| |
| |
| |
15 - Houtekiet
In hoever gaat de roman inzake plaatsbeschrijving, milieu en karaktertypering terug op de werkelijkheid, of werd hij geheel uit uw verbeelding geschapen?
Ik situeer het verhaal in een deel van mijn dorp waar ik nooit ben geweest. Als kind dacht ik verkeerdelijk dat er niets dan heide lag met, aan de overkant van een beek die ook niet bestond, een hoeve. Die plek ligt, als men van Londerzeel Sint-Jozef naar het station gaat, links van de weg in de streek tussen Londerzeel en Breendonk. Ik heb daar nooit een voet gezet. Mijn fantasie schiep alles. Het type Houtekiet is niet denkbeeldig; ik heb er een gekend.
*
De roman werd vaak geroemd om zijn sterke bouw en epische vaart, waarin het ritme nooit verslapt. Hebt u hem volgens plan gestructureerd?
Ik heb nooit voor een roman een enkele nota vooraf gemaakt. Toen Deps al een zekere uitbreiding had genomen, heb ik een kaart ervan getekend, niet eens als aide-mémoire, maar omdat ik het zo duidelijk zag. Denk niet dat ik dit schrijven zonder ontwerp beschouwde als een krachttoer. Was het idee van nota's te verzamelen in mij opgekomen, dan zou ik het verworpen hebben omdat ze mij konden hinderen. Ik weet niet of deze werkwijze de beste is, ik weet slechts dat ze noodzakelijk is om spontaan natuurlijk te schrijven zonder literatureluurderij. Om de verleiding tot mooi-doen aan het einde van een hoofdstuk te voorkomen, schrijf ik een roman zonder interlinie en verdeel hem achteraf in kapittels.
*
| |
| |
Voor het eerst bent u erin geslaagd een held te scheppen die innerlijk onaantastbaar blijft voor het katholiek geloof en zijn moraal, een volmaakte en rustige ‘heiden’. Heeft dat kenmerk van de roman voor u bijzondere waarde?
Dat is de ware betekenis van deze triomfalistische roman.
*
Toch zullen in deze roman voor u wel vele betekeniswaarden samenvloeien, die wij afzonderlijk moeten identificeren. Waarschijnlijk is juist door die volmaakte samenvloeiing Houtekiet voor u, en voor de lezers die met u kunnen samenvoelen, een soort oergedaante van uw levensbewustzijn, een symbool van uw levensbeschouwing, kortom een mythe geworden?
Ik kan niet uitdrukkelijk genoeg zeggen dat haast al de elementen van het boek multivalent worden gebruikt. Een van de redenen waarom het mij nader ligt dan al de andere, is juist dat ik zelf de scheidingslijnen niet zie vanwege het mythisch waas.
*
Er zijn enkele aspecten van Houtekiet die men in vele vitalistische romans, ook boerenromans, kan vinden. Hij is een natuurmens die opduikt in een wildernis, vertrouwd is met alle geheimen der natuur, fysisch oerkrachtig, rustig doch onverschrokken tot de dood, buitengewoon handig en lenig, zwijgzaam maar gevaarlijk, vechtend als een dier voor zijn bezit. Dergelijk primitief of oermens-type vindt men ook bij Hamsun, Griese, Wiechert, Giono, Ramuz, e.a. Heeft de literaire beïnvloeding hier enigermate gespeeld?
Griese ken ik niet, van Wiechert las ik twee boeken die weinig indruk op mij hebben gemaakt. Men weet dat ik Hamsun grondig heb gelezen, misschien niet dat ik van hem heb geleerd nooit hooghartig, steeds meewarig te glimlachen, maar men heeft wel
| |
| |
eens zijn Hoe het groeide genoemd in verband met Houtekiet. Dat boek beveelt de terugkeer tot de landbouw aan en heeft niets te maken met mijn thema: dat het leven sociaal herbeginnen moet in vrijheid. In zover Houtekiet vitalistisch kan worden genoemd, heeft het boek natuurlijk evenveel verwanten als bijv. de socialistische romans onder elkaar of de biografische romans. Wil men in de hoofdfiguur een ‘type universel’ zien, dan behoort hij tot de categorie der Don Juans, Tartuffes, Figaro's, Harpagons, Pallieters, e.a., die nog veel talrijker is. Zo beschouwd staat geen enkel boek alleen. Als u denkt aan enkele van mijn werken die wij tot nu toe hebben besproken, ziet u toch duidelijk dat dit boek de voortzetting is van de vorige. Houtekiet is van mij alleen.
*
Dat is juist, maar toch is er een grondig verschil tussen uw vroeger werk, bijvoorbeeld Trouwen of Celibaat, en Houtekiet, in die zin dat er een heel andere werkelijkheidsbeleving aan ten grondslag ligt: uw vroegere romans bewegen zich op het psychologisch-realistische vlak, Houtekiet op het fantasmatisch-mythische.
Ook dat is zeer juist.
*
Men kan van Houtekiet zeggen dat hij geen moraal heeft en het was uw uitdrukkelijke bedoeling hem aldus voor te stellen: een man die ‘het kwaad uit het goed niet kende en beide bedreef met dezelfde gelijkmatige gemoedsrust’. Hij heeft ook geen notie van geweten. Dit is wel een aspect van de mythische idealisatie die u de Houtekiet-figuur schenkt. Sinds de romantiek en Nietzsche werden reeds vele analoog geïdealiseerde figuren ‘jenseits von Gut und Böse’ uitgebeeld, maar ik geloof dat zulke uitbeelding wel een deel van uw wezen is. In hoever is dit de positieve benadering van een levensbeeld of in hoever zou
| |
| |
er evasie in kunnen schuilen uit een christelijke levensopvatting, belast met zonde en schuld?
Ik was zodanig vervuld van het voorbeeld van Het kind, van het vertrouwen in de vrije mens, dat het deel evasie, voor zover ik mij herinner, uiterst gering is geweest en het deel positieve benadering van een levensbeeld ongeveer het geheel. In dit levensbeeld betrek ik, naast de hoofdfiguur, natuurlijk ook de volgelingen die hij onweerstaanbaar aantrekt. Houtekiet heeft geen notie van geweten, omdat de mens die in natuurlijke vrijheid opgroeit er inderdaad geen heeft, althans indien men als geweten beschouwt het bewustzijn dat men op elk ogenblik van overal in- en uitwendig geobserveerd wordt, zelfs voor menselijk niet te vermijden kwaad zonder verjaring in schuld staat en ook voor vergeven kwaad nog kan gepijnigd worden.
*
Dat u zich symbolisch kon identificeren met een volkomen schuldvrije, oersterke man, moet voor iemand die van kindsbeen af onder het oog van zijn vader in schuld en tekort had geleefd, wel een onvergetelijk gebeuren zijn.
Ja.
*
U hebt zich van kindsbeen af moeten schrap zetten tegen het beeld van uw vader en u willen evenwaardig tonen met hem. Ook in latere jaren moet, vanuit uw onbewuste, deze competitiedrang u hebben aangevuurd om te presteren vanuit een gevoel van frustratie en protest. Ik heb het gevoel dat u met Houtekiet, vanuit deze relatie gezien, een voor u zeldzaam topmoment hebt bereikt. Daar is namelijk alle gevoel van afhankelijkheid, schuld, minderwaardigheidsgevoel in de competitie getransformeerd in een besef van volkomen zelf-standigheid en onafhankelijkheid, inzonderheid op seksueel gebied. Vindt u dat juist?
| |
| |
Onloochenbaar juist, alhoewel het van mijnentwege bewust een affirmatie van zelfstandigheid was tegenover de hele wereld waarvan vader slechts een representant was.
*
Volkomen akkoord. Maar een der merkwaardigheden van deze roman is voor u toch zeker dat u zich nooit zou kunnen indenken dat Houtekiet een vader zou hebben. Hij komt van nergens, opduikend uit het onbekende. Dat is, zo denk ik, de symbolische uitdrukking van uw verlangen om in plaats van uw vader op te treden of, met andere woorden, uw eigen vader te zijn. Als schepper van Houtekiet bent u de mens die zichzelf te voorschijn roept, sine patre et matre. Men kan zich Houtekiets vader niet eens voorstellen: hij is begin, zoals u voor u zelf begin was. Begrijpt u wat ik bedoel?
Ik hoop dat ik u begrijp. U wijst er mij op dat ik in Houtekiet, die voor mij de eerste mens moest voorstellen, onbewust de nieuwe mens projecteerde die ik zelf was geworden en die niet meer het kind was van zijn ouders. Dat is verrassend evident.
*
Wie uw boek met min of meer verwante romans in de Europese literatuur vergelijkt, constateert als opmerkelijke eigenheid dat de seksualiteit er een grote rol in speelt. Bij Hamsun, Wiechert, Griese, e.a. wordt hard ontgonnen, gelabeurd, geslaafd. Ook bij Houtekiet speelt arbeid een rol, maar kinderen maken, vrouwen overwinnen, is toch een zeer voorname bezigheid. Zijn volgelingen in Deps participeren in deze lustige, felle, haast anonieme vrije seksualiteit, en hij zelf zet heel Deps vol met Houtekietertjes. Ik vermoed dat deze visie thuishoort in de mythische verbeeldingswereld die u van het jonge Deps gemaakt hebt, want in de realiteit kan wel een haan in een kippenhok dat rustig blijven doen, maar in een menselijke samenleving moeten dergelijke praktijken, van mannelijke zijde, uitlopen op brutale
| |
| |
complicaties. Hebt u via Houtekiet, en het embryodorp dat hij laat ontstaan, van een soort onbedreigd wellustparadijs gedroomd?
De natuurvolkeren onderscheiden zich van de geciviliseerde door niet zo graag en hard te werken en veel exclusiever belang te hechten aan het seksuele leven. Hun humor is scatalogisch. Ik denk dat u zich niet bewust bent van wat een missionaris mij eens zei: ‘Wat zijn de mensen hier toch braaf, ongelooflijk braaf!’ en ietwat te vlug van een utopische droomwereld spreekt. Zelfs bij onze ongelooflijk brave mensen gebeuren de houtekieterijen in boerenstijl en in salonstijl nog vrijwel dagelijks en in primitieve gewesten gebeurt heel wat meer. In Peru, dat sedert meer dan driehonderd jaar door het zeer katholieke Spanje wordt gekoloniseerd, vieren de Indios jaarlijks gedurende vier dagen carnavale. Dan paart om het even wie met om het even wie om het even waar en elke echtgenoot aanvaardt het kind dat door zijn vrouw op de wereld wordt gebracht. Brieven die ik over Houtekiet ontving, gaven mij de indruk dat elk Vlaams dorp zijn haan heeft. Ik zal mij niet verder op het pad van de anekdotiek begeven, waaraan geen einde is te zien. Laat mij dus samenvattend vooropzetten dat men niet te gauw mag zeggen dat op seksueel gebied iets niet mogelijk is of niet voorkomt. Tenslotte betekent het belang dat ik aan de paringsdrift hecht, dat ze in mijn ogen oorspronkelijk de machtigste factor tot maatschappijvorming is.
*
Ik geef dit alles in zekere mate toe en ik begrijp ook dat u Houtekiet als een mythische figuur met uitzonderlijke seksuele bekoringsmacht en kracht hebt begaafd, maar zowel bij de dieren, de primitieven als in de beschaafde wereld speelt in het seksuele leven de agressiviteit een grote rol. Heeft men bij u thuis ooit twee hanen in een kippenhok gezet? Ik denk dat wie bij de wilden een man met een van zijn vrouwen bedriegt, toch meer dan eens riskeert een pijl in zijn karkas te krijgen. Bij de beschaafden
| |
| |
kan dat een mes, bijl of kogel zijn, in het beste geval een rammeling. De uitschakeling van de agressiviteit situeert de vrije seksualiteit van Houtekiet voor mijn gevoel op het plan van de mythe, niet in de realiteit. Versta mij goed, ik wil daarmee niet de epische waarschijnlijkheid of de waarde van de roman aantasten, wel de juiste aard van het wereldbeeld nader bepalen.
Daar ben ik het mee eens in zover dit de normale menselijke verhoudingen betreft, maar daar staat tegenover de onloochenbare werkelijkheid dat gemeenschappen waarin een Houtekiet aanvaard of tenminste ontzien wordt, niet zeldzaam zijn. De Houtekiet die ik gekend heb was zelfs geliefd.
*
Elke mythe behelst een geloof, een waarheid. Kan men uit uw epische voorstelling van Houtekiets omgang met de vrouwen de boodschap distilleren dat u hier, anders dan in Trouwen, droomt van of pleit voor een vrije seksualiteit?
Ja.
*
Een andere symbolische betekenis van het boek blijkt te liggen in het vrijvechten van de mens van alle machten die zijn vrije uitlevingsdrang beperken en omknellen: de feodale adel, aanwezig in het ‘kasteel’, de vervallen geëmbourgeoiseerde adel, in casu d'Hurlumont, de Kerk die samen met de adel macht uitoefent, en het gerecht. Men zou er nog het beschavingsconformisme van de ‘deftigaards’ aan toe kunnen voegen. Heeft de creatie van Houtekiet en Deps voor u die betekenis?
Ja en zelfs in het dubbel. Men kan deze heersende machten beschouwen als misgroeiingen die ergerlijk zijn van in hun oorsprong of als heilzame instellingen waarop sleet zit. Daarmee wil natuurlijk niet worden beweerd dat ze vermeden konden
| |
| |
worden, noch dat ze niets goeds tot stand hebben gebracht, maar wel dat ze, in zichzelf ongerecht, altijd moeten en zullen wijken voor de begaafde, scheppende mens, die zijn eigen leven opbouwt in verantwoordelijkheid voor zijn generatie. Denk slechts aan de hedendaagse contestatie.
*
Men zou van dit standpunt uit in Houtekiet de mythische man kunnen zien die de opstandigheid, die in uw jeugd uw ‘orthodoxie’ moest worden en die in uw werk van Waldo tot Asveer en Henrike aan bod komt, tot volledig vrijheidsbewustzijn heeft gelegitimeerd en zelfs die vrijheid tot principe van gemeenschapsleven poneert.
Daar was ik me niet van bewust, maar ik erken er met vreugde mijn diepste waarheid in.
*
Gelooft u in de reële bestaanbaarheid van zo'n natuurlijke gemeenschap, waarin de volstrekte vrijheid die Houtekiet en de Depsers zich toeëigenen wordt uitgevierd, of is zulke maatschappij, zoals Rousseau ze eens droomde, voor u een mythische visie?
Ik geloof dat zo'n gemeenschap kan ontstaan, maar vermits ik beschrijf hoe ze een christelijk dorp wordt, geloof ik niet dat zij kan voortbestaan. Wanneer ik over Deps vertel, zult u hebben opgemerkt dat ik soms met enkele woorden de toon tracht te treffen van de overleveringen, die, goed hoorbaar, niet vergen tot op de letter te worden geloofd. En over Houtekiet schrijf ik soms als een averechtse hagiograaf. Dit moet discreet wijzen op het mythisch karakter van een realiteit, waaraan ik nochtans niet wil laten twijfelen. Hier moet ik ook nog twee opmerkingen aan toevoegen. Ten eerste dat het boek, tegelijk met een programmatische wensdroom, ook een beschrijving van het begin
| |
| |
der maatschappijvorming wil zijn. Ten tweede dat onze maatschappij naar mijn mening sterk genoeg is georganiseerd om polygamie, polyandrie en vrije liefde te kunnen toelaten zoals deze in andere werelddelen bevredigend functioneren.
*
Wat is dan de reële geloofsinhoud, of anders gezegd, de boodschap van deze droom?
Ik laat een volstrekte vrijheid ontstaan, die niet iedereen geluk brengt en niet lang kan standhouden, om geen andere reden dan dat zij alléén geregeld de verstarring van het conformisme kan breken. De symbolische betekenis van de droom is dat de mens zich vrij moet weten van alle machten en wetten, ook wanneer hij die vrijheid niet in praktijk wil brengen en ook al wil hij met de machten en wetten rekening houden.
*
In dit verband treft het me dat herhaaldelijk woorden voorkomen als: fier, trots, triomfant, uitdagend, dreigend. Ik heb ze reeds af en toe aangestipt in Trouwen. Aan welke behoefte(n) beantwoordt bij uw personages en eventueel bij u deze houding?
Toen ik Houtekiet schreef, was ik veertig jaar. Ik had in de brochure Vaarwel dan gebroken met de Kerk. Het verdwijnen van Hooger Leven nam de dubbelzinnigheid weg tussen mijn romans en anderzijds mijn redacteursbetrekking. Mijn werk pleitte voor een nieuwe stijl, een nieuwe roman en een culturele verruiming was gewonnen. Ik had het eindpunt van mijn menselijke bevrijding tegen alles en allen in triomfantelijk bereikt. Ik schreef het boek waarvoor ik schrijver geworden was, waarin ik geheel mijn werk en mezelf zou samenvatten en ik voelde mij, boven alles wat ik altijd zijn zal uit, doorlopend almachtig.
| |
| |
*
Alle problematiek van onaangepastheid aan het leven is in deze roman geweken voor een sterk en fier gevoel van eigenwaarde. Dit gevoel breidt zich uit tot stambewustzijn en trots, dat u, vermoed ik, een innerlijke sterkte geeft.
Ja, dat zit heel diep geankerd in mij. Die gedachte heeft mij in de vele moeilijke ogenblikken ook geholpen.
*
Heeft dit gevoel misschien ook een familiale wortel?
Ja zeker. De Walschappen werden te Londerzeel beschouwd als een aparte, ietwat afzijdige en zelfs trotse familie. Wat bij anderen trots lijkt, is voor ons, Walschappen, een diep geworteld bewustzijn van eigenwaarde. Dat zit diep in ons familiebloed. Vandaar heb ik het gevoel dat ik te goed ben om gemanoeuvreerd te worden, gemanipuleerd of bevolen. Ik wil een zelfbewuste, kritische kijk op alles kunnen ontwikkelen. Die familietrek is in Houtekiet stamtrots geworden.
*
Vindt u dat een basis, een versterking in uw leven en acht u dat mensen die zulke afkomst ontberen, iets missen in het leven?
Ik hecht zeer veel belang aan dat stambewustzijn. Misschien is het wel sterker naargelang men het eenzaamheidsgevoel beleeft.
*
Dat lijkt me zeer juist. U acht het ook een deugd?
Voor mij is het inderdaad niet alleen een basis en sterkte, ik denk zelfs dat het mensonwaardig is het niet te bezitten. Ik bedoel dat de mens die het niet bezit gaven van het hart mist die onmisbaar zijn voor een volwaardige menselijkheid.
| |
| |
*
Naast een mythisch boek is Houtekiet ook een stuk mensheidsgeschiedenis en de historische evolutie speelt haar rol. Door een instinctief individualist laat u buiten zijn wil om een dorpsgemeenschap ontstaan en de primitieve natuurgemeenschap laat u tot beschaving evolueren. Moet dit betekenen dat de absolute vrijheid krachtens de menselijke conditie niet blijvend kan doorleefd worden, of, historisch gezien, dat de oorspronkelijke natuurmens in het Westen geleidelijk plaats moest ruimen voor de ‘christelijke beschaving’? Of, dichter bij u, dat u zelf gedaante nemend in de onaantastbaar, rustig en totaal heidense Houtekiet, toch in een overwegend christelijk familie- en volksmilieu moest blijven leven? Misschien hebben die diverse beschouwingswijzen hier samengespeeld?
De elementen die ik wilde laten gelden, en die elkaar kruisen en moeilijk te harmoniëren zijn, werken hier door elkaar. Ik denk dat de beschaving ontstaan is, zeer te naaste bij, natuurlijk, zoals op Deps, dat de absolute vrijheid waarin zij ontstaat, niet duurzaam kan en ook niet mag zijn. Men kon en kan dit trouwens in onze eigen streken constateren in menig dorp, waar in een afgelegen uithoek dieven, messentrekkers en ontuchtigen samenhokken, door de omgeving geschuwd en geïsoleerd. Men ziet meer dan eens die groep geleidelijk terugkeren tot de orde waartegen ze rebelleerden.
Wat ons Westen betreft, die vrijheidstoestand moest in de tijd waarin ik hem situeer, onvermijdelijk een compromis sluiten met het christendom, in andere werelddelen met andere inheemse religies. Gedacht in een pre-religieus milieu, moet de beschaving onvermijdelijk een wetmatige orde scheppen die de vrijheid afknaagt.
*
Getoetst aan deze evolutiefactor is de vitalistische inslag van uw roman gelimiteerd. Slechts in de eerste hoofdstukken kan Houte- | |
| |
kiet zich ten volle uitleven als oermens, want in het midden van het boek (hfst. 17) duikt de godsdienstige tendens reeds op en in hfst. 21 volgt de wens tot het stichten van een ‘dorp’ met ‘kerk’. Meteen evolueert Houtekiet van ‘oermens’ tot rustig heiden, die rond zich een georganiseerde gemeenschap laat ontstaan en zelfs meewerkt aan de bouw van een kerk. Zijn aanpassingsproces gaat zelfs zo ver dat hij, alhoewel volstrekt heiden... een kerkelijk huwelijk aangaat. Op de keper beschouwd komt de uiterste verdraagzaamheid, gelatenheid, verduldigheid of hoe men het ook noemen wil, van de heiden tegenover het christendom meer tot uiting dan de volle sociale uitleving van het vrije heidendom. Van ‘Zo begon bij ons Deps’ blijft niets meer over. U hebt bij het begin van een heidense ‘triomfalistische’ roman gesproken. Voorzeker, gezien vanuit de unieke figuur van Houtekiet en een paar die hem trouw blijven, is de roman de verheerlijking van de heiden en het heidendom, maar van sociaal standpunt uit bekeken wordt het een triomf van het christendom. Wat denkt u van de eigenaardige ambiguïteit?
De actieve, coöpererende verdraagzaamheid van de humanist tegenover de wereldbeschouwing van anderen is geen zwakheid en het geduld waarvan zij profiteren is geen triomf voor hen. Daarin schuilt het hoofdbeginsel, de grondwet van de verdraagzaamheid, datgene wat de humanist van de anderen onderscheidt en hem superieur aan hen maakt. Houtekiet blijft zelf onveranderd wat hij is, hij zet ook na het kerkelijk huwelijk, dat hij grijnslachend ondergaat, zijn leven voort zoals tevoren, hij verloochent niets.
*
U had toch een volstrekt triomfantelijke heidense roman kunnen schrijven zonder kerk en pastoor, zoals Hamsun, D.H. Lawrence, Giono en tientallen voor u! Of werd u gedreven tot de uitbeelding van een heidens-christelijke confrontatie vanuit uw eigen behoefte, ik bedoel uw beleving en uw visie op uw milieu?
| |
| |
Ik predik via Houtekiet mijn evangelie in onze werkelijke wereld die door Christus is beïnvloed, niet in een fictieve. En, zoals gezegd, ik schrijf ook geschiedenis.
*
Er moet dan toch in die coëxistentie van de enkele heidenen met die verchristelijkte gemeenschap, zoals u die beschrijft, een symbolische boodschap schuilen?
In het boek werkt de noodzaak dat de innerlijk oervrije mens zich moet aanpassen aan de wensen en eisen der civilisatie. Dat wordt door de realiteit van het menselijk wezen zelf bepaald. Maar dwingender nog werkt in het boek mijn humanistisch principe dat de ware heiden, heraut van de vrijheid, zijn medemens laat en zelfs helpt leven zoals hij dat verkiest. Houtekiet bouwt een kerk voor Iphigenie.
*
Pastoor Apostelis is een rare klant, een type van boerenpastoor op klompen, zoals dat te naaste bij wel zal bestaan hebben. Met zijn eenvoudig boers geloof zonder theologische kennis, zijn ruwe goedheid, zijn ‘stoer’ en ‘zelfstandig’ optreden, blijft hij een vrijgezind en primitief man die u blijkbaar als zodanig aantrekt.
Hadden de priesters met het boers gezond verstand van Apostelis wat eerder getwijfeld aan hun dogmatische sofistiek en wat dichter bij hun volk geleefd, dan zou veel aggiornamento, waarin zij nu in het rond hollen als kippen zonder kop, overbodig geweest zijn. Want dat boers gezond verstand is ongeveer alles wat overblijft als men de nieuwe catechismussen van de theologen uitknijpt en wat is Apostelis anders dan een priester-arbeider avant la lettre? Hij is een man naar mijn hart, niet omdat hij dommer is, maar omdat hij van zijn taak een juister begrip heeft dan de anderen, over wie een bekend Frans katholiek publicist, Jacques Duquesne, dezer dagen bij Grasset te Parijs een boek
| |
| |
publiceert: Demain une église sans prêtres? en stelt dat deze stand moet verdwijnen: ‘Le clergé tel qu'il existe doit disparaître.’ De opheffing van de celibaatsverplichting en de integratie in de maatschappij zijn volgens Duquesne slechts lapmiddelen. Welnu, ik beweer dat mijn Apostelis, ongehuwd en zonder beroep, nog vele jaren kan meegaan.
*
U laat de behoefte aan religie in Deps bij de vrouwen beginnen. Het gehele 17de hoofdstuk is gewijd aan vrouwelijke verschijnselen van religieuze angst in diverse vormen en excessen. U noemt ze ‘de zwakkeren’. De vrees slaat op de mannen over, die ook gaan pleiten voor de rituele begrafenis, biecht, enz. Houtekiet blijft totaal gevoelloos voor deze angst. Ziet u het ontstaan van en de nood aan religie als een vrouwelijk verschijnsel, ‘wijvenstreken’?
Ik heb daarmee geen illustratie willen geven van het bekende axioma: ‘Timor fecit deos’, dat in mijn ogen slechts een partiële verklaring is, die moet worden aangevuld met de behoefte van het verstand om het wereld- en levensbestel te begrijpen. Ik heb slechts getracht mij zo reëel mogelijk voor te stellen hoe de godsdienstigheid van het omliggende Deps zou binnendringen langs de Depsers die erin opgevoed waren. Het leed voor mij geen twijfel dat de vrouwen zich godsdienstiger aanstellen dan de mannen. Dat wordt trouwens dagelijks proefondervindelijk bewezen. Ik wil daaromtrent geen thesis opstellen, alleen maar als een indruk vermelden dat, naargelang ik mij in de tijd verder van de religiositeit verwijder, haar onmannelijkheid, meisjesachtigheid, mij sterker opvalt. In een polderdorp dat ik als inspecteur jaarlijks bezocht, zegde mij iemand: ‘Hier gaan de vrouwen naar de kerk en de mannen vinden dat goed, de pastoor moet ook leven.’ Daar bleven de vrouwen dus langer godsdienstig dan de mannen. Tien jaar vroeger had ik geschreven dat ze het vóór hen werden.
*
| |
| |
De angst- en schuldgevoelens doen bij vrouwen en mannen in uw roman de nood aan godsdienstige praktijk ontstaan. Dezelfde gevoelens vindt men in geheel uw werk terug in verband met godsdienstige moraal en twijfel. Voor al uw helden die met godsdienst te maken hebben, vanaf het ‘ik’ van uw eerste verzen tot Het kind ten dele inbegrepen, schept godsdienst onrust, kwelling, angst, schuld. Houtekiet is de eerste die rustig (ik onderlijn dit, omdat Henrike nogal negatief gebonden was) onaantastbaar blijft voor alle zondeangst of -schuld, of vrees voor een hiernamaals. Geeft de Houtekiet-figuur in dit opzicht uitdrukking aan een bewustzijnsfase in uw leven, waarin u met zekerheid wist definitief genezen te zijn van een godsbeeld en een godsdienst die u psychisch en moreel als lijden, angst en schuld hebt beleefd?
Ik kan mij goed een geloof voorstellen dat rust en geluk verzekert. Dat is immers het doel van elke godsdienst. Persoonlijk heb ik er vooral onrust, angst en schuld aan beleefd, die niet te wijten waren aan de religie als zodanig, maar aan een verenging ervan. Deze verenging bestond op Deps niet. De onrust groeit er uit het besef dat men zondigt tegen veel meer dan de voorschriften van pastoor, burgerij en gerecht, namelijk tegen de onverbiddelijke wetten van de natuur, die zich wreken. De Depsers bewonderen Houtekiet die de strijd tegen de wereldse machten wint, zij vertrouwen op hem, maar juist wegens zijn onwankelbare zelfzekerheid vrezen zij dat hij te ver gaat en durven hem niet volgen. De laatste angst van de gelovige die alles van zich afwierp is namelijk de angst voor de gewonnen vrijheid. Hij staat voor een woestijn waarin hij mag gaan waar hij wil, doen wat hij wil, maar door iets in hemzelf of in de aard der dingen zal worden gestraft. De schrijver van Het kind had die angst overwonnen. Houtekiet kent hem niet meer.
*
Heeft dat gevoel van ontspanning wellicht voor een deel het ontspannen en vrije ritme, de gelukkige toon van uw werk ingegeven?
| |
| |
De onvervaarde zelfzekerheid van Houtekiet bepaalt stijl, taal en constructie van het verhaal dat aan hem werd gewijd.
*
Als ik het karakter van Houtekiet van nabij bekijk, is hij niet enkel de instinctieve en natuurvrije oermens, maar ook een eenzelvige. Zijn eenzelvigheid verklaart misschien grotendeels zijn vrijheidszin, zijn hyperdefensieve tendens tegen wie hem te na zou komen, zijn neiging om Deps zó te verkavelen dat hij geen buren heeft, en ook zijn agressiviteit. Ongeveer het eerste wat u in zijn bewustzijn legt, nadat hij voor Lien een hut (begin van samenleving) heeft gebouwd, is dat hij haar niet zou ‘willen inwijden in de geheimen van zijn zwerven en slapen’. Het dorp ontstaat - en u onderlijnt het herhaaldelijk - buiten zijn wil om. Buiten de momenten waarop hij zich nuttig kan maken of krachttoeren uithaalt, voelt hij niets voor communauteit. De on-bindbaarheid van deze zwijgzame eenzaat, zijn eenzelvigheid lijkt mij bewust in uw werk gelegd als iets van u.
Ik heb u reeds meer dan eens gezegd dat deze eenzelvigheid en vrijheidszin de grond van mijn karakter vormen en, zoals u Houtekiet kenschetst, gelijkt hij veel meer op mij dan ik vermoedde. Hij verkavelt Deps zodanig dat hij geen buren heeft, laat zijn vrouw onkundig van zijn doen en laten, laat Deps buiten zijn wil om ontstaan. Doch het hangt ervan af wat u onder eenzelvigheid verstaat. Tegenover zijn norse afgewendheid staat dat hij van in het begin de leiding neemt van Deps, het verdedigt naar buiten, ordent naar binnen en niet beter vraagt dan gedesinteresseerde hulp te verlenen waar de gelegenheid zich voordoet. Hij heeft dus in menig opzicht meer gemeenschapsgevoel dan de anderen. Zijn eenzelvigheid is in mijn ogen dan ook meer een soort autarchie. Hij kan geheel op zichzelf bestaan. Hij moet bijtijds een vrouw in de armen kunnen nemen, maar zelfs haar gezelschap heeft hij niet nodig, nog gezwegen van buren en een dorp. Zijn hulpvaardigheid voor de zwangere Lien en zijn bescherming van de Depsers zijn enerzijds condescendentie tegen- | |
| |
over zwakkeren en anderzijds lust in het vertoon van zijn superioriteit.
*
Ook de zwerfdynamiek die in zovele van uw romanfiguren steeds andere gedaanten krijgt, hebt u in Houtekiet gelegd. Vanwaar hij komt weet niemand. Hij wenst niets minder dan een dorp te stichten. Een vreemde onrust leeft in hem. Hij is, in tegenstelling met de helden van vitalistische of boerenromans die het land bebouwen, ontginnen, vissen, jagen of wat ook, een man die niet bij één taak blijft, maar steeds iets anders, nieuws. Dat blijkt de vreugde van zijn leven te zijn: steeds iets nieuws onbekends doen, iets uitvinden. Hij werkt er zijn prestatiedrang in uit, pauseert een tijdje in zwijgzame trots, en begint met iets anders. Terwijl hij in Deps toeft, komt af en toe een ‘vreemde onrust’ in hem op. Hij gaat dan ook opnieuw aan het zwerven, ‘een verlangen naar zijn jeugd’. Het wordt ‘een vrije gang door de wijde wereld, steeds naar ‘het lokkende onbestemde’. Ook deze epische gedaante van de zwerfdynamiek, in dit geval activistisch op prestatie gericht, zal bij de echte artiest die u bent wel symbolische expressie zijn van een onbewuste drang.
Ik excuseer mij maar niet meer, dat ik steeds over mijzelf spreek. U dwingt mij telkens weer te bekennen in hoever ik op mijn personages gelijk en ik volg u, alhoewel dit in mijn ogen minder belang heeft dan in de uwe.
*
Omdat u vooral de esthetische en algemeen humane waarde van uw werk als evaluatienorm belangrijk vindt. En u hebt gelijk, ik deel uw standpunt. Maar mij is het om de juiste exegese van uw epische symboliek te doen, in dit geval wat die activistische en zwervende dynamiek vanuit uw eigen creatieve visie, door het onbewuste gedreven, precies betekent.
| |
| |
Welnu, ik heb u reeds gezegd dat ik verbaasd ben geen andere boeken te hebben geschreven dan die welke op mijn naam staan en dat ik een sedentair ben met bezige hersenen. Dat is nog lang niet alles. De creatieve drang, als ik dat zo noemen mag, van Houtekiet, die allerlei wil doen en maken, zijn zwerflust en onvoldaanheid, weerspiegelen zeer getrouw dat ik in mij verschillende gefrustreerde mensen voel, die zich zowel in filosofie als aan schaafbank en aambeeld, zowel in wetenschap als in goudsmederij en mechaniek, zowel in schilderkunst als in beeldhouwerij, glasblazen en zogenaamde toegepaste kunsten hadden willen laten gelden, niet om eeuwige meesterwerken te vervaardigen, maar om het genot van het maken. Al deze mensen zijn, ik weet niet onder welke dwang, op een schrijfstoel gaan zitten, waarvan ik niet meer kon opstaan.
*
Ik zou zelfs in de symboolvorsing zo ver durven gaan en zowel in de bouw van de toren - een centraal gebeuren in het boek en een superprestatie - als in de prachtige bladzijden waarin u Houtekiet elastisch en krachtig op die toren klimmen laat om triomfant de vlag te zwaaien, een onbewust-symbolische projectie te zien van uw artistiek-creatieve zekerheid: ‘Ik schrijf nù, voor de ogen van u allen die daar beneden staat, een groot werk’ en vooral zelfs buiten alle literatuur om, een projectie van het gevoel dat u de grootheid, de macht, het messianisme waarvan u als kind al hebt gedroomd, onbegrensd bereikt hebt.
De toren, wel ja, de beklimming langs buiten gebeurt in een van die momenten van almacht die men de echte artiest, die ik volgens u dan maar zijn zal, niet kwalijk mag nemen. ‘Ik heb voor u deze toren gebouwd,’ zegt Houtekiet, die naar boven klimt met de vlag, ‘omdat gij dat niet kunt en gij hem nodig hebt. Ik heb u bewezen dat ik wat anders kan en wil dan een kerk bouwen. Ik heb een vrij Deps gesticht, onder mijn bescherming genomen en doen gedijen, maar gij vondt een kerk belangrijker en ik heb er u een gebouwd om u te bewijzen dat ik het kan en ook dat voor
| |
| |
u doe. Ik waag nu mijn leven en hijs er mijn vlag op, opdat gij dit nooit vergeet. En doet er nu mee wat ge wilt.’ Met één woord, Houtekiet zegt: ‘Dit groot werk, waartegen ge staat op te gapen, is wat anders dan een groot literair werk waarop ik mijn naam hijs.’ Maar doe mij, Albert Westerlinck, nu niet meer te véél zeggen. Er gaat in een ‘écrivain écrivant’ veel om dat niet voor de openbaarheid is.
*
Ik zou u toch nog willen vragen of u, die een ‘vlieger’ bent, als kind en later niet vaak op de toren bent geklommen en of u dit geen bijzonder gevoel heeft gegeven?
Toen ik als kind misdienaar was, heb ik dikwijls op de toren gezeten. Ik kende dan ontroering en een gevoel van bevrijding, het besef van boven het gevaar van verstikking te staan, ontheven ook boven de kleinheid, beperktheid. Ik moet er nog aan toevoegen dat het ontstaan van een parochie en de bouw van een toren niet zo ver van mijn beleving af liggen. Ik heb mijn vader dikwijls over de bouw van de kerk en toren van ons dorp horen vertellen. Bij een bepaalde stand van de zon viel de schaduw van de torenspits op ons ouderlijk huis.
*
Ik wou nog zeggen dat in de mythische sfeer van het boek de fallische symboliek van de torenbouw en de triomfante torenbeklimming als centraal hoogtepunt, buitengewoon zinvol is, als men weet dat die symboliek enerzijds verbonden is met een uiterst forse seksuele viriliteit (die Houtekiet eigen is) en anderzijds allegorisch met het gevoel van soevereine macht, groot gezag, onbeperkt prestatievermogen. Zelden heb ik in een boek, rekening houdend met heel zijn zin, stijl en structuur, de fallische symboliek zo centraal zinvol gevonden.
Mogelijk.
| |
| |
*
Eenzaamheid en zwerfdynamiek gaan hier, zowel als vroeger, gepaard met gemakkelijke vervreemding. Reeds in de eerste hoofdstukken betreurt Houtekiet de ‘verloren vrijheid’, is hij ‘alles beu’. Typisch lijkt mij wel zijn groeiende neiging tot omgang met zijn beer. Mensen-beu praat hij met het dier. Gaandeweg wordt dat beu-zijn onweerstaanbaar en wanneer hij de vlucht neemt is hij heel het dorp, de vrouwen, alles ‘beu’. Zowel die snelle vervreemdingsmogelijkheid als de zwerfdrift zullen wel verband houden met een diepe eenzaamheid, die zich niet tot leven in gemeenschap met vrouw of ruimer gezelschap kan beslissen en overgeven.
De natuurlijke goedheid van de vrije mens die zich sterk voelt, maakt Houtekiet condescendent voor de zwakkeren. De lust in het vertoon van vindingrijkheid, kracht en moed voert hem verder dan hij zelf wil. Men kan dit geregeld waarnemen in de verhouding van een groepje kinderen tot een grote jongen. Zij krijgen van hem alles gedaan, hij vermeit zich in hun bewondering, kan zich niet van hen losmaken, doch heeft nu en dan het gevoel dat zij hem misbruiken en eindigt steeds met het beu te worden en zich tot de jongens van zijn leeftijd te wenden. Dat is de evolutie van Houtekiet, die geen gemeenschapsmens is. Hij zondert zich af van het flauwe kinderspel dat hem uit de hand loopt en worstelt met zijn beer. Ik acht die zwenking niet alleen voor het karakter van Houtekiet onvermijdelijk. Voor elk mens wordt het eenmaal een vaak schrijnend probleem, of hij niet te veel eigen rechten en verlangens heeft verzaakt voor anderen. Menige onverwachte, dramatische en bevreemdende breuk is daarvan het gevolg.
*
Ouder geworden, komt hij van zijn zwerftochten terug naar Deps. Hij voelt zich voor het eerst vereenzaamd en minder zelfzeker. Hij wordt gegrepen door ‘dat onverklaarbare waaruit hij niet losgekomen was met de wereld rond te trekken, een gehecht- | |
| |
heid aan een nest en de plaats waar het staat.’ Ook dit is een steeds weerkerend thema in uw werk.
Deze terugkeer was naar mijn mening in dit speciaal geval niet zo natuurnoodzakelijk als het beu-worden en zich in zichzelf terugtrekken, het norse spelen met de beer. Er zijn mensen die niet terugkeren. Ik denk aan een tachtigjarige stervende gehospitaliseerde, die aan Pater Van Mierlo geen berouw wilde bekennen over de moord op zijn vrouw en zei: ‘Ik had het veel vroeger moeten doen.’ Ik heb er ernstig aan gedacht, Houtekiet voorgoed in het onbekende te doen verdwijnen, waaruit hij onverwachts was opgedoemd. Dat zou het mythisch karakter van het personage en het boek hebben versterkt. Ik heb voortgeschreven, wel wetend dat het een waagstuk was, omdat zijn heengaan en verdwijnen, dat mij zo bekoorde, tenslotte toch een roemloze aftocht was en voor mij een al te mooie en goedkope solutie. Hij moest een held blijven, maar ook vernederd worden, mens worden.
*
Toch ligt tussen Houtekiet en de Depsers een innerlijke afstand. Zoals u zelf hebt gezegd blijft hij de superieure enkeling die niemand nodig heeft, zich aan niemand hecht en ook zonder spoor verdwijnt. Er schuilen dus in uw roman twee tendensen: de bevestiging van het absoluut vrije Ik en de verheerlijking van het gemeenschapsgevoel. Bent u zich bewust van deze ambivalentie in het mensenbeeld van uw roman? Zij schijnt mij te beantwoorden aan twee polaire richtingen in uw schrijvende persoon: vrijheidsdrang - behoefte aan gebondenheid; eenzaamheid - geborgenheidsverlangen; zelfaffirmatiedrang - gemeenschapswil.
Ja.
*
Tot het laatste heb ik de verhouding Houtekiet-Iphigenie bewaard. U hebt deze jonge vrouw, die even mooi, voornaam,
| |
| |
zelfstandig, zwijgzaam en trots is als Carla en Sibylle, reeds bij het begin van het boek ten tonele gevoerd te midden van de instinctieve wereld van Houtekiet en -kietertjes. Had u toen reeds enig volledig uitzicht op de voorname rol die ze in de laatste hoofdstukken zou spelen?
Iphigenie is een duidelijk voorbeeld van de spontaneïteit waarmee ik schrijf. Wanneer zij en Houtekiet voor het eerst te zamen waren, was het mij uitsluitend te doen om het tarten van d'Hurlumont. Daarvoor ging ik het waagspel aan, tussen Houtekiet en haar een verband te leggen dat ik verder moest ontwikkelen en dat allerlei mogelijkheden bood, die mij tegelijk aanlokten en verveelden met de vrees ze niet aan te kunnen. Van het gesprek van Houtekiet met Iphigenie aan het slot van het boek had ik toen niet het minste vermoeden. Toen ik eraan begon is het tot mijn eigen verbazing, door de gunst van het ogenblik, zo breed uitgedijd. Zelden heb ik mij bij het schrijven zo gelukkig gevoeld.
*
Wie de erotiek van Houtekiet onderzoekt, constateert zonder moeite dat hij een seksueel gedrevene zonder liefde is. Een eerste kentrek van dat soort seksualiteit is haar depreciatie voor de vrouw. In het geheel van de roman ligt een antifeministische tendens (de voorstelling van Iphigenie uitgesloten). Vrouwen zijn niet enkel jaloers - tot het misdadige toe -, maar ook kleinzielig, zwak, intrigeerziek, enz.
Houtekiet wordt ze trouwens allemaal beu en vertrekt om ‘vrouweloos alleen te zijn’ (229). De verteller voegt eraan toe: ‘schijnbaar argeloos geeft zich de vrouw, waarachtig belangeloos bemint haar de man’ (229). Ik wou u vragen of deze negatieve visie op de vrouw als menselijke persoon verband houdt met Houtekiets fundamentele eenzaamheid en snelle vervreemdingsmogelijkheid, waardoor hij de vrouw niet als partner in haar eigen waarde kan benaderen, of met een mannelijk superioriteitsgevoel? Meent u dat er vele vrouwelijke lezers zijn die van de Houtekiet-figuur houden?
| |
| |
Wat de man in de vrouw aanlokt krachtens zijn natuur, is het typisch vrouwelijke. Dat geldt met dezelfde kracht voor de aantrekkingskracht van de man op de vrouw. Nooit zal wat dan ook daaraan iets kunnen veranderen. Iets heel anders is, of onze vrouwen, hic et nunc, met haar eeuwenoud ideaal van burgerlijke deftige monogamie, van Houtekiet houden. Maar in de snelle evolutie der opvattingen omtrent de seksuele relaties gaan de vrouwen mee. Aan alle heteroseksuele slippertjes van de mannen nemen vrouwen deel.
*
Dan is er, wanneer ik de verering van Rik voor Mie in Trouwen vergelijk met de visie van Houtekiet, toch wel wat veranderd?
Trouwen is een lofzang op het huwelijk, Houtekiet een lof van de maatschappelijke en innerlijke bevrijding. Zij spreken elkaar niet tegen. Wel kunnen ze evenmin op dezelfde leeftijd onmiddellijk na elkaar worden geschreven.
*
De instinctieve seksualiteit van Houtekiet, die van vrouw tot vrouw verder jaagt, is voor mij toch een onvolgroeide, niet helemaal uitgerijpte seksuele beleving. Ik geloof dat zulke seksualiteit zich bij mannen in twee modaliteiten kan voordoen. Ten eerste die van Don Juan, die achter vrouwen jaagt en ze neemt om zich te bevestigen in zijn mannelijkheid. Achter deze bevestigingsdrang schuilt een nood om zich van zijn mannelijkheid te overtuigen. De voortdurend variërende veroveringen zijn zovele indicia die hij voor zichzelf als bewijs van zijn mannelijkheid nodig heeft, en zij verbergen dus een fundamentele onzekerheid. De tweede modaliteit is die van de man die voortdurend van vrouwelijke partner moet veranderen omdat hij zijn agressiviteit niet kan intomen of overwinnen. Hij beleeft het seksuele samenzijn als een soort bedwelming, van min of meer korte duur, maar al spoedig wordt de mens bewuster in de relatie betrokken, er ontstaan vanzelf spanningen en de man wil van het eigen leven
| |
| |
dat hij opgebouwd heeft weinig of niets opofferen, in plaats van naar overgave neigt hij naar zijn narcisme, dat al spoedig overslaat in agressiviteit. Omdat zo'n man niet bekwaam is tot de overgave die elk samen-leven veronderstelt, zoekt hij in steeds nieuwe experimenten korte roesmomenten. Tot welke van deze twee categorieën Houtekiet ook mag behoren, juist is dat hij, zoals Iphigenie zegt, ‘liefde mist’ en dat hij er ook niet toe bekwaam is. Wat denkt u hiervan?
In deze psychoanalyse van de vrouwenjager hoor ik wat moraliseren doorklinken om Don Juan zijn leven te doen beteren. Ik haast mij echter te zeggen dat ik in Freud een groot weldoener van de mensheid zie. Hij heeft bewezen dat de mens voor zichzelf een onbekende is, gedreven door onbewuste impulsen die hij niet beheerst. Freud heeft daardoor veel schuld van de mens weggenomen. Drie oorzaken: ten eerste zijn eigen angst en afkeer voor wat hij ontdekte, ten tweede het verzet ertegen van de openbare mening die verontwaardigd was, en ten derde de moeilijkheid om het zielkundige te codificeren, hebben hem ertoe gebracht meer te bewijzen dan mogelijk en noodzakelijk was. Van de invloed van het onbewuste heeft de mens vanouds onbewust vermoeden gehad. Dat blijkt uit zijn taal. Wil men echter die invloed bewijzen, dan staat men onmiddellijk voor de vraag, in hoever hij achterhaalbaar is en of hij van mens tot mens dezelfde systematiek volgt. Om dit alles vraag ik mij, na rijp beraad, toch af of het don-juanisme volledig verklaard wordt met ofwel fundamentele onzekerheid, ofwel agressiviteit.
Met zekerheid kan ik zeggen dat het in mijn ogen bij Houtekiet doodgewoon gaat om de mening dat niet elke omhelzing verplicht tot liefde en trouw en dat liefde en trouw niet blind maken voor de aantrekkelijkheid van derden. Deze mening en haar toepassing zijn wijd verspreid. Elke normale man of vrouw, getrouwd of niet, door principes geremd of niet, verlangt naar elke man of vrouw die hem of haar seksueel bevalt. Naast hun bedgenoot liggen zij naar hem of naar haar te verlangen, in hun dromen omhelzen zij hem en niet velen laten een gelegenheid onbenut.
| |
| |
Voor de dames die niet van Houtekiet houden, wijs ik erop dat zijn drift niet eens exclusief mannelijk is. In het Westen moet de man het seksueel initiatief nemen en heeft de vrouw hem voor haar eer en haar gezin meer nodig dan de man haar, maar bij sommige woestijnstammen, die niet het verleide meisje maar de verleider straffen - nog wel met de dood - treden de meisjes als Don Juans op en vluchten de jongens preuts en blozend voor haar.
*
Wij zijn het op dit stuk dus oneens, maar laten wij Houtekiet in zijn latere erotische evolutie volgen.
Een der merkwaardigste aspecten van uw roman is, dat de ouder wordende Houtekiet de ware liefde ontdekt. Dit laat u in het episch verloop gebeuren naar het einde van de roman toe, ten eerste wanneer hij al zwervend ontdekt dat hij zijn vrouw Lien mist, niet seksueel maar door een dieper gevoel, ten tweede door de revelatie - het woord is niet te sterk - die de absolute gehechtheid van Iphigenie hem schenkt. Plots bliksemt voor hem het totaal onbekende inzicht open dat alleen liefde aan het leven zin, adel, grootheid geeft, maar dan totale liefde. Dàt is het ‘wonderbare in zijn leven’, dat hem overrompelt en hem voortaan zal fascineren.
Het is een essentieel feit in uw roman dat u twee volstrekt tegengestelde opvattingen en belevingen van de erotiek tegenover elkaar stelt en wilt (ik onderlijn) samenbrengen. U bent daarin op het symbolische plan van de epische kunst volkomen geslaagd. U bent er zelfs, als artiest, in geslaagd artistieke waarachtigheid te geven aan wat in de empirische wereld onmogelijk blijkt. In dit opzicht bent u getrouw gebleven aan de stelregel die Aristoteles in zijn Poëtica geeft: ‘Il faut préférer l'impossible qui est vraisemblable au possible qui est incroyable.’ Het onmogelijke is dat Houtekiet op gevorderde leeftijd zo'n plotselinge en totale psychisch-morele metamorfose kan beleven, althans zonder een geweldige innerlijke crisis te doorworstelen, die dan nog veroorzaakt zou zijn door een verschrikkelijk ongeluk, bijv.
| |
| |
als de oudere Houtekiet, gelijkaardig met André in Celibaat, verlamd of onkennelijk verminkt zou worden. Normaal moet de psychisch-morele structuur van Houtekiet A afgebroken worden alvorens de structuur B mogelijk zou worden. Dit proces heeft niet plaats. Er is dan ook slechts één interpretatie mogelijk: de psycho-symbolische, die u trouwens op artiestiek niveau zeer aanvaardbaar hebt gemaakt. Zij bestaat erin dat u, in de beschikbare ruimte en tijd van uw epische verbeeldingsschepping, twee tendensen van uw wezen, die u zelf als tegenstrijdig beleeft, onbewust en intuïtief hebt geprojecteerd: uw narcisme en uw nostalgie naar zuivere liefde, beide in absolute gedaante. In de verbeelding is de afstand tussen die twee gemakkelijk overbrugbaar, in werkelijkheid niet zo snel.
Ik constateer met genoegen dat deze tot de kern doordringende ontleding geen antwoord vergt. Ik heb geen ogenblik aan de realistische onmogelijkheid der evolutie van Houtekiet A naar Houtekiet B gedacht. De vrouwen hebben hem van in het begin min of meer op het bestaan van de liefde gewezen. Hij heeft haar bestaan gevoeld toen zij hem dwong naar Deps terug te keren. Iphigenie opent er zijn ogen voor wanneer zij hem meedeelt dat zij ten dode is opgeschreven en hem voor de eerste maal spreekt over haar liefde en hun beider gemis. Dat maakte in mijn ogen de overgang van A naar B zo aannemelijk, dat ik de reis met de beer, tijdens welke ik de Werdegang rustig kon beschrijven, liever in het legendarische duister van zijn herkomst liet.
*
Ik zou de vraag van daarnet nog anders kunnen stellen: zou u naast de huidige Houtekiet, die een prachtige, in de laatste regels weemoedige roman is, een andere Houtekiet kunnen schrijven, waarin Houtekiet en Iphigenie - die geen Mie of Let is - samenkomen, in liefde trouwen met vóór zich het perspectief van een héél leven, waarbij de dood slechts zou fungeren als een lang, onberekend eindpunt, na lang liefdesgeluk?
| |
| |
Neen. In het boek zoals het daar nu ligt, moet Iphigenie sterven. Om evidente redenen. Een ander boek over het geluk van Houtekiet en Iphigenie zou ik noch kunnen, noch willen schrijven.
*
Het einde van uw vitalistisch aangezette roman is aangrijpend, omdat Houtekiet te laat de liefde van Iphigenie begrijpt, wanneer zij sterven gaat. Houtekiet doorstaat dit verlies met tederheid voor haar, doch ook met zelfbeheersing en mannelijke gelatenheid. U hebt blijkbaar aan de roman, die u hymnisch levens‘bejahend’ en soms triomferend hebt geschreven, geen tragische slotklank willen geven (alhoewel een bepaalde tendens in u daartoe had kunnen leiden), maar toch zijn de laatste bladzijden soms van zachte melancholie vervuld. Het verhaal over de Übermensch eindigt niet op failliet, maar wel op tekort en onvervuld heimwee. Ik kan niet geloven dat u Iphigenie om romantechnische redenen liet sterven. U had het boek kunnen voltooien met een triomfante bladzijde waarin zij beiden Provence bereikten en uitkeken naar het eeuwige licht en de zee. Dus moet ook het sterven van Iphigenie symbolisch zijn. Dat sterven betekent, zo dunkt mij, dat Houtekiet de liefde tot Iphigenie, die hij als ontwerp en ideaal verlangt, niet kàn realiseren. Men kan de symboliek op twee plannen interpreteren, het bewust-intellectuele, waarop de overtuiging kan bestaan dat de ideale liefde geen werkelijkheid kan zijn, en het psychisch-onbewuste: in uw narcisme ten dele verwant met Houtekiet, voelt u zich niet in staat met een levende Iphigenie in blijvende liefde te leven; of u hebt er een nostalgie naar als naar iets onbereikbaars, en u projecteert dat in haar betreurde dood.
Dit is een bijna pijnlijke psychologische vraag, maar ik heb van bij de aanvang van ons gesprek beloofd in oprechtheid te antwoorden. Ik ben er inderdaad op het ‘bewust-intellectuele’ plan van overtuigd dat de ideale liefde als werkelijkheid niet bestaat. Daarmee ontken ik niet dat er zeer geslaagde man-vrouwrelaties
| |
| |
bestaan. Het ‘psychisch-onbewuste’ plan is bij mij verrassend bewust. Ik voel mij zeer duidelijk niet in staat met een levende Iphigenie in blijvende liefde te leven. Mijn innerlijk leven en mijn letterkundig werk maken mij onbekwaam tot de daartoe nodige mededeelzaamheid en medeleven. De ware liefde blijft voor mij een nostalgie. Mijn pijnlijkste zelfverwijt is dat ik, in mijzelf verzonken, naast de mensen heen heb geleefd.
*
Tot de laatste bladzijde toe blijft Houtekiet ongebroken zichzelf, individualist, eenzaam. In de laatste prachtige bladzijde hebt u hem op de toren doen klimmen, niet om triomf te zwaaien zoals de eerste keer, maar om in stilte, haast extase, te schouwen in het oneindige. Het slotakkoord is dus niet instinctief-vitalistisch, dionysisch, maar helder spiritualistisch. Het lijkt mij dat het ontdekken van de liefde als intermenselijke, geestelijke en zedelijke waarde hem heeft doen ontwaken tot geestelijk geluk en vrede. Voor iemand die uit zulk narcisme ontwaakt, moet de ontdekking dat een voor-een-ander-leven, een voor-hém-leven in duldzaamheid en offer, op deze wereld bestaat, ja zelfs in absolute vorm, toch een gelukkige ontdekking zijn. Lag het weergeven van die grote ervaring van het liefdemysterie bij deze laatste bladzijde in uw bedoeling?
Ja zeker. Een oneindig gelukkige ontdekking is het voor Houtekiet niet helemaal. Iphigenie is dood. De liefde waarop zij hem attent heeft gemaakt, kan hij niet meer beleven. Zij is iets onstoffelijks dat zich voor hem vermengt met al datgene wat in de natuur, die hij vanuit zijn toren overziet en peilt, meer is dan wat hij ziet.
*
Via het mysterie van Iphigenies liefde, de spiritualistisch religieuze ingesteldheid van deze vrouw, die in haar gesprekken met Houtekiet over ‘eeuwige’ liefde, liefde tot in het hiernamaals,
| |
| |
heeft gesproken, is in Houtekiet een fascinatie voor het metafysisch levensraadsel gegroeid, ‘dat fijne raadsel... dat ons allen boeien blijft in dit aardse leven’. Er lijkt mij in die laatste regels ook één aspect van uw zeer vele, zelfs tegengestelde identificaties met de Houtekiet-figuur te schuilen: uw felle belangstelling voor het metafysische vraagstuk.
Weerom volmondig ja. Ik ben er sinds jaren vast van overtuigd dat er niets anders bestaat dan materie en energie, maar ik ben op geen enkel ogenblik een sciëntist geweest, die zich inbeeldde dat zonder spiritualisme alles eenvoudiger wordt en dat wij er morgen volledig het fijne van zullen weten. Integendeel, het heelal dat door de empirische wetenschap wordt verkend is veel wonderlijker, ingewikkelder en fijner geleed, spiritualistischer zou ik willen zeggen, dan al wat het spiritualisme met zijn simplistisch onderscheid tussen stof en geest en zijn door gehiërarchiseerde geesten bevolkte hemel heeft gefantaseerd. Het raadsel van het heelal is door het verlies van het geloof voor mij boeiender geworden dan in mijn jeugd, toen het eigenlijk geen raadsel was, zelfs voor een deel niet mocht zijn. Toen ik Houtekiet schreef was de weigerigheid van de afvallige om tegenover ruimte en eeuwigheid plechtig te doen, volkomen overwonnen. Houtekiet wordt er rustig door geboeid.
*
Zou er een verband bestaan tussen de creatie van een synthetisch boek als Houtekiet en uw toenmalige leeftijd, die de volle expansiekracht bood op fysisch en geestelijk gebied?
Ik had zeer duidelijk het gevoel dat dit het ogenblik was om het boek te schrijven waarvoor ik schrijver was geworden, en dat ik het schreef.
*
Hoe komt het dat u in uw inleiding verscheidene vervolgen beloofde en daarvan niets terecht hebt gebracht?
| |
| |
Zeer zeker zou ik de vijf volgende delen in trager tempo en met verzameling van al mijn kracht na elkaar hebben geschreven indien niet onmiddellijk na het verschijnen van Houtekiet wereldoorlog II was uitgebroken. Deze heeft mij totaal afgeleid. Al mijn boeken waren verbrand tijdens het bombardement van Rotterdam, dat al de gebouwen van de firma Nijgh en Van Ditmar in as legde. Mijn uitgever en vriend Doeke Zijlstra was erbij omgekomen. Door het verdwijnen van Hooger Leven wegens de publikatie van Vaarwel dan was ik zonder vaste betrekking. Mijn benoeming tot inspecteur der openbare bibliotheken veranderde mijn leven. Daarbij kwamen de materiële en politieke moeilijkheden waarmee iedereen te worstelen had en die onder meer niet gering waren voor een gezin met vijf kinderen van twee tot veertien jaar. De eerste naoorlogsjaren beletten mij ook nog mij te concentreren en zo werd het te laat.
|
|