Gedichten
(2001)–Jacob Westerbaen– Auteursrechtelijk beschermdAan Lieven van Koppenol, uitnemend meester in de schrijfkunst, die mij op Ockenburgh kwam aanspreken, met zich voerende op een wagen een grote platte kist vol van zijn kunst, die hij mij kwam vertonen en die hij zijn ‘bogaard’ noemdeaant.Ik wist niet of ik wel mijn ogen dorst betrouwen
toen gij mij hier uw kunst en schatten kwam ontvouwen,
kunstrijke Koppenol. Wat zag ik op 't papier
al schoonder letteren met menig strik en zwier!
5[regelnummer]
Uw schrijfpen weet ik naar haar waarde niet te loven,
zij gaat mijn rijmpen ver en alle lof te boven.
Een ander kunstenaar heeft wel zijn wederga,
de uwe vindt men niet, naar ik het mij versta.
| |
[pagina 61]
| |
Wat rijmpjes evenwel zend ik op uw begeren,
10[regelnummer]
om hen een plaatsje in uw bogaard te vereren,
indien van Ockenburgh hier uit het schrale zand,
iets waardigs komen kan om daar te zijn geplant.
|
|