| |
| |
| |
5 - Ons Geluk (1946)
Ik vind Ons Geluk een sterk boek omdat u zo scherp en met niets ontziend psychisch realisme de hoofdfiguur hebt getekend: zijn inferioriteitscomplex, eenzaamheid, nood aan en onvermogen tot gemeenzaamheid, zijn geldingsdrift en zelfvertwijfeling, zijn steeds heftiger alterneren tussen fel masochistisch schuldgevoel en agressiviteit. Al deze interne spanningen stijgen tot radeloosheid te Lourdes waar de agressiviteit in moord en de schuld in zelfmoord dreigt uit te monden. Nadien volgt, zeer begrijpelijk, een ontspanning en catharsis. In geen enkel van uw boeken hebt u zo acuut en gedetailleerd, met niets ontziende waarachtigheid, een psychische dramatiek uitgebeeld die u blijkbaar vertrouwd is. Is dat ook uw mening?
Ik ken het werk van Jouhandeau niet, die in boek na boek gedurende veertig jaar zijn leven met zijn wettige vrouw beschrijft. Indien men deze delen hier op mijn tafel legde, zou ik ze niet lezen, al schijnt hun verdienste de natuurgetrouwe, onvervaarde oprechtheid te zijn, die ik mij tot doel heb gesteld met Ons Geluk. Aragon hangt in zijn oude dag nog altijd de jeugdig verliefde uit, maar mijn sympathie gaat naar zijn vrouw, Elsa Triolet, die in een interview verklaarde dat het niet zo'n vaart loopt en dat er bij hem ook wel eens wat hapert. Mijn doel was een genadeloze oprechtheid en wat ik om de dood niet wilde was mijn bed op straat zetten, of mijn voorgevel wegnemen. De oprechtheid omtrent het gezinsleven lag in de lijn van de waarheidsliefde waarvoor ik sedert Adelaïde had moeten boeten en zij beantwoordde aan een innerlijke noodzaak.
*
U bewijst hier dat onverbiddelijke waarachtigheid bij een schrijver met humane pudeur kan samengaan. Dat vind ik mooi.
Dat doet me genoegen. Ik misprijs sensatiezucht en exhibitionisme.
| |
| |
*
De overgang van echte naar adoptieve ouders wordt in deze roman door de hoofdfiguur negatief gewaardeerd. De mogelijkheid om langs die weg tot hogere maatschappelijke standing, welvaart en cultuur te komen, beschouwt de kunstenaar hier als een fundamentele vergissing in zijn levensloop, zelfs als een verraad. Hij voelt zich diep schuldig tegenover de echte ouders die hij verlaten heeft en heeft heimwee naar de eenvoud en de vrijheid van hun primitief leven. Ik vind dit een belangrijk en complex motief in uw werk. In eerste instantie gaat het, dunkt mij, weer om de nostalgie naar uw kindertijd, maar in plaats van protest en zelfbevestigingsdrang tegenover het onbemind-en-ongewaardeerd-zijn door uw ouders, drukt het ditmaal symbolisch uw heimwee en schuldgevoelens uit die uw allerdiepste, grotendeels onbewuste, genegenheid en aanhankelijkheid jegens hen verduidelijken.
Ik was me daarvan niet bewust, maar als ik mijn innerlijk leven als kind bekijk, acht ik uw symbolische interpretatie goed mogelijk.
*
Hebt u, op uw verdere weg door het leven, af en toe in de stemming geleefd dat sinds uw zogenaamde ‘Icarus-val’ uw participatie door huwelijk en artistiek werk, met de welvaart, de beschaving en de cultuur een vergissing was?
Tegenwoordig overheerst bij mij de indruk dat ik op een mooie dag ontwaakt ben door de toejuichingen van een volk dat mij jarenlang had geïsoleerd. Daardoor kan ik mij niet meer zo goed de gemoedsgesteldheid van de schrijver van Ons Geluk reconstrueren, die zeker somberder was. Ik heb mijn participatie met de cultuur wel nooit als een vergissing beschouwd, maar er wel altijd prijs op gesteld mij van die cultuur te distantiëren. Wat mij toen vooral in het hoofd zat, en er nog in zit, is dat ik drie vierde
| |
| |
van mijn tijd en krachten heb moeten besteden aan het overwinnen van hinderpalen en het uit de weg ruimen van overtolligheden waarzonder ik op eigen kracht verder zou zijn geraakt. Ik verweet mij toen dat ik, in de contramine met de weldenkendheid, er toch toegevingen aan had gedaan, mij gemakzuchtig tevreden gesteld met haar artistieke mediocriteit en, omdat ze mij te veel kon kosten, de grote kunst al eens verloochend waarnaar ik had moeten streven.
*
Er is wellicht in u een nostalgie naar de oorsprong omdat u het gevoel hebt dat u, in het dorp van uw ouders gebleven (die u hier als gelukkige primitieven droomt), vrij op uw eentje en rustig uw leven ontwikkelend zoals zij, zonder ‘entrée dans le monde’, als mens gelukkiger en door vrije ontplooiing van talenten virieler en machtiger zou hebben geleefd?
Dat is een diepe kern van mijn gedachten, een allerdiepst grondgevoel.
*
Achter de tegengestelde interpretatie van de verschuiving: van arme primitieve naar meer welgestelde ouders, schuilt wellicht als gevolg van de ambivalente verhouding tot uw ouders een probleem, dat sinds uw kindsheid in u onopgelost bleef, een onzekerheid vóór de keuze: moet ik leven in een georganiseerde maatschappij of niet? Is het veilig en zinnig mijn leven in een gemeenschap te integreren of is het beter te leven in absolute vrijheid van mijn ik?
In deze dilemmatische vorm die de mogelijkheid van een keuze veronderstelt, heb ik mij de vraag nooit gesteld, maar het probleem was hetzelfde. Met al mijn humanisme en humanitarisme ben ik tot in het merg asociaal, wars van maatschappelijke wetten, banden en verplichtingen, jaloers op mijn vrijheid, graag alleen
| |
| |
om te leren, te werken en vooral om in mijzelf te verzinken tot een soort gedachtenloze stilstand, die mij als mens en schrijver het meest verrijkt, een verheidenste ‘unio mystica’...
*
Het huwelijk is in Ons Geluk een centraal probleem. In Houtekiet hebt u de seksuele vrijheid geïdealiseerd, nu krijgen we de dramatische keerzijde van die vrijheidsdrang. René Hox voelt zich van de aanvang af weinig naar het huwelijk getrokken. Afgezien van zijn heftige seksuele drang, stoot een blijvende band hem eerder af. Het leven-met-tweeën prikkelt en kwetst hem voortdurend, en dit gaat crescendo tot verbittering en woede toe. Meer en meer wordt hij overtuigd van het fundamentele en onverzoenbare verschil tussen man en vrouw, tot hij naar de Houtekietse opvatting neigt dat ‘het vrije huwelijk het enig redelijke is’. Wordt in deze dramatische huwelijksbeleving niet duidelijk gemaakt dat de hoofdfiguur in psychisch opzicht niet tot stabiel gemeenschapsleven in staat is?
Na het antwoord op de vorige vraag vrees ik van wel. Toch is et mogelijk dat René Hox, want het gaat om René Hox, met een andere vrouw een meer stabiele gemeenschap zou hebben beleefd.
*
Theoretisch akkoord. Maar u mag niet denken dat ik u beschouw als een reporter die uw huwelijksleven relateert. U bent romanschrijver met de nood tot herschepping en verbeelding die dat vereist.
Aan het verschil tussen boek en realiteit, tussen René Hox en de schrijver zou men goed de stupiditeit kunnen demonstreren van menig nouveau-roman-dogma. Hij tracht de fout van Strindberg te vermijden, die alle schuld op het genus vrouw werpt. Hij neemt ridderlijk veel schuld op zich. Hij maakt identificatie onmogelijk,
| |
| |
vooral door de opgraving van het dochtertje, wat hij nooit gedaan heeft. Ook door zijn gezin te volgen tot waar dat van de schrijver in die jaren nog lang niet was. Hij zegt wat de schrijver te zeggen heeft, maar ook wat de lezer zich in hem moet doen herkennen. Kortom, René Hox is niet de schrijver en juist zijn vervormingen van de werkelijkheid, die allesbehalve vervalsingen zijn en door de nouveau-roman-schrijver worden gelaakt, zijn, artistiek gesproken, noodzakelijke en verdienstelijke preciseringen van de werkelijkheid. Zolang wij ons aan zulke herscheppingen niet durven wagen, zullen wij prettig levende, huisbakken anekdoten vertellen. Ik heb daar van jongs aftegen gereageerd.
*
Achter de complexen en conflicten van uw hoofdfiguur schuilt zijn heimwee naar leven, zijn vertwijfelde nood aan een gemeenschapsleven dat hij zo moeilijk verwezenlijken kan. Hij acht zich onzegbaar zalig als hij maar een kort moment geborgenheid meent gevonden te hebben (‘alleen al om dat ene uur ben ik blij dat ik geleefd heb’). In uw eigen leven, dat sterk door innerlijke strijd en strijd met anderen werd getekend, bent u wellicht ook het dankbaarst voor de momenten waarin u ware zielsvriendschap en -liefde in u voelde openbloeien?
Zeer juist, en in mijn ogen is dit algemeen-menselijk. Het is eigen aan elk gemeenschapsleven van man en vrouw dat er minuten in voorkomen die vele uren en dagen goedmaken en het huwelijk doen verkiezen boven celibaat en ook concubinaat.
*
Deze bijzonder wrange roman loopt uit op een eindfase van harde zelfkennis, die uiteraard een relatieve verzoening met vrouw en leven meebrengt. Als ik dit zie, vermoed ik dat, speciaal in dit boek, het schrijven voor u een gelukkige cathartische én therapeutische functie heeft gehad.
| |
| |
Dat kon ik wederom zelf niet beter zeggen. Wie in dit boek van leed en strijd een gelijkhalerig rekwisitoor ziet, begrijpt het niet. Het is er een van mannelijke aanvaarding zonder schijnheilige mooidoenerij.
*
Ook de kunstenaarsakt, het schrijven zelf, verschijnt in deze roman als een proces vol extreme, schier ondraaglijke spanningen, waarvan men door de voltooiing van het werk ongetwijfeld voor een tijd ontladen wordt. Er zijn momenten waarop de kunstschepping René Hox toelaat niet enkel vrij maar ook grenzeloos te leven: ‘ik voel mij als een god. Trots, onvervaard, onaanraakbaar, uit een onuitputtelijke wereld, met een onbegrensde kracht, zonder één aarzeling schilder ik’, maar ook ogenblikken waarop hij al scheppend zijn meest vertwijfelde machteloosheid beleeft: ‘werkelijk de grond onder de voeten verliezen, écht, diep, in zichzelf wanhopen en toch voortwerken’. Schrijft u zó?
Ja, zo heb ik niet alleen dat boek, zo heb ik altijd geschreven. Vandaar dat ik niet kan begrijpen hoe een auteur hovaardig kan zijn en dat ik mij afwend van allen bij wie ik ijdelheid ook maar meen te ruiken. De angst om tot eigen grenzen te naderen en door te dringen tot de vervaarlijke kern, de twijfel aan artistieke vervoeringen en fantasmen, de worsteling met het onzegbare, maken de meest zelfverzekerde schrijver onvermijdelijk zeer nederig. Simenon bekende in een gesprek met vijf bevriende artsen die hem psychoanalyseerden dat hij drie weken vóór hij aan een boek begint aan aërophagie lijdt. Ik denk dat elk schrijver in die letterlijke zin aan den lijve ondervindt welke spanning zijn werk vergt en teweegbrengt. Daarbij ondervindt hij dat hij zijn beste bladzijden tot stand brengt door de genade van een ingeborenheid die weinig te maken heeft met zelf verworven vaardigheid. Zijn trots op deze bladzijden is eerder deemoed dan ijdelheid.
*
| |
| |
De romans en verhalen vanaf Denise tot Ons Geluk tonen dat uw geloofscrisis, gevolgd door afwijzing van het geloof, voor u onvergetelijk is. Hoe komt het dat u telkens uw epische hoofdof bijfiguren dit proces opnieuw zo dramatisch laat beleven?
Ik heb ondervonden dat de vorming van een persoonlijke levensbeschouwing, het bepalen van eigen plaats en standpunt tegenover hemel en aarde, de mens tot mens maakt. ‘Hoc unum est necessarium.’ Wie dat niet doet blijft kind en kuddemens, hij mist consistentie en een onontbeerlijk waardigheidsgevoel. In ons van christendom doordrenkt Westen moet deze ontvoogding van de persoonlijkheid dramatischer verlopen dan in de andere culturen die ietwat verdraagzamer zijn, hoewel het ook daar nog een drama blijft, volgens de memoires, van Gandhi en menig gesprek dat ik in 1958 in China heb gevoerd.
*
Dat is juist, maar toch moet het zijn dat de felle conflictstrijd met God in u gefixeerd blijft, zoals, het conflict met uw vader in uw kindertijd. U blijkt ook God steeds als een vijandige vader, een kwaadaardige tiran te hebben beleefd, en zijn machtsmilieu, zoals het milieu van uw kindertijd, als onherbergzaam en gevaarlijk. Wellicht hebt u, na het uitschakelen van zulke God, voor het eerst in uw leven iets van innerlijke vrede beleefd. U schrijft immers: ‘Ik ben nu vreedzaam omringd door het vertrouwd, zachtaardig, onpersoonlijk, oneindig Geheim’?
Ja, voor mij is de smartelijke bevrijding van God langzaam uitgeëbd in een vrede die mijn kostbaarste bezit is en die ik met niets ter wereld zou willen ruilen. Zij laat mij leven in harmonie met mijn verstand, onbedreigd op de geestelijke voorpost van de beschaving, open voor alle ontdekkingen van de toekomst.
*
De hoofdstukken die u wijdt aan de opgraving van het kinder- | |
| |
lijkje op het kerkhof, bewijzen hoe graag uw schrijversverbeelding zich verlustigt in gruwelijke, lugubere fantasmen, die u waarschijnlijk ook overvloedig in uw nacht- en dagdromen beleeft. Misschien is die opgraving echt gebeurd, maar het is wel typisch dat u ze in uw roman verwerkt. Waarom?
Omdat dat verhaal mijn eenzame strijd voor mijn gezin tegen de overmachtige wereld zo uniek symboliseerde door uiterlijke dramatiek.
*
Is het verhaal echt?
Het zal u misschien verbazen, ik heb die episode van dag tot dag meegemaakt en ook zeer minutieus beschreven. Het geval is in een Antwerpse voorstad werkelijk gebeurd en door het gerecht behandeld. Ik werd daarvan geregeld op de hoogte gehouden door de vader, de ontgraver zelf. Juist omdat het geval overigens in niets overeenstemde met mijn concrete situatie, heb ik er mijn verhaal mee gedesubjectiveerd. Ik heb deze werkwijze altijd verantwoord met De Gebroeders Karamazov, waarin Dostojevski zeer duidelijk zijn alcoholieke vader en andere familieleden beschrijft rond een zuiver imaginaire moord. Van Dostojevski weet men dat hier niet, maar in het dorp Vlaanderen hindert het de lezer dat ik geen kind heb verloren door kroep en niet gearresteerd werd wegens illegale ontgraving. Ik herhaal dat wij literaire dakschijters zullen blijven zolang men ons niets méér zal toelaten dan onze Louis in een roman Karel, en onze Marie Elza te noemen.
|
|