Gedichten
(2001)–Jacob Westerbaen– Auteursrechtelijk beschermdLof van de pekelharingaant.Een pekelharing blank,
zwaarlijvig, dik en lank,
die 't hoofd is afgeslogen,
de buik en rugg' meteen
5[regelnummer]
heel proper afgesneên,
de vellen afgetogen;
het grom voor uit gedaan,
rauw of met vuur gebraên,
dan geen ajuin vergeten;
10[regelnummer]
en eer des avonds laat
de zon te bedde gaat
met honger opgegeten,
| |
[pagina 42]
| |
en daartoe dan een stik
van roggebrood, wel dik
15[regelnummer]
van boter, toegekloven
is goede medicijn;
triakel kan niet zijn
zo waardig om te loven.
Een dronk die smaakt daar op:
20[regelnummer]
Breda's of Haarlems sop
of uit de Delftse kuipen;
hij maakt het gorgelgat
weer vaardig, fiks en glad,
om 's morgens weer te zuipen.
25[regelnummer]
En als gij zijt verzeeuwd
en zit en gaapt en geeuwt,
kan hij weer lustig maken,
droogt de catarren op
die boven uit de kop
30[regelnummer]
in borst of tanden raken;
maakt dat men ook wel pist,
en dat u niet en mist
(met orelof) het kakken:
geen winden laat hij rust
35[regelnummer]
hij doet de maag met lust
naar spijs en drinken snakken.
Wat dunkt u, lezer, kan 't dan vreemd of wonder wezen
dat iemand die met lust de pekelharing smult
veel beter is te pas, als die met uitgelezen
40[regelnummer]
en dart'le lekkernij zijn darmen gulzig vult?
|
|