt in de vaststelling dat er onder de mensen enkele idealisten zijn. Ze geven een tragisch beeld van edele humaniteit, zo bijvoorbeeld Paul Struyf, verzetsman met zuivere handen en groot hart. Dit laat u wellicht toe door de mond van een simpele chauffeur te zeggen: ‘De mens is een beest, maar hij kan godomme edel zijn’. Als ik uw werk overschouw krijg ik de indruk dat juist deze mogelijkheid tot beleven van uitersten voor u een essentieel verschijnsel is in de mens.
Zo nuchter mogelijk beschouwd is het leven en is de mens een mengsel van beestachtigheid en adeldom. Dat te erkennen is geen kwestie van goed of slecht, dom of verstandig zijn, want de brave en de slechte, de domkop en de intelligente zien en weten het allen evengoed. Het is gewoon een kwestie van eerlijk uit te komen voor de evidente waarheid.
*
Waarschijnlijk hebt u de potentie tot die extremen in uw eigen leven sterk gevoeld, emotioneel en in uw dromen?
Zo niet werkelijk gevoeld, dan ze mij in elk geval sterk ingebeeld, en ook in mijn dromen.
*
Als zuivere mens en held voelt Struyf zich eenzaam: ‘De mens die in iets goeds en schoons gelooft, is eenzaam ... en hij krijgt slagen tot hij inziet en bekent hoe dom en alleen hij is’. Ook moet hij ‘heel zijn leven leren alleen staan omdat hij op niemand kan rekenen’. Elk heroïsme is dus tragisch, elk idealisme is onleefbaar zonder sterke stoïek. Uw visie op het leven is onverbiddelijk hard, Walschap.
U zegt dat op een toon alsof het mijn schuld is dat het leven onverbiddelijk hard is. U wilt toch niet beweren dat het dat niet is?
| |
| |
Neen, u hebt gelijk de mens, vooral in de gegeven omstandigheden, zo te zien.
*
Ten slotte werd ik in deze roman ook getroffen door enkele momenten, die men elders geregeld in uw werk vinden kan, ogenblikken waarop het leven onuitstaanbaar zinloos en zwaar, het bestaan nietig of weerzinwekkend voorkomt, en uw romanfiguur verzinkt in onuitsprekelijke wanhoop. Zo de jonge Struyf na zijn marteling door de Gestapo: ‘Hij weende omdat de mens zich in zulke absolute liefdeloosheid bevinden kan, omdat dit in de wereld mogelijk is. Hij weende om liefde’. En zijn vader aan het einde van het boek: ‘Hij werd oneindig, onuitsprekelijk weemoedig, lusteloos en moe. Hij zag in de wereld en de mensheid niets dan haat’. Ook u hebt waarschijnlijk dit gevoel van diepste wanhoop en onmacht gekend?
Ja, herhaaldelijk, en ik zou hier willen bij opmerken dat dit naar mijn mening geen onbeheerste gevoelsreactie is.
*
Volkomen akkoord. Ik denk dat dit geen sentimentskwestie is maar een authentieke existentiële beleving van u, zoals u bij momenten het leven doorleeft als een Houtekiet.
Zowel het dwepen met het heerlijke leven als het breken onder zijn wreedheid en absurditeit kunnen redematig worden verantwoord. Dat is misschien het meest tragische.
|
|