Davids Psalmen in Nederduytsche rijmen gestelt(1655)–Jacob Westerbaen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den Cxxxj. Psalm. O Heer, mijn hert heft sich niet hoogh, Ick voer geen trotsheyd in mijn oogh, En weet niet dat ick ondernam Yets grooters als my toe en quam. 2 Ick heb mijn eygen lust gestremt Als ’t kind dat onlanx is gememt En van de melck sich spenen moet, Waer mee ’t voor henen was gevoedt. 3 En even als het arme kind [pagina 363] [p. 363] Verlanght nae die het heeft gemint, So hanght, o God, aen u mijn hert: En u te derven waer my smert. 4 Die op u hoopt die heeft het wel: Doet gy so mee, o Israel; Sot is hy die op menschen staet: God is de beste toeverlaet. Vorige Volgende