zoals het gele ras aan zijn ogen, het zwarte aan zijn lippen en verwanten aan een gemeenschappelijke wijze van lachen. Het geluk ligt elders, de waarheid moet gezocht worden, de mens moet uit zichzelf groeien, vrij worden en overwinnen, dat is mijn schering en inslag.
*
De vaststelling dat een genotsleven zonder dieper bewustzijn geen vrede brengt (‘wellust laat onvoldaan, mij toch’) komt bij velen onder uw figuren voor. Waarschijnlijk beantwoordt ze aan uw eigen beleving?
‘Post coïtum omne animal triste’ is slechts de aanduiding van een bijkomstige onvolkomenheid van het ‘genotsleven’. Veel erger is dat de unie, die er telkenmale door beloofd wordt, vrijwel nooit tot stand komt. Zelden werkt ze zuiver zinnelijk gelijktijdig, nooit gaat de gemoedsversmelting daarmee simultaan door. Vooral de Franse literatuur heeft onze voorstelling van het seksuele leven verliteratuurd. De onvolkomenheid van het genot sluit natuurlijk geen geluksbliksems uit. Misschien zelfs is zij het die steeds met hoge verwachting doet herbeginnen!
*
Er zijn heel wat trekjes in De Consul die we in uw andere werken terugvinden, maar waarover ik niet meer uitweid, bijvoorbeeld de eenzaamheid van uw held en zijn zorgvuldig bewaard ‘geheim’, zijn intens schuldgevoel, zijn af en toe verpletterende misantropie en levensafkeer, enz. Maar op één motief wil ik even ingaan, dat van de ‘verloren zoon’. Vooral sinds u het geloof hebt afgewezen, treedt het sterk naar voren. U hebt zelf in dat verband van uw ‘nestgevoel’ gesproken, de alles overheersende drang naar geborgenheid in eigen milieu. Ook bij de consul komt dit voor. Zoals Houtekiet, die kampioen van de absolute vrijheid, tenslotte kerkelijk huwt en zich inschakelt in een christelijk dorp, zo conformeert de consul zich tenslotte met zijn omgeving. Ik vraag