De Afscheiding van 1834 in Zeeland. Deel 2 Walcheren, Schouwen-Duiveland, Tholen en Sint Philipsland
(1989)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 259]
| |
Hoewel er in 1836 wel enkele Afgescheidenen woonden, is er nooit een Chr. Afgescheiden gemeente ontstaan. Wél heeft er nog enige tijd een Gereformeerde gemeente onder het kruis bestaan (groep-Van den Oever). Een eerste aanzet tot de vorming daarvan vinden we in de notulen van 7 juli '56 van de Kruisgemeente van het naburige Oud-Vossemeer, waar toen ds. Hermanus van den Oever predikant was. Bij de kerkeraad aldaar was namelijk een verzoek binnengekomen om in het nabij gelegen Poortvliet een gemeente te institueren van leden, die op dat moment nog bij Oud-Vossemeer behoorden. Ds. Van den Oever moest daar dan 12 zondagen per jaar preken en de nieuw te vormen gemeente zou ƒ 100,- als bijdrage in het traktement voor haar rekening nemen. In augustus '56 volgde een hernieuwd schriftelijk verzoek uit Poortvliet. Het kwam echter niet tot een positief resultaat, ook al omdat ds. H. van den Oever in november van hetzelfde jaar (1856) naar Bierum in het noorden van Groningerland vertrok. Zoals we straks zullen zien zou hij later toch nog in Poortvliet dominee worden (1861). In het hoofdstuk over Oud-Vossemeer hebben we het bovenstaande al gememoreerd.
Was het met ds. H. van den Oever niet gelukt, in 1857 zou er alsnog in Poortvliet een Kruisgemeente ontstaan, die in oktober 1857 in Harmen de Vries, gekomen van Oosterland op Schouwen, haar eerste predikant kreeg. In hetzelfde jaar had de burgerlijke gemeente het groene licht gegeven om in de Stoofstraat naast het armenhuis een kerk van 17 bij 9 ellen te bouwen.Ga naar eindnoot1. Het verzoekschrift daartoe was gedateerd maart 1857 en ondertekend door Pieter Soetens (een 42-jarige wagenmaker), door Arend van den Boogaard Jzn. (een 42-jarige ‘landman’, wonende op de MarktGa naar eindnoot2.) en door Hermanus Uyl, een ‘landman’ met een groot gezin en getrouwd met de in Oud-Vossemeer geboren Dina Kunst. Door koop waren de ondertekenaars eigenaar geworden van een huisje met bijbehorende grond, bewoond door ‘A. Oosdijk, no. 36’.Ga naar eindnoot3. In de Stoofstraat heeft dus het eerste Afgescheiden kerkje van Poortvliet gestaan, d.w.z. de gemeente behoorde tot het kerkverband van de Kruisgemeenten. Helaas is van deze gemeente verder weinig bekend. Haar eerste dominee was de al genoemde Harmen de Vries (oktober 1857-9 maart '62). Toen in 1860 de classis Zeeland van de Gereformeerde kerk onder 't kruis werd gevormd, werd aan ds. H. de Vries van Poortvliet ook zitting verleend. Vaak vergaderde de kleine classis niet; slechts eenmaal per jaar en zelfs dat nog niet altijd. In april '61 was ds. H. de Vries er ook namens Poortvliet; in mei '62 niet meer, want hij was op 9 maart '62 in Poortvliet overleden. En dan lezen we in de classisnotulen van het volgend jaar (maart '63) de merkwaardige mededeling: Na de dood van ds. H. de Vries ‘heeft Poortvliet ons verlaten, omdat we geen deel wilden hebben in haar zondige handelingen in het beroepen van H. van den Oever’. Wat dit precies betekent, weten we niet. Maar het is wel merkwaardig, dat als datum van bevestiging van de toen 35-jarige ds. H. van den Oever Czn. in Poortvliet staat opgegeven: 31 augustus 1861, terwijl ds. H. de Vries pas | |
[pagina 260]
| |
9 maart '62 is overleden, oud 57 jaar. Was hij mogelijk al aan de kant geschoven? Of ongeneeslijk ziek? Drie van zijn kinderen zijn ook in Poortvliet overleden. Harmen (Hermen) de Vries, geboren Bedum 1805, was met zijn gezin 14 september 1857 vanuit Oosterland (Duiveland) in Poortvliet komen wonen (Putjesdijk 37).Ga naar eindnoot4. Er is nog een rekest aan de koning bekend van H. de Vries en H. Uyl ‘zich noemende Opzieners der Afgescheidene Gereformeerde gemeente van Poortvliet’ met het verzoek om vrijdom van belasting voor het kerkgebouw van die gemeente. Het werd afgewezen.Ga naar eindnoot5. Ds. Hermanus van den Oever Czn. heeft van 31 augustus 1861-11 januari '64 in Poortvliet gestaan.Ga naar eindnoot6. Zijn vertrek was naar het schijnt niet zo eervol, want in februari '64 las ds. M. Keulemans van de Kruisgemeente in Middelburg zijn kerkeraad een brief voor van de gemeente te Poortvliet, waaruit blijkt, dat ds. H. van den Oever ‘op alles behalve gunstige wijze’ zijn standplaats Poortvliet had verlaten.Ga naar eindnoot7. Hij is later buiten elk kerkverband komen te staan. En hier eindigt onze kennis van de Kruisgemeente in Poortvliet. Helaas.
We lazen dat omstreeks 1855 in Poortvliet ook een Ledeboeriaanse gemeente is ontstaan (groep Daniël Bakker).Ga naar eindnoot8. Hoewel het beschrijven van die gemeenten buiten het bestek van onze studie valt - we beperken ons namelijk tot de Chr. Afgescheidenen en de Kruisgemeenten - zijn er toch raakvlakken. We worden dit gewaar, als we het in druk verschenen Eenvoudig verhaal van het leven en de bekeering van Adriaan Bergers ('s-Gravenhage 1877) lezen.Ga naar eindnoot9. In ons hoofdstuk over Tholen hebben we zijn naam al eens genoemd. Hij was daar omstreeks 1840 ouderling geworden in de Budding-gemeente, waar hij sympathiseerde met de oefenaar Pieter van Dijke van St. Philipsland. In oktober 1850 is Bergers verhuisd met zijn gezin van Tholen naar Poortvliet, waar hij 16 mei 1876 is overleden, 67 jaar oud. | |
Levensverhaal van Adriaan BergersHet is hier de plaats een aantal gegevens uit het levensverhaal van deze ouderling-oefenaar naar voren te halen, omdat ze ons een kijkje geven op zijn eigen afscheidingsgeschiedenis en op het bevindelijke geloofsleven van vele Afgescheidenen in die dagen op het eiland Tholen (en elders). Adriaan Bergers was 22 april 1809 in St. Annaland geboren en werd door zijn ouders in de gereformeerde religie opgevoed ‘doch maar alleen uitwendig’. Hij leerde wel ‘eenige formuliergebeden en vragen aangaande de waarheden der Gereformeerde leer. Maar wat de zaken der inwendige werkzaamheid van eene zalige belijdenis en een leven des geloofs door God in Christus aangaat, deze waren hun eene onbekende zaak, zoodat ik in dit opzigt zeggen kan: mijn vader was een Amoriter en mijne moeder eene Hethitische’. Hij was 21 jaar oud, toen hij in mei 1830 trouwde met de 27-jarige Willemina Johanna Flikweert. | |
[pagina 261]
| |
Van beroep was hij toen ‘stamper in de buiten meestoof’ in Tholen (een gebouw waarin de meekrap werd gedroogd en fijngestampt om daaruit een rode kleurstof te bereiden). In bijna elk dorp stond omstreeks 1850 wel een meestoof. Namen als Stoofpad, -weg, of -straat herinneren er nog aan. Bergers was intelligent en las graag stichtelijke lectuur. Op een goede dag kreeg hij in handen Het genadeverbond van Lampe, dat hij las en herlas. Het maakte nogal indruk op hem.Ga naar eindnoot10. Ook kreeg hij later ‘lust in de schriften van Brakel, Smytegelt, Hellenbroek en vele anderen’. Omstreeks de tijd van de Afscheiding ca. 1836, was Bergers dus droger in de meestoof te Tholen. Maar zijn vrienden werden vijanden, toen hij zijn kritiek op de Hervormde kerk naar buiten bracht. In juli 1840 scheidde hij zich schriftelijk af van de Hervormde kerk in Tholen (stad).Ga naar eindnoot11. Hij schrijft daar zelf van: ‘De tijd brak nu aan dat ik mij met mijn geheele huisgezin schriftelijk van de Kerk afscheidde.’ Zijn vrouw volgde hem niet, wat ‘mij wel tot groote smart was, doch wat ik mij getroosten moest’. ‘Ik voegde mij dan nu ook bij de gemeente der Afgescheidenen’, waarvan ds. H.J. Budding ‘toen leeraar was, die in die tijd in Tholen verkeerde’, en de volgende zondag ‘werd mijn kind gedoopt op de hofstede van Willem Tichelaar zonder uitwendige storing of vervolging’Ga naar eindnoot12. We merken hierbij op: dat moet geweest zijn op zondag 10 of 17 mei 1840.Ga naar eindnoot13. Toen hij zich in 1840 bij de Afgescheidenen in Tholen had gevoegd ‘begon de vijand schrikkelijk te woeden’. Hij liep groot gevaar zijn baan als droger in de meestoof te verliezen, zodat hij met zijn gezin tot armoede zou vervallen. De mensen ‘zagen hem aan als een persoon die het gansche land (van Tholen) in roere had gesteld’. Maar gelukkig kon hij in de meestoof blijven werken. ‘Het afgescheiden volk des Heeren waar ik mij u onder bevond (...) leefde in deze dagen zeer troosteloos vanwege het klein getal herders of leeraars, daar Ds. Budding voor geheel Zeeland de eenige was. Ook ontstonden er onder hen zware verschillen, die zoo zij allen geschreven werden, wel een boek op zich zelven zouden uitmaken. Ik zal van al die ellenden dan ook niet veel schrijven. Bijna in elke plaats, stad of dorp, vond men nu zoo enige afgescheidenen, die zoo al eene kleine of grootere vergadering uitmaakten, welke echter veel tegenstand en vervolging moesten ondergaan. Zware geldboeten werden op hen gelegd, banden en gevangenissen waren hun lot en uit hunne bedieningen werden zij gezet. Met niet meer dan negentien personen mogten zij vergaderen, hoewel zulks niet altijd onderzocht werd, zoodat de openbare prediking zeer zeldzaam was.
Wel werd hun vrijheid van de Regeering aangeboden, doch onder voorwaarde, dat zij den aardschen Koning als de hoogste magt zouden erkennen. Velen onderwierpen zich daaraan om door dezen weg kruis en vervolging te ontgaan en bleven alzoo den vleeschelijken afgod dienstbaar. Anderen bleven op zich zelven, oordeelende dat de regeering geene andere | |
[pagina 262]
| |
dan eene beschermende magt over de Kerk toekwam. Ook namen zij de psalmberijming van Dathenus aan, omdat die door de Synode van 1618 en 1619 was aangenomen. Omdat nu het getal leeraars zoo klein was, werden de vergaderingen van deze mannen nu meest geleid door ouderlingen uit hun midden gekozen, die het volk door het lezen der oude godzalige schrijvers zochten te stichten. Aan diakenen was de zorg voor de armen toevertrouwd.’Ga naar eindnoot14. In december '41 werd Adriaan Bergers ouderling in de Afgescheiden gemeente van Tholen. Als mede-ouderling had hij Pieter van Driel Dirksz., wonende onder Poortvliet, naast zich. Het lag heel moeilijk in de Afgescheiden gemeente van Tholen. ‘Nu gebeurde het op zekeren tijd, dat ik met mijn broeder P. van Driele in dien tijd mede-ouderling van de afgescheidene gemeente te Tholen, onze leden, waarover de Heilige Geest ons gesteld had, eens zou gaan bezoeken. Dit was zoo haast niet begonnen, of wij ontmoetten onder sommige leden al veel moeijelijkheid, namelijk hierin, dat sommigen oordeelden, dat het voor zich zelven nuttiger was om zich aan onze vergaderingen te onttrekken, vanwege de ellende, doodigheid en geesteloosheid, die zij zeiden in ons midden te bespeuren en ook vanwege de onbekwaamheid der opzieners. Zij verklaarden hiervan door middel van Gods Woord onderrigt te wezen. Dat was voor mij eene moeijelijke omstandigheid. Evenwel wat de gronden betreft, waarmede deze menschen hun achterblijven trachtten te verontschuldigen, zij schenen ons ongenoegzaam, onverstandig, ja gansch verkeerd te zijn. Toch bleven zij volharden.’
Even verder lezen we in zijn levensbeschrijving: ‘De dagen waarin wij toen leefden, waren welligt de droevigste en beklagelijkste tijden, die de Kerke Gods op aarde ooit ontmoet heeft, niet zoo zeer van uitwendig kruis of verdrukking, maar van scheuring, verdeeldheid, hoogmoed, zorgeloosheid, laauwheid, verharding en zware ergenissen, en aanstoot voor God en de wereld. Het scheen (...) die tijd te zijn, waarvan de Heere door den Apostel Petrus gesproken heeft, 1 Petri IV: 17, namelijk ‘dat het oordeel van het Huis Gods beginnen zou. De één zocht het hier, de ander zocht het daar en de banden der liefde waren weinige. Dit drukte mijne ziele niet weinig en ik geraakte daar door in vreeze of wij wel de ware Kerke Gods, of in den weg waren, die den Heere welbehagelijk was.’Ga naar eindnoot15. Het kerkelijk functioneren van de gemeente stokte dus. Hoogstwaarschijnlijk zijn in deze moeilijke periode - ca. 1841-'51 - nooit kerkeraadsnotulen gemaakt. In elk geval zijn ze tot nu toe onvindbaar gebleken.
Aan het eind van de jaren '40 nam Bergers ontslag als droger in de meestoof te Tholen, omdat hij weigerde nog verder zondagsarbeid te verrichten. Zijn aanbod om in plaats van zondagavond dan zaterdagavond te werken, wezen de ‘heeren aandeelhouders’ resoluut van de hand. Gelukkig kwam er onverwacht een goede oplossing: Enige landbouwers uit de naburige ge- | |
[pagina 263]
| |
meente Poortvliet wilden samen een nieuwe meestoof oprichten. Bergers kon daarop droger worden en hoefde zondags niet te werken ‘zoodat bij het leggen van den eersten steen door mij, en door de eigenaars de wonderen Gods herdacht en groot gemaakt werden’. De naam van die stoof werd De Hoop ‘alzoo in het stoofboek ter gedachtenis opgeteekend’.Ga naar eindnoot16. Bergers verhuisde nu in oktober 1850 van Tholen naar Poortvliet, ‘waar in dien tijd geene afgescheidene gemeente bestond’. Wél ontstond daar later een Ledeboeriaanse gemeente ‘onder de bediening van Ds. D. Bakker, die wij door Gods genade tot onzen leeraar geroepen en bevestigd hebben’. Bergers werd daarvan ouderling.Ga naar eindnoot17. Op 16 mei 1876 is hij overleden, 67 jaar oud. | |
B. ScherpenisseHet dorpje Scherpenisse ligt maar een paar km. ten oosten van Sint Maartensdijk en bezit nog steeds enkele monumenten uit vorige eeuwen, zoals de Hervormde kerk en een voormalig raadhuisje. In 1836 telde de Hervormde gemeente van Scherpenisse en Westkerke, zoals de officiële naam toen luidde, ruim 1000 zielen. Van 1825-'28 was ze gediend door ds. Albertus van Raalte, die in laatstgenoemd jaar naar Fijnaart in N.-Brabant vertrok. Hij was de vader van de 10 jaar later zo bekend geworden ds. A.C. van Raalte, één van de voormannen van de Afscheiding in Overijssel. Van Raaltes opvolger in Scherpenisse werd ds. S.M. de Bruin, die de laatste 19 jaar van zijn leven in Scherpenisse heeft gestaan (1828-'47) en daar in november '47 is overleden, bijna 71 jaar oud.Ga naar eindnoot18. In Scherpenisse is hij dus met de Afscheiding van 1834 geconfronteerd, hoewel het in zijn gemeente maar om enkele individuele gevallen ging. In de kerkeraadsnotulen vonden we deze terug.Ga naar eindnoot19. Ds. De Bruin was een pastoraal gevoelend man. Dat een lid zich van de gemeente afscheidde, trof hem diep. Daarom deed hij wat hij kon om het zijns inziens dwalende schaap weer op de goede weg te helpen. Het was een vrouw, de 56-jarige arbeidster Cornelia Leenderse Kievit, weduwe van Gommert van As.Ga naar eindnoot20. Op 10 september 1836 had ze een brief geschreven, waarin ze verzocht haar naam uit het lidmatenboek te schrappen, omdat ze zich wilde houden aan de formulieren van eenheid, opgesteld door de Synode van Dordrecht 1618/'19. Dus altijd weer die Synode van Dordrecht.
Ze zou zich aansluiten bij de gemeente, die de genoemde formulieren ‘aankleeft’. Haar schrijven staat in de notulen opgenomen. De invloed van ds. Buddings optreden in Tholen in die tijd is hier onmiskenbaar.
Ds. De Bruin vond haar beslissing ongehoord. Hij zou van de kerkelijke belijdenisgeschriften afwijken? Op welke punten dan? Cornelia Kievit had niet aangetoond, welke artikelen door hem werden ‘verdonkerd of ontkend’. Daarom werd de beschuldiging als ‘kwaadwillig, lasterlijk en een | |
[pagina 264]
| |
Christen onwaardig’ afgewezen. Maar vóórdat men haar afscheiding accepteerde, zou eerst geprobeerd worden haar ‘als dwalend en misleid, door zagte middelen te regt te brengen’. Ds. De Bruin stelde een antwoordschrijven op, waarin hij nadrukkelijk betuigde, dat de kerkeraadsleden ‘nimmer die dierbare waarheden onzer belijdenis, eenmaal afgelegd, zouden willen verloochenen, of niet voorstaan en handhaven’. Ze waren echt geen ‘ontrouwe meineedigers’. Hij herinnerde Cornelia Kievit aan haar eigen openbare geloofsbelijdenis, lang geleden op 6 april 1798 afgelegd, in aanwezigheid van de hele kerkeraad, toen bestaande uit de leden L. Catshoek, B. Hartog, A. Noordijke, C. Oom, H. de Rijke en R. Willemse. Ze kreeg nog een bedenktijd van zes weken. Als ze dan nog bij haar verzoek bleef, dan zou de kerkeraad haar als ‘afgescheiden’ lid beschouwen en behandelen. En zo gebeurde het. Ruim een jaar later kwamen er nog twee berichten van onttrekking binnen, namelijk van Adriaan Holaard en Philippus Beke. Maar de afscheiding van laatstgenoemde was maar heel kort van duur, want al 18 dagen later kwam zijn vrouw Jacomina Wagemaker namens haar man vertellen, ‘dat zijn gedane stap hem hartelijk berouwde’.Ga naar eindnoot21.
Dat er in de Hervormde gemeente van Scherpenisse toch een sterk conservatieve onderstroom was, die tegen de ‘verlichte’ opvattingen van bijv. ds. Gerlach van Sint Philipsland inging (zie hoofdstuk Sint Philipsland), bewijst het volgende incident uit de zomer van 1847. Er was namelijk een schriftelijk protest binnengekomen tegen de bevestiging van de ‘landman’ Marinus Kot als ouderling. Het was van de hand van J. Was, genees-, heel- en verloskundige, wonende te Scherpenisse. De reden van het protest was de volgende: Kot was die zondag na de middagdienst - waarin ds. Gerlach van Sint Philipsland had gepreekt - omstreeks half 5 naar de pastorie van ds. De Bruin gegaan, die daar ernstig ziek op bed lag. In de kamer voor de bedstede zat ds. Gerlach van Sint Philipsland, die voor zijn vertrek naar huis zijn zieke collega nog eens opzocht. Na zijn binnenkomst was Kot ‘in zeer hevigen drift ontstoken’ tegen ds. Gerlach beginnen uit te varen. Met de vuist op tafel slaande had hij zijn kritiek op diens gehouden preek gespuid, tot grote ‘ontsteltenis’ niet alleen van ds. Gerlach zelf, maar ook van de oude, zwakke ds. De Bruin in de bedstee, die dergelijke emotionele toestanden niet meer kon hebben. Het was immers heel goed denkbaar - aldus het protest - dat Kot na zijn bevestiging als ouderling zijn geestelijke hoogmoed en heerszucht zo ver zou drijven, dat ‘daaruit niet anders dan scheuringen, ergerlijke verdeeldheden en wat niet al’ onder de leden van kerkeraad en gemeente konden verwacht worden. Door het niet opzoeken en niet meezingen van de Evangelische gezangen bewees Kot al duidelijk, dat hij zich niet aan ‘kerkelijke wetten en verordeningen’ wilde houden. Hoe kon zo'n man als Kot nu ouderling zijn?Ga naar eindnoot22. Naar aanleiding van dit protest had ds. De Bruin aan de kerkeraad een in verzoenende toon gestelde schriftelijke ‘verklaring’ gestuurd. Onder meer lezen we erin, dat Kot ds. Gerlach had beschuldigd van onrechtzinnigheid | |
[pagina 265]
| |
en deze had gewaarschuwd, dat als hij doorging met zo te preken, hij een zware verantwoording op zich zou laden. Als bewijs had Kot in het kort zijn eigen bekeringsweg verteld. We merken hierbij op dat dit laatste in die tijd als een sterk argument wel in de strijd werd geworpen. In de verklaring van de zieke ds. De Bruin - zijn zoon was mede-ondertekenaar geweest- stond verder, dat ds. Gerlach ‘met bedaardheid’ Kot had aangehoord en had geprobeerd met een verkorte weergave van zijn zojuist gehouden preek de kritiek van Kot te ontzenuwen. Het was zijn bedoeling geweest zijn hoorders op het hart te drukken, dat zij de schuld, als ze verloren gingen, niet aan God maar aan zichzelf hadden te wijten. Volgens de verklaring leek het of Marinus Kot inderdaad wat was gekalmeerd en zich schaamde over zijn onstuimig optreden. Hij gaf bij het weggaan ds. Gerlach tenminste beleefd de hand. Ook Kot zelf werd door de kerkeraad gehoord. Om kort te gaan, in augustus '47 verklaarde deze schriftelijk, dat zijn doel niet anders was geweest dan ‘naar mijn inzigt’ de waarheid van de Christelijke belijdenis voor te staan en te handhaven; waarbij hij ‘welligt’ de altijd nodige ‘bedachtzaamheid’ wel eens uit het oog had verloren. En met deze verklaring stond niets zijn bevestiging als ouderling nog in de weg.Ga naar eindnoot23. | |
C. Sint-MaartensdijkIn Sint-Maartensdijk, waar de fraaie Maartenskerk in het stadje (dat is het) domineert, is omstreeks 1836 geen Afgescheiden gemeente ontstaan zoals in Tholen en Oud-Vossemeer. Wel woonden er separatisten, maar slechts drie. Pas in 1872 is daar een Chr. Gereformeerde kerk geïnstitueerd, zoals in 1869 na de fusie van Afgescheiden- en Kruisgemeenten de naam luidde. (In 1897 is deze weer opgeheven.) We komen er straks nog even op terug, althans op haar eerste begin. Wie waren die eerste Afgescheidenen? In de notulen van de Hervormde kerk staan ze vermeld. Daar was toen predikant ds. Jan Hoogendorp, die in 1840 in St.-Maartensdijk is overleden, 76 jaar oud. Hij had daar toen 38 jaar gestaan en in 1838 zijn 50-jarige Evangeliebediening bij drie gemeenten gevierd, namelijk Zwartewaal, ‘een aanzienlijk visschers-dorp’ op Voorne-Putten, Kerkwerve op Schouwen en vanaf 1802 St.-Maartensdijk. Zijn herdenkingsrede is in druk uitgegeven en boeiend om te lezen.Ga naar eindnoot24. Er bestaat ook een interessant boekje van W. van Gorsel, De Maartenskerk in de Smalstad (1959). Met gebruikmaking van de kerkeraadsnotulen van de Hervormde gemeente en het bevolkingsregister geven we de volgende bijzonderheden door.Ga naar eindnoot25.
In de zomer van 1835 had ds. Hoogendorp voor het eerst met een afscheiding te maken gekregen. Tijdens de kerkeraadsvergadering van 4 juli '35 rapporteerde hij, dat het gebruikelijk huisbezoek vóór het te houden Avondmaal niets bijzonders had opgeleverd. Alleen bij Cornelis de Koning, de schoenmaker, omstreeks 40 jaar oud, waren moeilijkheden geweest.Ga naar eindnoot26. | |
[pagina 266]
| |
St.-Maartensdijk. Gezicht op toren Ned. Herv. kerk. Op voorgrond het in 1865 gebouwde kerkje, thans nog in gebruik bij de Oud-Gereformeerde Gemeente in Nederland. Het staat op de gedempte stadsvest achter Keethil. (Gemeente-archief Tholen.)
De notulen zeggen hiervan: ‘Cs. de Koning, in eenen kring met de overige ledematen van het huisgezin staande, (zeide) tegen onzen leeraar: ‘Ik dagt dat gij mij alleen zoude aangesproken hebben, waarop onze Pred.t antwoordde: wij hebben in last om de ledematen tot het Avondmaal te nodigen, waarop hij (De Koning) zeide: “dan behoor ik hier niet” en terstond zich verwijderde en ons verliet.’ Na enige deliberatie besloot de kerkeraad een afwachtende houding aan te nemen, zoals men dit ook zou doen t.o.v. twee andere ‘separatisten’. We merken hierbij nog op, dat deze Cornelis de Koning in 1824 voor het eerst diaken in de Hervormde gemeente was geworden. Zijn vrouw heette Willemina Johanna van der Graaf. Begin februari 1836 lag er een brief van Cors Ands de Koning op de kerkeraadstafel, waarin hij verzocht zijn naam in het lidmatenboek door te halen. Hij wenste zich aan te sluiten bij ‘die gemeente, die vereenigd met mij die godsdienst belijde door onze vaderen in den jaare 1618 en 1619 te Dordrecht vastgesteld’. De kerkeraad nam het schrijven voor kennisgeving aan, en stelde het gemeentebestuur ervan op de hoogte.Ga naar eindnoot27. In oktober '36 was er weer een schriftelijke onttrekking, nu van Johannes Charpentier, een weduwnaar, van beroep arbeider, omstreeks 58 jaar oud.Ga naar eindnoot28. | |
[pagina 267]
| |
Of er verband bestaat met de volgende notitie (5 november) in het notulenboek, durven we niet te beslissen. De koster moest namens de kerkeraad Betje Charpentier aanzeggen, dat ze niet aan het avondmaal mocht deelnemen, omdat ze van ‘een onecht kind’ was bevallen. De derde en laatste separatist in die tijd was Jacobus Steketee, een ongeveer 42-jarige blikslager, die zich met nog twee onmondige kinderen van het kerkgenootschap had afgescheiden.Ga naar eindnoot29. Enkele tientallen jaren later heeft in St.-Maartensdijk een nieuwe en veel grotere Afscheiding plaats gevonden. Er ontstond in de jaren '60 een Ledeboeriaanse gemeente, die daar in 1865 een kerkje bouwde, dat thans nog in gebruik is bij de Oud-Gereformeerde gemeente en waarin ds. P. van Dijke en ds. D. Bakker wel hebben gepreekt.Ga naar eindnoot30. Het staat op de gedempte stadsvest achter Keethil. Op een gevelsteen staat te lezen, dat M. Steketee de stichter was, en zijn nichtje Johanna Cornelia Adriaanse op 21 juni 1865 de eerste steen legde. |
|