Davids Psalmen in Nederduytsche rijmen gestelt
(1655)–Jacob Westerbaen– Auteursrechtvrij
[pagina 357]
| |
2 Vergeefs ist wat gy woelt en zweet,
Of dat gy vroegh van’t bed op staet
Of dat gy laet te ruste gaet,
En al u brood met kommer eet:
Al ’t gene daer gy so om schraept
Geeft God sijn vrind terwijl hy slaept
3 Vergeefs is’t dat ghy steent en zucht
Om dat gy by’t onvruchtbaer wijf
Krijght kind noch erven van u lijf:
Van Gode komt des lichaems vrucht.
Het is een zegen die hy geeft
Den geenen die zijn vrindschap heeft.
4 Als pijlen van een oorlogs-man
(Wanneer hy sal ten strijde gaen
En tegen sijnen vyand slaen)
Daer hy sich op vertrouwen kan,
So sijn de soonen die men teelt
Eer dat den ouderdom verveelt.
5 Wel hem, die sijne kooker heeft
Van sulcke pijlen wel versien,
Geen leet en sal hem licht geschien:
So dat hy niet en vreest noch beeft
Wat tegen hem sijn vyand doet,
’t Sy dat hy recht’ of vechten moet.
|
|