Davids Psalmen in Nederduytsche rijmen gestelt(1655)–Jacob Westerbaen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den Lxxvij. Psalm. ICk heb my tot God begeven En mijn stem tot hem geheven, En hy met een gunstigh oor Gaf aen mijn geroep gehoor; In den dagh van mijn ellenden Heb ick my tot hem gaen wenden En mijn handen uytgestreckt Als de nacht het al bedeckt. 2 Wat ick dee, ’t en mocht niet baeten: ’t Hert wou sich niet troosten laeten; Sond ick mijn gedachten tot Mijnen eertijds trouwen Godt: So ick my tot bidden stelde: [pagina 205] [p. 205] Onrust bleefer, die my knelde, En mijn troosteloose siel Als met wanhoop overviel. 3 En mijn oogen bleven open Noyt van soeten slaep bekroopen, Dies ick tobde sonder vaeck Sonder kracht en sonder spraeck; In de sluymer-loose nachten Dee ick deynsen mijn gedachten Over menigh jaer en dagh Hoe het doe te wesen plagh: 4 Hoe ick plagh mijn stem te paeren Met de toonen mijner snaeren, Hoe’k ten halse van mijn luyt Trock so menigh eer-lied uyt: Hoe ick in voorleden daegen Met so menigh harpe-slaegen Uwen lof en heerlijckheydt Over al heb uytgebreydt. 5 Sal dan (dus so was mijn klaegen) Sal’t dan nemmer weder daegen? Sal God altijdt my versmaen En sijn gunst niet open gaen? Kan sijn liefde dan versterven? Sal ick staegh sijn minne derven? Heeft dan sijn verbond een end, Dat hy nu sijn aensicht wend? Pause. 6 Is sijn goedheyd hem vergeten? [pagina 206] [p. 206] Is dan God op my gebeten? Is hy gram in sijn gemoedt Dat hy my geen vrientschap doet? Neen, mijn siel (dus sprack ick weder) Houd doch moed al legh ick neder: Haestelijck verandert God En ick krijg een beter lot. 7 Ick sal mijn gedachten weyen Als in weelige valleyen Door des Heeren wonderdaen, En mijn sinnen laeten gaen, Door den lusthof sijner wercken, Om met aendacht aen te mercken Hoe hy in voorleden tijdt Sijne volckren heeft bevrijdt. 8 Groote God, wanneer wy kommen In u diepe heylighdommen, Wie is sulcken God als gy? Wie gelijck in heerschappy? Gy doet wonder boven wonder, Uwen naem, gelijck een donder Heel de wereld doorgegaen, Is van Heydenen verstaen 9 Door de krachten dijner ermen Woud gy Iacobs huys beschermen En hebt Israels geslacht Uyt het dienst-huys heen gebracht Diepe meeren, holle stroomen, Hebben uwe macht vernoomen, En den afgrond selver heeft U gesien, en oock gebeeft. [pagina 207] [p. 207] 10 En de wolcken gaeven waeter, En het vreeselijck geklaeter Onder ’t storten van de vocht Heeft gekloncken door de locht. Door ’t gehuyl der donderklooten, Door het vyer der blixem-schooten, Door het bulderend geluyt Brack het zweet den volcken uyt. 11 Inde zee en diepe stroomen Hebt gy uwen wegh genomen Door den droog-gemaeckten grond, Daer men nae geen spoor af vond: Gy hebt Israel geleydet Als een kudde, die men weydet, En gebracht door Moysis handt In een vet gesegent landt. Vorige Volgende