Gedichten
(2001)–Jacob Westerbaen– Auteursrechtelijk beschermdKracht des geloofs van de voortreffelijke en vermaarde Nederlandse poëet Joost van den Vondel, te speuren in zijn altaergeheimenissenaant.Van Vondelen, een parel der poëten,
van sterker geest dan anderen bezeten,
des Amstels roem, een hoofdman van het gilde
dat op Parnas zijn tijd met dromen spilde,
5[regelnummer]
die 't heilig nat der hengstenbronne-stromen
met kroezen vol heeft gulzig ingenomen;
de geselaar der zuiv're predikstoelen,
de roskam van de vaders op de Doelen,
waar 't recht geloof van 't kiezen en 't verstoten
10[regelnummer]
naar wil en wens eenparig werd besloten,
omdat partij de rechterstoel bekleedde,
naar oud gebruik en kerkelijke zede;
de bijter van Gods uitverkoren schapen,
de lasteraar van recht hervormde papen,
15[regelnummer]
van 't kerkegrauw, van ijverige zielen,
gekreten uit voor Gommers plunderzielen;
[...]
die, zeg ik, die zo hoog beroemde Vondel,
bij wie men vindt gelijk in ene bondel,
wat schat van kunst bij velen is te zoeken,
20[regelnummer]
bevond zich eerst bij Menno's slechte broeken,
| |
[pagina 83]
| |
hetzij door keur of voorgang zijner oud'ren.
Maar naderhand zo wierp hij van zijn schouderen
het neuswijs juk der muggezifterijen,
en zoog 't vergif der vuile ketterijen
25[regelnummer]
uit borsten van verworpen arminianen,
de bloedverwants der snoô socinianen,
die aan 't verstand wat ruimer vrijheid geven
dan dopers doen, of 't pausdom van Geneven,
in dingen die geen zaligheid en raken,
30[regelnummer]
noch 't fundament doen waggelen of kraken.
Hier klapte hij met ongebonden vleugels,
zijn ijver wist van halster, toom noch teugels:
hij hielp hun kerk mee aan de Amstel stichten,
en wijd' hem in met heilige gedichten.
35[regelnummer]
Papieren geld sloeg hij met stalen stempels
en kwam te keer de zuiv're geuzentempels
met Blixemen, met Roskams, met Harpoenen,
om kerk en staat te schrobben en te boenen
en 't heiligdom in 't ingewand te raken,
40[regelnummer]
en liet niet af van gal en etter braken
en spuwen op Calvijns predestinatie,
voor goed gekend op Dordtse Doelen-statie,
- al maakt zij God van onze zonden oorzaak -
bezegeld met het bloed van Hollands voorspraak
45[regelnummer]
en 't rode was, gestold uit halzen-aders.
O zaal'g besluit der synodale vaders!
[...]
Doch deze man kon 't daar niet eeuwig houwen:
verliet de kerk die hij had helpen bouwen
en liet zich door de roomse nu bekoren,
50[regelnummer]
voor Babels hoer gescholden van te voren,
die hij weleer de hemel schreef te tergen
en dreigde met de val van Zevenbergen.
De waarheid schoof de bree gordijnen open:
| |
[pagina 84]
| |
hier lag de bruid, niet achter deez' bekropen
55[regelnummer]
van helsen boel, gelijk hij placht te karmen,
maar dicht omhelsd in harer Bruigoms armen.
Nu kan hij, die het al naar reden wikte
en eertijds schier aan maag're muggens stikte,
door het geloof een olifant verschokken.
60[regelnummer]
Hij vindt nu geen onetelijke brokken,
nu kan zijn maag, gelijk een struis, verdouwen
gezoôn, gebraên, gebakken en gebrouwen,
wanneer het maar komt uit een roomse keuken.
Al is 't maar stank, hij roept: ‘Wat zoeter reuken!’
65[regelnummer]
Nu vindt hij smaak in grollen en legenden,
eertijds gedoemd naar Portugal te zenden;
hij ziet nu niets als door geverfde brillen:
keurt geel voor groen, gelijk de glazen willen.
Die rappe geest geeft zich zo slecht gevangen
70[regelnummer]
aan Petrus' stoel, en blijft in 't spinrag hangen
van 't oud gespan der roomse moederkerke,
gelijk een vlieg met wereloze vlerken;
volgt zo m' hem leidt, gelijk een makke buffel,
de neus geringd, en houdt van geen gesnuffel
75[regelnummer]
naar waarheids spoor, om blind'lings niet te missen,
en sterft geheel in de Geheimenissen
die hij nu ook weet in 't Altaer te vinden,
naar 't diep vernuft der fijnste pausgezinden;
waar mannen, zelf door Christus uitgezonden,
80[regelnummer]
in 't Heilig Boek zo weinig af vermonden,
alwaar van 't brood, bij Christenen gebroken,
op and're wijs zo sober werd gesproken.
Dies riep Apol, op Helicon gezeten
in 't midden van veel heilige poëten:
85[regelnummer]
‘Hoe komt het bij dat Vondel, mijn verkoren,
het recht gebruik van zinnen heeft verloren?
Hoe wordt door hem, zo rijk van rijm en reden,
| |
[pagina 85]
| |
voor 't ongerijmdst zo dapper nu gestreden,
nadat hij was vermoeid van ijdel dolen
90[regelnummer]
gerust de schoot des roomse kerks bevolen?
Smaakt nu die man aan pauselijke dissen
de vuile drek van 't pramen der gewissen?
Kan hij die dwang aan Rome nu vergeven,
die hij tevoor verdoemde te Geneven?
95[regelnummer]
Is 't kwaad te Dordt en keurt hij 't goed te Trente?
Wat hij daar wraakt, wil hij dat hier gaan venten
voor fijne koek, voor zuivere triakel?
Is hier 't besluit van mensen een orakel?
Wat maakt hij rooks van een Serveet te branden,
100[regelnummer]
wat moest Calvijn om 't zengen zijner handen
aan een Michiel, en 't vlammen op zijn keten,
een storm uitstaan van serpentijne beten!
En likt hij nu het bloed uit Roomse goten,
noch vreest hij niet voor 't branden zijner poten
105[regelnummer]
aan zulk een vuur, dat millioenen moorde?
Hoe of hem deez' Tisiphone bekoorde?’
[...]
Hier brak Apol de draad van voorder zeggen.
Der dicht'ren een, na rijp'lijk overleggen,
sprak uit de naam van zijne metgezellen:
110[regelnummer]
‘Heer overste, wilt gij de rijmers kwellen
met rekenschap te geven van hun schriften
en 't heiligdom naar wijze reden ziften -
waarheen met ons? Zijn 't niet de grootste bazen
die onder ons op 't allerdolste razen?
115[regelnummer]
Die uit uw bron op 't allervolste zopen
en zwolgen 't nat met roemeren van stopen?
Verkort ons niet in onz' gerechtigheden:
't stond altijd wel wat dat poëten deden.
Is Vondelen wat ongezet van zinnen,
120[regelnummer]
het voegt ons wel wat kuren wij beginnen.
| |
[pagina 86]
| |
Is hij menist, zo zal hij ons niet smijten;
Is hij Armijns, zo mag hij Gommer bijten.
Bijt hij te hard, hij mag om bijstand schreeuwen:
de schout kort wel de bek van zulke spreeuwen.
125[regelnummer]
Is hij papist en kruipt hij om het outer:
daar is hij laag, en bij de aarde stouter,
loopt geen gevaar om van het hoog te vallen.
Lust hem noch voorts te malen of te mallen,
en wordt hij Joots: dat 's in zijn naam te spellen,
130[regelnummer]
men hoeft alleen de T voor d' S te stellen,
Dan mag men hem de Tiber-god vereren
om als een haan op 't Eng'lenslot te keren
en draaien daar voor Innocent de Tiende,
want hij dan wel zo hoge plaats verdiende.’
|
|