De Afscheiding van 1834 in Zeeland. Deel 2 Walcheren, Schouwen-Duiveland, Tholen en Sint Philipsland
(1989)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
TholenX Oud-VossemeerA. De eerste jarenHet dorp Oud- Vossemeer - waarvan de geschiedenis al oud is - ligt 5 km ten noorden van het stadje Tholen, aan de voet van enige hoge boomdijken. In het oosten grenst het aan het water de Eendracht, nu een gekanaliseerde Rijn-Scheldeverbinding, bij Oud-Vossemeer ongeveer de grens tussen Zeeland en Noord-Brabant. Omstreeks 1845 telde de burgerlijke gemeente 1470 inwoners, van wie 1150 Hervormd en 320 Rooms-Katholiek waren. In het centrum van het dorp stond en staat nog steeds de oude Hervormde kerk met om het kerkhof heen een aantal huizen. Nu nog heet die straat Ring; ook de woning van de voorman van de Afgescheidenen - Johan François de Later - stond daaraan (Ring no. 23). Ze zou in de ontstaansgeschiedenis van de Afscheiding in Oud-Vossemeer nog een rol spelen, zoals we straks zullen zien.
Omdat we in de gelegenheid waren het notulenboek van de Hervormde kerkeraad te Oud-Vossemeer uit de eerste helft van de 19e eeuw te raadplegen, zijn we nu in staat de lezer enige kenmerkende bijzonderheden uit de eerste decennia van die eeuw door te geven.Ga naar eindnoot1.
Op zondag 22 februari 1807 had een nieuwe Hervormde dominee zijn intree in Oud-Vossemeer gedaan, namelijk de 48-jarige Pieter Pické, gekomen van Goes.Ga naar eindnoot2.. Tot zijn dood in 1815 heeft hij in Oud-Vossemeer gestaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inlijving bij FrankrijkDiep ingrijpend voor alle kerkgenootschappen was, dat de tijdens de Bataafse Republiek ingestelde grondwet (1798) bepaalde dat de kerk van de staat werd gescheiden. Er bestond dus voortaan geen heersende kerk meer in Nederland. De nieuwe grondwet stelde o.a. vast, dat elk kerkgenootschap diende te zorgen voor het onderhoud van zijn eredienst, voor zijn bedienaren en gestichten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oud-Vossemeer, luchtfoto 1930. Op de voorgrond het gemeentehuis/ambachtsherenhuis. Bovenaan is de Geref. kerk aan de Hofstraat nog te zien. (Gemeente-archief Tholen.)
Toen in juli 1810 Nederland zonder omslag bij het keizerrijk Frankrijk werd ingelijfd en de Franse tijd dus voor 100% nare werkelijkheid werd, ging de economische achteruitgang van het land in snel tempo verder. Al vóór 1810 hadden handel en zeevaart zware klappen gekregen; aanzienlijke steden raakten merkbaar ontvolkt. Buitenplaatsen werden voor een spotprijs verkocht of wel afgebroken; dijk- en polderwerken verwaarloosd. Diaconieën, kerkekassen en predikanten die geen bezoldiging ontvingen verkeerden in hoge nood. Dit laatste illustreren we met een voorbeeld uit Oud- Vossemeer. Op zaterdag 16 november 1811 deelde ds. Petrus Pické zijn kerkeraad mee, dat hij van plan was de volgende dag vanaf de preekstoel bekend te maken, dat hij met preken en alle ander pastoraal werk zou ophouden, als hem zijn achterstallig traktement nog langer niet werd uitbetaald. De kerkeraad schrok en besloot bij de ‘kerkmeesteren’ gedaan te krijgen, dat er zo spoedig mogelijk een voldoende financiële regeling kwam. De notulen waren getekend door de kerkeraadsleden Pieter Joppe, Joh. Heijboer, Abraham Rijstenbil en Arie Snijder. ‘Zo spoedig mogelijk’, ja, maar wat hield dit in? In elk geval maakte ds. Pické zijn dreigement waar en verscheen die zondag (17 november) niet op de kansel. De kerkeraad sprak nu de vrees uit dat, als deze toestand bleef voortduren, dit tot ‘de beschreijenswaardigste ongeregeldheden’ zou kunnen leiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een week later ging er een brief van de kerkeraad naar de ‘heeren Kerkmeesteren’. Het schrijven staat in de notulen: ‘...bezield met opregte zugt ter handhaving en bevordering van de goede orde, en doortrokken van gevoel der waarde en onontbeerbare noodzakelijkheyd van den statigen openbaren Godsdienst...’ In die plechtstatige stijl vroeg de kerkeraad de kerkmeesteren om ‘medewerking’ het hachelijke, financiële probleem op te lossen. Ds. Pické had inmiddels van zijn kant een ultimatum gesteld: als er vóór vrijdag geen acceptabel antwoord van de kerkmeesters was binnengekomen, dan zag hij zich genoodzaakt om enige dagen met zijn huisgezin naar familie in Fijnaart (N. Br.) te gaan. Daar was hij dan te bereiken, als hij door de betaling van het hem beloofde voorschot ‘van noodige leeftogt zich voorzien konde’.Ga naar eindnoot3. De kerkmeesters vonden een schikking en daarom verzocht de kerkeraad ds. Pické dringend zijn terugkomst nu niet langer te ‘vertragen’. Joh. Heijboer - de diaken - wilde hem en zijn gezin wel met het rijtuig komen ophalen. En zo gebeurde het. Ds. Pické kwam terug en stond zondag 15 december '11 weer op de preekstoel. Hoe het nu verder met de uitbetaling van het traktement ging, vermelden de notulen niet. Vaak werd er niet genotuleerd; in de jaren 1812, '13 en '14 resp. 7, 6 en 5 maal. De laatste notulen waren die van 14 februari 1815, getekend door ds. P. Pické en de ambtsdragers Abraham Rijstenbil, Johannes Verkerke, Marinus van Damme en D. Roggeband. Twee weken later - op 28 februari 1815 - is ds. Pické overleden, volgens de notulen ‘waardig en getrouw Evangelie dienaar in dese gemeente’. Hij was toen 56 jaar oud. Consulent werd ds. J.C. van Rhee van Poortvliet. Bijna twee jaar zou de vacature duren, dus vrij lang. Zou het onzekere traktement een rol hebben gespeeld? Op 2 februari 1817 deed ds. Pickés opvolger, de 32-jarige Cornelis Giltay Jzn. zijn intrede. Hij kwam van Kattendijke op Zuid-Beveland en zou van 1817 tot zijn emeritaat in 1848 de Hervormde gemeente van Oud-Vossemeer dienen.Ga naar eindnoot4. In Oud-Vossemeer werd hij tijdens zijn ambtsperiode met de Afscheiding geconfronteerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ontstaan van de Afscheiding in Oud-VossemeerIn de Hervormde kerkeraadsnotulen van 8 december 1835 lezen we voor het eerst iets over het begin van de Afscheiding. Ds. Giltay deelde namelijk mee van Jan François de Later een brief ontvangen te hebben, gedateerd 6 december 1835. Deze verklaarde daarin zich af te scheiden van het Hervormd kerkgenootschap en verzocht zijn naam in het lidmatenboek door te schrappen.
Terloops merken we hier op, dat deze Johan François de Later (1782-1848) metselaar van beroep was en woonde in het huis nu genummerd Ring 23 te Oud-Vossemeer.Ga naar eindnoot5. Hij werd de voorman van de Afgescheidenen in Oud-Vossemeer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe reageerde de kerkeraad op zijn schriftelijke onttrekking? De leden besloten eenparig de brief voor kennisgeving aan te nemen en ‘eenvoudig’ aan 's mans verzoek te voldoen. Met als motivering ‘dat deze man door zijne verkeerde godsdienst gevoelens reeds jaren achtereen halsstarrig de openbare Godsdienst-oefeningen en het gebruik van des Heeren Avondmaal schandelijk had verwaarloosd’. Men zag geen enkele mogelijkheid meer tot zijn ‘teregt brenging’. Enkele zinsneden hebben we laten cursiveren, omdat daaruit duidelijk wordt, dat De Later al ‘jaren achtereen’ de Hervormde kerkdiensten niet meer bezocht. Wat hij dan wèl deed, kunnen we bij gebrek aan gegevens niet zeggen. Was hij een bezoeker (of leider) van een gezelschap of conventikel? Dat we het in die richting moeten zoeken, wordt ook duidelijk uit het vervolg van dezelfde notulen.Ga naar eindnoot6. Er kwam in dezelfde vergadering namelijk nog een kwestie aan de orde. Hendrik Bevelander was tot ouderling benoemd, maar had tot tweemaal toe voor de eer bedankt. Eigenlijk mocht hij dat niet doen, zeker niet zonder uitkoop. Als reden had hij opgegeven, dat hij ‘voogd’ was over 3 minderjarige kinderen; ongetwijfeld geen sterk argument. Maar toch meende de kerkeraad ‘na grote aarzeling’ in Bevelanders tweede bedankje te moeten berusten. Want men overwoog ‘bekend met het stijfhoofdig karakter des mans’, dat het heel nadelige gevolgen kon hebben, als hij via het reglement van uitkoop onder druk werd gezet. En zeker gelet op ‘de tegenwoordige, woelige, tegenwerkende gesteldheid van vele leden in de hervormde kerk en op den geest van afscheiding, welke hier thans in onze gemeente niet geheel vreemd was’. Wat ging Bevelander doen, als hij gedwongen werd het ouderlingschap te aanvaarden? Daarom besloot de kerkeraad ‘ditmaal de voorzigtigheid over zich te laten de wacht houden’, zoals de notulen het plechtig uitdrukken en Bevelander ontheffing te verlenen. In de volgende vergadering - 25 januari 1836 - moest de praeses opnieuw berichten van Afscheiding meedelen, dit keer van 5 personen, resp. van Jan Pieter Boogers, Ary Soetens, Louwerens Kunst, Cornelis Krijger en Cornelis Gunst. ‘Met leedwezen’ nam de kerkeraad hiervan kennis, maar ‘ten volle bewust (dat) deze mensen reeds lang verzuimers waren van den openbaren Godsdienst en des Heeren Avondmaal, en verachters van het tegenwoordig kerkelijk bestuur, en er niets ter te regt brenging met eenig goed gevolg bij deze menschen zou baten’. Ook deze berichten werden dus voor ‘notificatie’ aangenomen. Er viel immers toch niets meer aan te doen. In de Hervormde notulen van 1836, '37, '38 komen we af en toe nog enige berichten van Afscheiding tegen, waarvan we de namen hier niet meer opsommen, omdat ze in ander verband nog ter sprake komen.Ga naar eindnoot7.
Het is dus duidelijk, dat er - gelet op de genoemde brief van De Later - in Oud-Vossemeer in de laatste maanden van 1835 al een groepje Afgescheidenen bestond, dat in conventikels samenkwam. Wellicht werden die al langer gehouden; De Later en anderen kwamen immers al jaren niet meer in de kerk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zowel in menige Afgescheiden gemeente in Zeeland als ook wel in andere provincies werd 1836 het beslissende jaar, het jaar van de organisatie van een gemeente door het officieel kiezen van één of meer ouderlingen en diakenen. Al kon de bevestiging van die ambtsdragers soms nog maandenlang op zich laten wachten. Dit was ook het geval in Oud-Vossemeer, waar ds. Budding ruim een jaar later de kerkeraad pas officieel bevestigde (10 juli 1837). De eerste kerkeraadsnotulen van de Afgescheiden gemeente te Oud-Vossemeer beginnen met zondag 24 april 1836. Eigenlijk waren het geen echte notulen (ze waren bijv. niet getekend), maar meer losse aantekeningen.Ga naar eindnoot8. Ze eindigen al in 1839, toen ds. Budding werd afgezet, en er grote verwarring in de Zeeuwse Afgescheiden kerken ontstond. Uit de jaren 1840-'51 zijn helemaal geen notities of notulen bewaard gebleven, als gevolg van ‘drukte en omstandigheid’, en van het feit, dat de kerk ‘in den druk was omtrent uitwendige zaken van godsdienst’, zoals het later als oorzaak werd opgegeven. Erg duidelijk is het niet, maar met ‘uitwendige zaken’ werd ongetwijfeld gedoeld op de strijd pro en contra de psalmberijming van Datheen, en het verzet tegen het aanvragen van de ‘vrijheid’ bij de koning. Het waren strijdpunten, door ds. Budding tot een sjibbolet gemaakt, met als resultaat, dat hij in oktober 1839 als predikant van de Afgescheiden kerk werd afgezet. Een niet klein aantal gemeenten in Zeeland koos geheel of gedeeltelijk zijn partij. Dat deze scheuring en het ontstaan van zogenaamde Buddinggemeenten een verzwakking van de Afgescheiden gelederen betekende, spreekt vanzelf. We moeten eraan toevoegen, dat de gemeente van Oud-Vossemeer niet voor ds. Budding partij koos, maar toch wel onder de scheuring leed en organisatorisch uiteen viel. Vandaar het ontbreken van kerkeraadsnotulen uit de periode 1840-'51, in welk laatst genoemd jaar een nieuwe gemeente met vaste regels werd georganiseerd, al was het geen Chr. Afgescheiden gemeente, maar een Gereformeerde gemeente onder het Kruis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het beginIn de eerste genotuleerde (nu ja) vergadering bij Johan François de Later in zijn woning aan de Ring gehouden - 24 april 1836 - was het belangrijkste punt van bespreking geweest het opstellen van een aantal ‘bepalingen’ met het oog op het vormen van een gemeente en het eventueel beroepen van een dominee (want ds. Budding was inmiddels in het blikveld verschenen). Voorlopig beschouwde men zich als te behoren tot de Afgescheiden gemeente van Middelburg, waarbij meer Afgescheiden groepjes uit heel Zeeland zich tijdelijk hadden aangesloten. Maar er zouden toch twee ouderlingen en één ścriba worden gekozen om de groep in Oud-Vossemeer alvast enigszins leiding te kunnen geven.
Men stelde 6 ‘artikelen’ op, die in totaal door 14 leden werden ondertekend.
Op 5 mei '36 volgde de tweede vergadering, waarin tot ouderlingen werden gekozen Johan François de Later en Louwerens Kunst, en tot scriba Cornelis | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gunst ‘die zulks gewillig op zich genomen hebben.’ Pas op 10 juli '37 - dus veel meer dan een jaar later - zijn ze door ds. Budding in hun ambt bevestigd. Nu had de gemeente wel drie kerkeraadsleden, maar nog geen predikant. Welnu, deze kwam er ook spoedig, al moest men het bezit daarvan met de andere Afgescheiden gemeenten in Zeeland delen. Het was ds. H.J. Budding, sinds kort ‘afgescheiden leeraar van het Hervormd kerkbestuur’. Hij werd predikant voor de hele provincie Zeeland. ‘Welke Gereformeerde predikant heeft ooit in Nederland zo'n onmetelijk arbeidsveld gehad?’, roept ds. C.A. Vreugdenhil verbaasd uit in zijn eerste artikel over de vervolging van de kerk van Oud-Vossemeer tijdens de Afscheiding.Ga naar eindnoot9. Nu, ons antwoord kan zijn: zowel De Cock (Groningen), Van Velzen (Friesland), Van Raalte (Overijssel), Brummelkamp (Gelderland) en Scholte (Utrecht) hadden aanvankelijk soms meer dan één provincie als arbeidsterrein. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Processen-verbaal en vonnissenIn oktober 1836 had de officier van justitie bij de rechtbank te Zierikzee bij de burgemeester van Oud-Vossemeer geïnformeerd of de separatisten daar met hun samenkomsten ook de wet overtraden. Hij had namelijk vernomen, dat er in Oud-Vossemeer ‘een eenigszins aanmerkelijk getal’ Afgescheidenen was. Dit had hij opgemaakt uit wat de afgezette predikant en separatist Huijbert Jacobus Budding, die als ‘vreemdeling’ op 13 oktober 1836 in Tholen was aangehouden, aan de burgemeester aldaar had verteld, namelijk dat hij van plan was geweest van Tholen naar Oud-Vossemeer te gaan. De burgemeester van Oud-Vossemeer, Rochus van den Oudendijk, kon de officier van justitie echter gerust stellen. Na inlichtingen te hebben ingewonnen bij de Hervormde ds. C. Giltay, antwoordde hij, dat het in Oud-Vossemeer nog al meeviel, want daar waren nog geen twintig separatisten. Dit was het magische getal: met meer dan twintig personen mocht men immers zonder verkregen toestemming niet vergaderen. Maar in het volgend jaar 1837 viel het niet meer mee. Het werd - wat de kwestie van de separatisten betreft - zelfs een hete zomer, in elk geval een hete juli-maand. We gaan dit illustreren met een aantal processen-verbaal in die maand tegen de Afgescheidenen opgemaakt. Daaruit worden we een aantal tekenende bijzonderheden gewaar over de kerkdiensten van de prille Afgescheidenen in Oud-Vossemeer. Ze zijn te interessant om ze niet te noemen. Als ds. Budding - vergood of verguisd alnaar gelang de sympathieën lagen - kwam preken, was zijn naam in het dorp op ieders lip. Voor de meeste Hervormden was hij een schrikbeeld, voor de Afgescheidenen de man, die zo indringend en onweerstaanbaar kon preken. Op vrijdag 7 juli 1837 was ds. Budding in de namiddag bij Cornelis Gunst, de leerlooier, in Oud-Vossemeer gearriveerd en had daar logies gevonden. De volgende dag rapporteerde de burgemeester aan de officier van justitie, dat Budding bij Cornelis Gunst had overnacht, zonder dat Cornelis Gunst | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor zijn logé een ‘veiligheidskaart’ had aangevraagd. En dit had binnen 6 uur na de aankomst van de ‘vreemdeling’ toch moeten gebeuren. Een paar dagen later deelde de burgemeester mee, dat ds. Budding de volgende dag (zaterdag) naar Sint Philipsland was vertrokken, maar maandag 10 juli '37 naar Oud-Vossemeer was geretourneerd. De komst van ds. Budding - aldus de burgemeester - was een ernstige zaak, omdat daaruit ‘niet dan verdere verspreiding der bestaande scheuring tusschen ingezeten en ingezeten kan geboren worden, en ieder weldenkend inwoner zich ergert aan woelingen, waarvan zoodanige Budding het hoofd is...’. Daarom moest het verblijf van zo iemand zo veel mogelijk ‘bemoeyelijkt’ worden. De burgemeester besloot met: ‘Onaangenaam was het mij genoeg, dat ik Budding en zijne aanhangelingen niet op den daad van hunne godsdienstige oeffeningen heb kunnen doen vinden, maar dit heeft mij niet mogen gelukken...’. De Afgescheidenen hadden zijn genomen maatregelen namelijk weten te ‘ontduiken’.Ga naar eindnoot10. Die 10e juli 1837 was voor het kerkelijk leven van de Afgescheidenen in Oud-Vossemeer een belangrijke dag geweest. Ds. Budding had ‘onder den zegen des Heeren en rust van de vijanden’ bij J.F. de Later aan huis gepreekt, de kerkeraadsleden (die ruim een jaar geleden al gekozen waren) bevestigd, het H. Avondmaal bediend en ook nog drie kinderen van de gemeente gedoopt.Ga naar eindnoot11. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zondag 16 juli '37De burgemeester bleef echter op zijn qui vive, en zie, een week later, op zondag 16 juli 1837, kreeg hij zekerheid. 's Morgens tussen 9 en 10 uur had veldwachter Marinus Lindhout zich op last van de burgemeester bij de woning van metselaar Johan François de Later geposteerd om te controleren of meer dan twintig personen het huis binnen gingen ‘waarin sedert eenigen tijd godsdienstige oefeningen schijnen gehouden te worden’. Hij noteerde de namen van 38 personen, van wie 36 uit Oud-Vossemeer kwamen; Jacobus Westdorp woonde ‘onder Poortvliet’ en Cornelis Krijger ‘onder Tholen’. Het waren er dus duidelijk meer dan twintig. Gesnapt! Tegen tienen ging de veldwachter nu het huis binnen. Staande op een trapje van drie treedjes, dat naar de ‘opkamer’ aan de voorkant van het huis leidde, hoorde hij, dat De Later met luide stem aan het bidden was. Hij probeerde de kamerdeur open te doen, maar dit lukte niet, omdat er aan de binnenkant mensen tegen aan drukten. Op zijn herhaald kloppen ging de deur toch open en de veldwachter zag en hoorde, hoe De Later staande met ontbloot hoofd en hardop met zijn gebed doorging. De kamer was vol, propvol. Hoe kon het ook anders: zo'n veertig mensen in een betrekkelijk kleine woonruimte.
Toen De Later klaar was met bidden, kwam de veldwachter in actie en zei tegen De Later: ‘Gij schijnt de redenaar te zijn van dit gezelschap’, waarop deze de bijbel pakte, die open deed en antwoordde: ‘Hier is geen redenaar; er wordt hier (een preek) gelezen, gebeden en gezongen’. Aan het verzoek van de veldwachter om naar huis te gaan, werd niet voldaan. Pas om 11 uur | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
verlieten de bezoekers het huis. En 's middags om 2 en 5 uur was er opnieuw een samenkomst geweest. Tot zover het proces-verbaal van die dag.Ga naar eindnoot12. Ook de andere processen-verbaal zijn bewaard gebleven.Ga naar eindnoot13. We hebben ze alle kunnen raadplegen. Omdat ze uiteraard steeds ongeveer hetzelfde patroon hebben geven we hier slechts een selectie van de gegevens door. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zondag 23 juli 1837Het viel te verwachten, dat de Afgescheidenen in Oud-Vossemeer zouden doorgaan met het houden van hun godsdienstoefeningen. Was een week eerder de veldwachter onverrichterzake weer naar huis gegaan, op zondag 23 juli 1837 zorgde de burgemeester Rochus van den Oudendijk voor wat meer vlagvertoon. Hij ging nu zèlf met zijn beide assessoren (wethouders), Izaäk Kruijsse en Johannes François Gunst, naar het huis aan de Ring. De veldwachter completeerde het gezelschap. In de ‘opkamer’, links van de voordeur, bevonden zich ruim 30 mensen. Laurens Kunst, arbeider te Oud-Vossemeer, stond net te bidden, terwijl enige personen bij het binnenkomen van de burgemeester c.s. de kamer uitliepen. Uit vrees voor de politie? De burgemeester onderbrak het gebed en vroeg De Later, als de eigenaar van het huis, de ‘bidderij’ te laten ophouden. Deze weigerde. Noodgedwongen wachtte de burgemeester nu maar ‘tot het gebed een einde had genomen’, en verzocht toen de bezoekers naar huis te gaan. Maar De Later wilde weer niet meewerken en bood de autoriteiten elk een stoel aan, waarvan deze ook gebruik maakten! Hoffelijkheid is ook een deugd.
Huis aan de Ring, waarin de Afgescheidenen wel hebben vergaderd. (Gemeente-archief Tholen.)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De godsdienstoefening ging dus verder. Na het laten zingen van een psalm, las De Later ‘uit een boek’ een preek voor van ds. Theodorus van der Groe (een bekende oude schrijver, die van 1740 tot zijn dood in 1784 Hervormd predikant in Kralingen bij Rotterdam was geweest). Terwijl de preeklezer nog bezig was - het was inmiddels half 12 geworden - stapte de burgemeester op. Was het een heel lange preek? Wethouder Kruijsse was al eerder weggegaan, maar zijn collega volhardde tot het eind. Hij noteerde nog, dat De Later na het eindgebed enige psalmverzen had laten zingen (Ps. 42:2, 6 en 7); tijdens dit zingen had Cornelis Gunst tweemaal de ‘collecte beurs’ doorgegeven. Het ‘beursje’ had hij daarna op tafel geleegd, waarna De Later de bijeenkomst met ‘het allervolmaaktste gebed’ (het Onze Vader) had gesloten. De Later niet meegerekend, waren er 19 personen uit Oud-Vossemeer, één uit Poortvliet (Jacobus Westdorp) en één uit Tholen, de landman Willem Tichelaar, aanwezig geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zondag 30 juli '37De volgende zondag - 30 juli '37 - was er weer een zware deputatie in de kerkdienst van de Afgescheidenen in Oud-Vossemeer present. Nu waren er niet alleen de burgemeester met de beide wethouders, maar ook nog de officier van justitie bij de rechtbank te Zierikzee. Het was ongeveer 10 uur in de morgen, toen de heren bij de woning van De Later aankwamen. Daar vonden ze de voordeur openstaan en de deur van de ons al bekende ‘opkamer’ stond aan. Ze gingen naar binnen, en wat ze zagen was weer het bekende tafereel: een aantal mensen - zeker meer dan twintig - gezeten op stoelen of banken. Ze waren net bezig een psalm te zingen. Om kort te gaan, evenals de vorige keren gelastte de burgemeester de aanwezigen uiteen te gaan, maar ook nu antwoordde De Later, dat ze dit weigerden, omdat ‘zij niets kwaads deden’. Ook de officier van justitie - voor wie de eenvoudige dorpsbewoners veel ontzag hadden - mengde zich in de discussie door te verklaren, dat dan nu de namen en woonplaatsen van de aanwezigen moesten worden opgeschreven en dat men een dagvaarding om voor de rechtbank te verschijnen kon verwachten. Deze lijst met namen is bewaard gebleven. Behalve Johan François de Later en diens inwonende zoon Adriaan waren aanwezig geweest:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onder de hierboven genoemde 29 personen waren 6 kinderen. En van de overblijvende 23 waren er niet minder dan 19 arbeider van beroep. Het waren dus nagenoeg allen heel eenvoudige dorpelingen. Men zou verwachten dat men na het opnemen van de namen, wat nog al wat tijd in beslag genomen moet hebben, met de kerkdienst zou ophouden. Maar niets daarvan, de kerkdienst moest doorgaan. De Later liet eerst de aanwezigen een psalm zingen (Ps. 50:8) en ging vervolgens voor in gebed, waarin hij - volgens het proces-verbaal - o.a. zei: ‘dat zij waren een trouw geslacht, dat zij nog niet bestand waren tegen zulk eene groote menigte, dat zij wel gehinderd werden om den Heere hunnen dienst behoorlijk toe te wijden, doch dat de Heere hen dit mogt vergeven, doordien zij niet weten wat zij doen.’ En nu begon pas het belangrijkste deel van de kerkdienst: Cornelis Gunst kondigde aan, dat hij uit de nagelaten geschriften van Van der Groe, in leven predikant te Kralingen (bij Rotterdam) een preek ging voorlezen over Amos 8:9-13, ‘waarna hij die gansche predicatie hardop naarstelijk voorlas, en waarbij alle ongepaste gebeurtenissen, die vroeger schijnen te hebben plaats gehad, werden aangehaald’ (zoals het proces-verbaal sarcastisch opmerkt).
Na afloop hiervan stonden de meeste manspersonen op en werd door Laurens Kunst hardop een dankzegging op die predikatie gedaan. Tenslotte liet De Later nog drie psalmverzen zingen (Ps. 105:5, 6 en 9), ‘waarna allen wederom opstonden en De Later de oefening besloot met het allervolmaaktste gebed’. Na afloop van de dienst deelden de drie kerkeraadsleden nog mee, dat De Later en Cornelis Gunst de preeklezers waren, en dat ze alledrie (ook Laurens Kunst was erbij) om beurten ‘het gebed deden’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zondag 6 augustus 1837Een week later - dus op zondag 6 augustus - kwam de burgemeester voor de derde maal de samenkomst storen, nu in gezelschap van één wethouder en de gemeentesecretaris Michiel de Lange. De morgendienst was haast een copie van die van de vorige zondag. Het was weer Cornelis Gunst die een preek voorlas, weer één van ds. Van der Groe, nu handelend over Amos 8:1 en 2. Deze preek zou volgens Gunst in 1771 in Kralingen bij Rotterdam zijn gehouden. We veroorloven ons hier een korte uitweiding over ds. Theodorus van der Groe (1705-'84), die op enkele weken na 44 jaar als Hervormd predikant in Rotterdam-Kralingen heeft gestaan. Hij is één van de bekendste 18-eeuwse ‘oude schrijvers’ wiens stichtelijke werken veel werden gelezen. In Oud-Gereformeerde kringen zijn ze nu nog in ere. Zijn boek Toetssteen der ware en valsche genade... beleefde ettelijke herdrukken. En niet alleen dit werk. Na zijn dood zijn ook verscheidene prekenbundels van hem uitgegeven. Deze waren in Afgescheiden kerkdiensten in het land niet onbekend. Om een voorbeeld te geven: in Sneek zijn in de jaren, die direct aan de Afscheiding voorafgaan, enige werken van Van der Groe gedrukt en uitgegeven. We noemen:
In Friesland werden voor de behandeling van de catechismus wel de preken van Van der Groe gebruikt.Ga naar eindnoot14. Het zal in de andere provincies wel evenzo zijn geweest. In welke bundel van Van der Groe de door Cornelis Gunst voorgelezen preken stonden, is ons echter niet bekend. De secretaris had tijdens de preek de namen van de bezoekers genoteerd. De Later en diens zoon meegerekend bleken er 23 personen aanwezig te zijn. Van hen woonden er twee in St. Annaland, namelijk Jan van 't Hof en Marinus Gunst, beiden arbeiders, terwijl Willem van Vos, een militair, tijdelijk in Oud-Vossemeer verbleef. De rest - de vaste bezoekers zouden we haast zeggen - woonden allen in Oud-Vossemeer. Dat de burgemeester en de officier van justitie zouden berusten in de herhaalde weigering van de gemeente om met haar godsdienstoefeningen op te houden, viel niet te verwachten. Inderdaad werden de kerkeraadsleden Johan François de Later, Lourens Kunst en Cornelis Gunst per 1 september '37 voor de rechtbank in Zierikzee gedagvaard. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor de rechtbankAlle drie zijn ook verschenen. Nadat hun vier processen-verbaal waren voorgelezen - we hebben er hierboven al uit geput - werden de beklaagden één voor één gehoord om zich tegen de ingebrachte beschuldigingen te verdedigen.Ga naar eindnoot15. De verdediging van Johan François de Later is bewaard gebleven. Ze was volgens ds. J.W. Gunst geen modelverdediging; hoe zou dit ook kunnen als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
men bedenkt, dat ze opgesteld en uitgesproken was door een eenvoudig ambachtsman.Ga naar eindnoot16. Wèl getuigde ze van een moedig opkomen voor eigen Afgescheiden overtuiging. Namens beide anderen verklaarde De Later ‘dat zij zich van de thans bestaande Gereformeerde Kerk hebben afgescheiden, (en) volmondig erkennen de bedoelde Godsdienst-oefeningen te hebben gehouden, en aanvoeren, dat zij daar toe naar de Grondwet vermenen geregtigd te zijn... niets doende waardoor de openbare rust gestoord wordt’, zodat ze hun openbare oefeningen niet hadden willen staken.
Misschien heeft De Laters verdediging toch nog enig effect gehad. Want de officier van justitie eiste voor De Later een geldboete van ƒ 100,-, en voor Gunst en Kunst elk één van ƒ 50,-. Maar de uitspraak van de rechtbank, die wegens ‘onpasselijkheid’ van de president pas op 29 september gedaan werd, luidde:
De rechtbank achtte het namelijk niet voldoende bewezen, dat beide laatstgenoemde personen als ‘bestuurders’ van de samenkomst waren opgetreden. Voor De Later gold dit wel: bovendien had hij zijn huis ook nog beschikbaar gesteld voor de gehouden godsdienstoefeningen. Met de uitspraken van andere rechtbanken vergeleken, was het nog een vrij milde straf geworden. De Later weigerde echter de boete (samen ƒ 68,11) te betalen. Als gevolg daarvan werden voor dit bedrag in december ‘na gedane opschrijving’ een deel van zijn goederen publiek verkocht. Helaas hebben we van deze verkoping geen enkel spoor meer kunnen vinden. Een paar weken na het vonnis van Zierikzee was er weer sensationeel nieuws: niemand minder dan ds. H.J. Budding - die ook nooit een boete betaalde - zou zondag 15 oktober '37 in Oud-Vossemeer bij De Later aan huis komen preken! Dat beloofde wat. De burgemeester zette zich al schrap. Rechterlijke vonnissen waren er immers niet om zo maar aan de laars te worden gelapt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zondag 15 oktober 1837Inderdaad was ds. Budding in Oud-Vossemeer gearriveerd en had zich op de bewuste zondagmorgen naar het huis aan de Ring begeven om daar die dag drie diensten te leiden. De burgerlijke overheid was echter ook paraat. Weliswaar was de burgemeester niet aanwezig, maar hij had voor de controle dit keer zijn beide wethouders, de veldwachter en de gemeentebode gestuurd. Niet alleen van de morgendienst werd die dag een proces-verbaal opgemaakt, zoals op vorige zondagen was gebeurd, maar nu ook één van de middagdienst. Ook deze processen-verbaal zijn bewaard gebleven.Ga naar eindnoot17. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ervaring op andere eilanden had al geleerd, dat, als ds. Budding kwam preken, het storm liep wat de hoorders betreft. Het maximale getal twintig was dan een lachertje, daar trokken maar heel weinigen zich nog iets van aan.
We putten nu het volgende uit het proces-verbaal: De eerste wethouder, Izaäk Kruijsse, als burgemeester fungerend, had de veldwachter Marinus Lindhout opdracht gegeven hem te waarschuwen, wanneer er meer dan twintig personen de woning van De Later waren binnengegaan. Al even over 9 uur kwam deze hem zeggen, dat hij reeds 51 mensen geteld had, die achter de voordeur van De Laters woning waren verdwenen. De waarnemend burgemeester vond, dat het nu tijd werd om in actie te komen. Samen met zijn collega-wethouder, de veldwachter en de gemeentebode Adriaan Boogers begaf het viertal zich naar het huis aan de Ring. In het voorhuis stonden heel wat personen en in de kamer links was het stampvol; in totaal waren er wel 70 à 80 bezoekers in huis, meenden de burgerlijke autoriteiten. Achter een tafel zaten ds. Huibert Jacobus Budding, in het zwart gekleed, maar zonder het predikantskostuum (mantel en bef), en de eigenaar van het huis, Johan François de Later. Budding had een grote bijbel voor zich liggen en was juist bezig de geloofsbelijdenis van Athanasius ‘bisschop van Alexandrië’ voor te lezen. De waarnemend burgemeester sprak zowel Budding als De Later aan en zei, dat het bij de wet verboden was een samenkomst te houden zoals die nu plaats vond. De Later antwoordde - zoals hij bij vorige gelegenheden ook al had gedaan - dat de grondwet ‘vrijdom voor alle Godsdiensten toeliet’. Nadat ds. Budding had laten zingen Ps. 99:1, 4 en 7, hield hij een preek over Jes. 6:3b (‘Heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen, de gansche aarde is van zijne heerlijkheid vol’). Aan het eind deelde hij nog mee, dat er 's middags doopsbediening zou plaatsvinden. Bij de uitgang had Cornelis Gunst met het collecte-zakje gestaan om de ‘liefdegaven’ in ontvangst te nemen.
Was de morgendienst bezocht door tussen de 70 en 80 hoorders, in de middagdienst waren er zelfs meer dan tweemaal zoveel geweest, namelijk wel 170 personen. Volgens het proces-verbaal ‘eene overgroote menigte’. Het was er zo stampvol, dat wethouder Kruijsse met veldwachter en gemeentebode niet verder hadden kunnen komen dan het voorhuis (‘voorvloer’). Zo'n 170 personen in een betrekkelijk klein huis, we hebben ons verwonderd afgevraagd of dit wel kon. Op straat of achter het huis zullen ook wel mensen hebben gestaan of rondgelopen. Ds. Budding - nu wel gekleed met mantel en bef - preekte ‘over den inhoud der Tien geboden’, na afloop waarvan hij het zoontje Marinus van Jacobus Westdorp en Jacoba Douw, wonende onder Poortvliet, had gedoopt. Hij kondigde nog af, dat in de avonddienst het avondmaal zou worden gevierd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Door de enorme toeloop op die middag konden niet van alle aanwezigen de namen worden genoteerd. Ook uit de omliggende plaatsen Tholen en Poortvliet waren vele belangstellenden naar ds. Budding komen luisteren. Drie dagen later - woensdag 18 oktober '37 - was Budding nog (of weer?) in Oud-Vossemeer voor de kerkelijke bevestiging van een huwelijk. De diensten van bovengenoemde zondag kregen nog een nasleep, want half december '37 werden Budding, De Later en C. Gunst opnieuw voor de rechtbank in Zierikzee gedagvaard. Het korte tijd later uitgesproken vonnis bepaalde de boete op een totaalbedrag van ƒ 60,-.
In de winter van 1837/'38 is het dan een poosje rustig. De wintermaanden met hun lage temperaturen maakten het reizen in die tijd heel moeilijk, ja, soms onmogelijk. Maar toen die voorbij waren, en ds. Budding op één van zijn rondreizen, half april '38 weer eens in het huis van J.F. de Later in Oud-Vossemeer kwam preken, werden vriend en vijand opnieuw zeer actief. Buddings optreden die zondag 15 april '38 kwam hem op een boete van ƒ 25,- te staan, hetzelfde bedrag dat ook Cornelis Gunst en Lourens Kunst kregen te betalen (ze hadden als ‘hoofden en opzieners’ dienst gedaan). Johan François de Later kreeg een boete van ƒ 15,- opgelegd. Ook dit bedrag was aan de lage kant. Maar omdat de proceskosten ƒ 16,97 bedroegen, kwam het door de Afgescheidenen te betalen totale bedrag toch nog uit op ƒ 106,97 (vonnis 1 juni 1838). En dit was voor de eenvoudige dorpelingen zeker niet weinig. Wat hadden ze eigenlijk misdaan? Zoals gebruikelijk weigerde ds. Budding ook deze boete te betalen, zodat hij half juni '38 door de justitie uit zijn huis in Middelburg werd gehaald, waarna hij bijna 7 maanden opgesloten heeft gezeten.Ga naar eindnoot18. De Afgescheiden gemeente was inmiddels - voorjaar 1838 - gegroeid tot 34 belijdende en 16 doopleden, dus in totaal 50 zielen. Vergeleken met het inwonertal van de burgerlijke gemeente stelde dit aantal bitter weinig voor. Ruim zes jaar later waren in Oud-Vossemeer de separatisten, zoals de Afgescheidenen door hun tegenstanders veelal genoemd werden, nog maar 59 in getal. Uit een bevolkingsregister van de burgerlijke gemeente Oud-Vossemeer per 31 december 1844 blijkt, dat deze toen 1465 inwoners telde, namelijk 1098 Hervormden, 59 Separatisten en 310 Rooms-Katholieken. Wat kan er de oorzaak van zijn, dat de Afgescheidenen - getalsmatig gezien - zo'n uiterst kleine minderheid waren gebleven? Die oorzaak was niet de meer dan een half jaar durende gevangenschap van ds. Budding geweest. Natuurlijk betekende deze voor alle Afgescheiden gemeenten in Zeeland, en dus ook voor die van Oud-Vossemeer, wel een zware slag. Maar de godsdienstoefeningen werden ondanks de verdrukking en vervolgingen door de overheid, geregeld gehouden ‘niet zonder zegen en aanwas der gemeenten’, zoals staat opgegeven. Nee, de oorzaak was een heel andere, namelijk... een blunder van ds. Budding zelf! Want toen hij half januari '39 weer vrij man was geworden, kwam hij twee weken in de bij hem aan huis gehouden provinciale vergadering in Middelburg - 30 januari 1839 - met een ultimatum. Hij verklaarde name- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk, dat hij de Afgescheiden gemeenten in Zeeland - waarvan hij reizend predikant was - voortaan alleen maar wilde dienen, wanneer ze de oude psalmen van Datheen zongen en niet de zg. nieuwe psalmen (van 1773). Van de gemeenten, die zich niet wilden binden aan de psalmberijming van Petrus Datheen (uit de 16e eeuw), wenste hij niet langer predikant te zijn. Had de langdurige opsluiting zijn geestelijk evenwicht gebroken? Zeer terecht - aldus ds. C.A. Vreugdenhil - ging de gemeente van Oud-Vossemeer niet akkoord met deze hoogst eigenaardige handelwijze van haar predikant. Hoeveel achting en liefde ze haar zeer gewaardeerde leraar ook toedroeg, ze gaf hem toch te kennen, dat ze van de zg. oude psalmen niet weten wilde ‘en bij het gebruik der nieuwe psalmen bleef tot nadere bepaling’. Hierdoor waren de banden tussen ds. Budding en de Afgescheiden kerk van Oud-Vossemeer dus doorgesneden, al had ds. Budding in Oud-Vossemeer waarschijnlijk nog wel aanhangers overgehouden. We kunnen hier echter niet verder op het conflict met ds. Budding ingaan en delen alleen nog mee, dat velen vurig hoopten, dat hij over zijn bezwaren inzake de nieuwe psalmberijming (van 1773) zou heenstappen. Op advies van ds. Van Velzen werd een commissie naar hem gestuurd om te proberen hem van zijn voornemen af te brengen. Ook ds. De Cock bemoeide zich met deze zaak en hoopte, dat ds. Budding bij enig nadenken zou inzien, dat niet om allerlei oorzaak scheiding geoorloofd was, maar alleen dan, wanneer het de fundamentele stukken van de Schrift raakte. Maar 't was alles tevergeefs: ds. Budding bleef onverzettelijk. En toen op 23 oktober 1839 in Goes opnieuw een provinciale vergadering werd gehouden om de aanhangige kwestie nogmaals bedaard en ernstig te onderzoeken (ook ds. Scholte was als adviseur aanwezig), moest de pijnlijke beslissing wel genomen worden om ds. Budding te ontslaan.Ga naar eindnoot19. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. HerlevingIn het voorafgaande hebben we al geschreven, dat er in de Afgescheiden kerken van Zeeland door ds. Buddings droevige houding grote verdeeldheid en verwarring waren ontstaan. Ook de kleine, zwakke gemeente van Oud-Vossemeer ondervond hiervan de trieste gevolgen en leidde een kwijnend bestaan. Het is zelfs zo, dat ze als gemeente uit elkaar is gevallen en teruggevallen in het conventikel, in de ‘oefening’. Over de periode 1840-'51, dus elf jaar lang, is van een kerkeraad en van notulen dan ook geen sprake meer. Bij het jaar 1848 moeten we nog even stilstaan. Aan ds. C. Giltay, predikant bij de Hervormde kerk in Oud-Vossemeer, werd in juli 1847 bij Koninklijk Besluit eervol emeritaat verleend. Hij was toen 64 jaar; zijn aftreden was bepaald op 1 januari 1848. Hij verhuisde in november '47 naar Middelburg, waar hij 3 april '51 is overleden, 66 jaar oud. Zijn opvolger werd ds. Arnoldus Wilod Versprille, die op 2 juli 1849 zijn intree deed. Met ds. C. Giltay was in 1848 een strijder tegen de Afscheiding verdwenen. In hetzelfde jaar (augustus 1848) overleed in zijn huis aan de Ring de voorman van de Afscheiding, Johan François de Later, 65 jaar oud. Iedereen weet hoe nadelig het is als in een kleine groep de door allen erkende ‘leider’ wegvalt.
Al dadelijk komt dan ook de vraag op: is na het overlijden van De Later nog in zijn woning vergaderd? In 1847 woonden in dit perceel J.F. de Later, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn vrouw en zoon Cornelis Adrianus. Achter hun namen staat vermeld: ‘Christelijk afgescheiden’. Uit een bevolkingsregister van enkele jaren later (1850) blijkt, dat in de woning no. 21 woonden: Cornelis Adrianus de Later, metselaar, gehuwd met Janna Dorst, en diens moeder de wed. De Later. Achter de namen staat nu vermeld: ‘Nederduitsch Hervormd’. Men was dus weer Hervormd geworden. Betrekkelijk kort na het overlijden van zijn vader was de zoon Cornelis de Later op 18 november '48 getrouwd met Janna Dorst, een landbouwers-dochter, die Hervormd was. Kort na de sluiting van dit huwelijk kwam al een zoon ter wereld, die 11 februari '49 in de Hervormde kerk van Oud-Vossemeer werd gedoopt. Een tweede zoon werd in de Hervormde kerk gedoopt op 22 september '50. Hieruit blijkt dus wel, dat gebroken was met de Afgescheidenen of, wat ook mogelijk is, dat de Afgescheidenen gebroken hadden met De Later jr. Daaruit volgt dan weer, dat men sinds het overlijden van Johan François de Later dus niet meer in de woning no. 23 vergaderd heeft.Ga naar eindnoot1. We letten er nog eens op, dat het aantal volwassen separatisten van 6 december '35 tot en met januari '39 was gegroeid tot 33, van wie er twee onder Tholen woonden.
En dat na 28 januari geen onttrekking aan de Hervormde kerk meer is genoteerd, en er dus uit die hoek - en daaruit moest het voornamelijk komen - geen vermeerdering van het aantal Afgescheidenen plaats vond. Dan moeten we toch concluderen, dat na 1839 de groep Afgescheidenen een kwijnend bestaan leidde. Door het overlijden van J.F. de Later moeten de moeilijkheden zeker zijn vergroot.
Hoe zijn de Afgescheidenen die crisis nu te boven gekomen? Want er valt in 1850 onmiskenbaar een opleving te constateren. Eén van de oorzaken is, dat er een nieuwe figuur naar voren kwam, ook een metselaar, namelijk Jan van Hiele. Van hem is ook een soort dagboek bewaard gebleven. Over hem daarom nu enige bijzonderheden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jan van HieleIn december 1849 werd hij tot diaken in de Hervormde kerk gekozen - na in voorafgaande jaren al enkele malen op tweetal te hebben gestaan - en op Oudejaarsavond in zijn functie bevestigd. Maar veel heeft de Hervormde gemeente op dit punt niet aan hem gehad, want nog geen negen maanden later moest ds. A. Wilod Versprille meedelen, dat hij van J. van Hiele een briefje ontvangen had, gedateerd 24 september 1850.Ga naar eindnoot2. Hierin berichtte deze, dat hij wegens ‘gemoedelijke gezwaren’ ontheffing vroeg van zijn diakenschap. In een gesprek had hij al meegedeeld, dat hij zich bij ‘de Chr. afgescheidene gemeente’ wilde voegen. De kerkeraad oordeelde ‘dat het het best zou wezen om stilzwijgend aan zijn verlangen te voldoen’. En in de vergadering van 7 oktober '50 volgde doorhaling van zijn naam in het lidmatenboek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van Hiele ging dus naar de Chr. Afgescheiden gemeente. Maar fungeerde die na de dood van J.F. de Later dan nog in Oud-Vossemeer? Misschien in conventikel-vorm? Was er een opleving gekomen? We blijven nog even bij Jan van Hiele stilstaan. En maken daarbij dankbaar gebruik van enige artikelen in het streekblad Eilanden-Nieuws.Ga naar eindnoot3. Jan van Hiele heeft namelijk nagelaten een Dagboek van onderscheidene zaken, zoo in de natuur als in de genade weg, door den Heere wiens wegen ondoorgrondelijk van barmhartigheid en verdraagzaamheid zijn. Een echt dagboek is het niet, het is namelijk niet van dag tot dag bijgehouden. In dit geschrift, dat opgemaakt is na zijn bekering, geeft Van Hiele een aantal levensherinneringen. Hij begint met zijn jeugdleven in 1834 op 16-jarige leeftijd en eindigt met het sterven van zijn vader in juni 1868 in Goes. Zijn vader was Dirk van Hiele, de vroegere metselaar in Tholen, die daar in de beginjaren van de Afscheiding zo'n vooraanstaande plaats heeft ingenomen. Zelf is Jan van Hiele in 1888 overleden, 69 jaar oud. In 1844 kocht Jan van Hiele een huis in Oud-Vossemeer en trouwde in november van dit jaar met Machelina Stoffelina Jansen. Naast het metselaarsbedrijf opende hij aan zijn woning een winkel. Reeds toen was hij volgens het dagboek ernstig ‘zoekende’. Begin 1850 - hij was toen net diaken geworden in de Hervormde kerk - besloot hij in overleg met zijn vrouw op zondag in de winkel niet meer te verkopen. Er kwam dus op zondag een briefje voor de winkelruit. Dat viel op bij de dorpelingen: Jan van Hiele was ‘vroom’ geworden, werd spottend gezegd. Verder worden we uit het dagboek gewaar, dat hij op zondagavond veel naar de oefening ging, die door ‘onderscheidene’ mensen werd bezocht. Daar hebben we het dus. Blijkbaar vergaderden de Afgescheidenen nog regelmatig; waar dat plaats vond, wordt niet gezegd. Van Hiele bleef de oefeningen bezoeken en voelde zich daar thuis. Maar als diaken van de Hervormde kerk hoorde hij daar toch niet? Dat voelde hij zelf ook wel. De bezoekers van de oefening waren volgens het dagboek vooral ‘inbundianen’. Een op het eerste gezicht onbegrijpelijk woord, dat ongetwijfeld een verbastering is van het woord Buddingianen, aanhangers van ds. Budding. Van Hiele moest dus kiezen. In zijn dagboek schrijft hij: ‘Daar kwam Dominé Sterkenburg noch eens leren bij Kooiman, dat was de tweede maal in 1850; daar ging ik met mijn vrouw den ganschen dag naar toe; dat bragt veel (ver)ontwaardiging bij mijn Kerkeraad en ook niet minder bij D(ominé) Versprille.’ Uit deze mededeling kunnen we dus opmaken, dat de Afgescheiden groep na het overlijden van J.F. de Later in contact was gekomen (of dat had gezocht?) met ds. Bastiaan Sterkenburg, de predikant van de Kruisgemeente te Oosterland-Nieuwerkerk op Duiveland (zie hoofdstuk Duiveland). De gemeente aldaar was in 1845 in het kerkverband van de Gereformeerde gemeenten onder het Kruis terechtgekomen (waarin ds. C. van den Oever van Rotterdam toen nog de grote man was). De bezoekers van de bovengenoemde oefening kwamen samen bij Jan Kooijman, de veerman, die zich in april 1838 van de Hervormde kerk had | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
afgescheiden. De oude veermanswoning stond buitendijks aan de westzijde van de inrit naar de veerpont op de zg. Vlooienberg. Het huis is in 1896 gesloopt. In zijn dagboek deelt Jan van Hiele verder mee, dat de week daarop (dat is dus ongeveer oktober 1850) ds. Sterkenburg naar Oud-Vossemeer kwam om te proberen daar een gemeente te stichten. Dat werd dan een Kruisgemeente. Op een bepaalde avond kwam men bij elkaar. Ook Van Hiele en zijn vrouw waren aanwezig. Hoewel er maar twaalf bezoekers waren, werd toch besloten de stichting van de gemeente door te zetten. Tot voorgangers werden gekozen Cornelis Gunst als ouderling, een oude bekende, en Jan van Hiele als diaken, terwijl de bevestiging van beiden nog diezelfde zondagavond plaats vond. Er was dus een gemeente, nu een Kruisgemeente, herrezen. Voortaan werden de godsdienstoefeningen gehouden in een kamer bij Hendrik Lindhout in de Blindenhoek. Deze huisgemeente werd wel de Klompenkerk genoemd, een benaming die men ook wel elders aantrof, bijv. in Kampen (een kerk voor eenvoudige plattelandsbewoners op klompen). Het perceel in de Blindenhoek, een eenkamerwoning, stond dichtbij het gemeentehuis (in 1936). Ds. Sterkenburg heeft ook nog een paar maal in de kamer bij Jan Kooijman, de veerman, gepreekt. De eerste keer werden van Jan Kooijman een paar kinderen gedoopt, wat zoveel toeloop veroorzaakte, dat velen niet meer in de kamer konden en buiten moesten blijven staan. Het kind van Van Hiele, geboren 21 januari 1851, moest ook gedoopt worden. Maar de belangstelling was zo groot, dat de dopeling niet meer door de voordeur naar binnen gedragen kon worden, maar van de Zeedijk via het raam van hand tot hand werd doorgegeven om de predikant te bereiken. Het contact opnemen met ds. Sterkenburg van Oosterland (op Duiveland) en het opgenomen worden in het kerkverband van de Kruisgemeenten, heeft ertoe geleid, dat een aantal Hervormden zich in het najaar van 1850 onttrokken aan hun kerk. De Hervormde kerkeraadsnotulen noemen de namen. De eerste was van Jan van Hiele (7 oktober); zijn vrouw volgde hem, twee dagen later (9 oktober). Op 10 oktober '50 staan 3 namen genoteerd, op 12 oktober 2, op 29 december één, namelijk die van Leendert Soetens, die zich op 16 december bij de (nieuwe) Afgescheiden kerk had gevoegd.
In 1851 blijken het 11 personen te zijn, die de band met de Hervormde kerk hebben verbroken. En in 1852 waren het er niet minder dan 18, die dezelfde stap deden. We hebben de namen in de Aantekeningen geplaatst.Ga naar eindnoot4. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eigen kerkgebouwHet viel te begrijpen, dat het klompenkerkje bij Lindhout niet voldeed: het was veel te klein. Daarom werd in het voorjaar van 1851 voor ƒ 60,- een stukje grond gekocht en wel door J. van Hiele, L. Soetens, L. Aarnoudse en Anth. Gunst, landbouwer op de Duivekeet. De bedoeling was op die grond een kerkje te bouwen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de gemeenteraadsvergadering van 8 maart 1851 kwam een verzoek in behandeling van C. Gunst, leerlooier. Dit was de ouderling. Hij verzocht een gebouw van steen te mogen neerzetten, met pannen gedekt, om dienst als kerk te kunnen doen. De raad overwoog dat voor het stichten van een kerkgebouw toestemming van de koning nodig was, en dat dus op het verzoek afwijzend moest worden beschikt. C. Gunst heeft zich niet tot de koning gericht, maar diende een maand later een nieuw verzoekschrift bij de gemeenteraad in, met de mededeling, dat hij het voornemen had een huis te bouwen van steen, met pannen gedekt, ‘dienende tot gewoon gebruik zonder stookplaatsen, geschikt voor pakhuis’. De lezer ziet het, over het gebruik voor kerkelijke doeleinden wordt niet meer gerept.
Het stenen pakhuis kwam er en werd - blijkens een jaarverslag al dadelijk na de voltooiing - gebruikt voor... godsdienstoefeningen! Of dit ook op bezwaren van overheidszijde is gestuit, weten we niet. De kerkbouwperikelen laten we nu verder rusten en volstaan met het doorgeven van nog twee gegevens.
In zijn dagboek deelde Jan van Hiele mee, dat ds. Sterkenburg in juli 1851 het nieuwe kerkje in gebruik heeft genomen. En het notulenboek van de Geref. kerk, dat na een hiaat van 11 jaar weer begint te ‘lopen’, meldt in het begin het volgende: ‘Na omstreeks elf jaren is deze Gemeente, in den druk omtrent uitwendige zaken van Godsdienst, weder opgericht door den leeraar B. Sterkenburg, Predikant bij de Gereformeerde Gemeente onder 't Kruis.’ Ds. Sterkenburg stond toen in Oosterland en Nieuwerkerk (op Duiveland). Kort daarna is er een kerkgebouw gesticht ‘onder bestuur en geleide’ van de ouderlingen C. Gunst en J. van Hiele; en van de diakenen L. Kunst en G. Heijboer. De lezer komt hier twee al bekende namen tegen: die van Cornelis Gunst en Lourens Kunst; beiden waren ook al ambtsdrager bij de officiële instituering van de kerk op 10 juli 1837, op welke datum ze door ds. Budding in hun ambt waren bevestigd.
Met enkele afsluitende opmerkingen beëindigen we deze paragraaf: Onder ds. M. Boon werd in 1871 het oude kerkje aan de Molenstraat verlaten en betrok men de voor de Christelijke Gereformeerde gemeente (zo was na 1869 de naam geworden) gebouwde nieuwe kerk in de Kalisbuurt. Het bouwen van deze nieuwe kerk en pastorie was 1 april 1871 aanbesteed. Aannemers waren J. Lindhout, timmerman, en Jan van Hiele, metselaar, voor bijna ƒ 10.000,- (ƒ 9899,52).
Het eerste kerkgebouw - in 1851 gebouwd - werd later eigendom van de Oud-Gereformeerde Gemeente, onder leiding van de bekende ds. L. Boone | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
van St. Philipsland. In de volksmond werd dit gebouw wel het ‘kotje’ genoemd en de mensen, die daarin kerkten, ‘kotjes-mensen’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
C. De periode 1851-1869De Kruisgezinden in Oud-Vossemeer hadden nu wel een eigen kerkje gekregen, maar waren nog geen eigen dominee rijk. Deze kwam pas in 1854. Het was de 28-jarige Hermanus van den Oever, die van juni 1854-november '56 als Kruisdominee in Oud-Vossemeer heeft gestaan. We zijn er hem nog dankbaar voor, dat hij een fatsoenlijk kerkeraadsnotulenboek heeft aangelegd. Het is gelukkig bewaard gebleven, zodat we nu vaste grond onder de voeten hebben bij de beschrijving van de periode 1851-'69 van Oud-Vossemeers Kruisgemeente. Op het titelblad lezen we in fraai schrift: ‘Notulen van de kerkeraadsvergadering der Gereformeerde Gemeente te Oudvossemeer’. En op de tweede pagina schreef ds. Van den Oever, weer in schoonschrift, het bevel door de Heere in de woestijn aan Mozes gegeven: ‘Doe seyde de Heere tot Mose: Schrijft dit ter gedachtenisse in een boek ende leght het in de ooren van Josua: dat ik de gedachtenisse van Amalek geheel uytdelgen sal van onder den hemel. Exodus 17 vers 14.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vervolgens motiveerde ds. H. van den Oever, waaròm hij ook de notities uit de beginperiode van de Afscheiding alsnog in het nieuwe notulenboek opnam: terwille van het nageslacht, of zoals hij het uitdrukte: ‘opdat ons nakroost van alle onze handelingen genoegzame zekerheid zouden hebben van de dingen, die onder ons geschied zijn en daar uit zouden zien hoe wij gehandeld hebben; en hoe zij overeenkomstig Gods Woord en kerkelijke regelen handelen moeten in hoope, dat God zijn in deze dagen vervallen Sion bouwen (zal) aan deze plaats tot in latere nageslachten; dat schenke ons de Heere’. Over de jaren 1851-'53 (hij stond toen nog niet in Oud-Vossemeer) deelde ds. H. van den Oever nog mee, dat men ds. B. Sterkenburg - die de gemeente had helpen herinstitueren - nog had willen beroepen. Deze was inmiddels uit Oosterland (Duiveland) vertrokken naar de Kruisgemeente in Haarlem, maar helaas ging het daar al heel gauw mis: hij werd geschorst wegens ‘wangedrag’ en ‘sluwen handel’. Toen dit in Oud-Vossemeer bekend raakte, verdween ds. Sterkenburg uiteraard uit het blikveld. Af en toe kwam een gastpredikant in Oud-Vossemeer preken. Vooral ds. Nicolaas Wedemeijer uit Tricht (Gld.) beviel zo goed, dat men hem beriepGa naar eindnoot1.. Het werd een bedankje ‘waar door de Gemeente merkelijk teleur gesteld werd’. Gelukkig zat er wat groei in de gemeente. In 1852 hadden zich 18 belijdende leden aan de Hervormde kerk onttrokken. In 1854 werd een uitgebracht beroep echter aangenomen. Bij het uitbrengen daarvan was de kerkeraad niet over één nacht ijs gegaan. Begin februari 1854 had proponent Herman van den Oever twee zondagen achter elkaar in Oud-Vossemeer gepreekt met daartussen ook nog op een donderdagavond. Eind februari volgde het beroep. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds. Hermanus van den Oever 18 juni 1854-9 nov. '56Na in april in Amsterdam te zijn geëxamineerd, werd hij op 18 juni '54 door zijn vader, ds. C. van den Oever te Rotterdam, bevestigd. 's Middags deed hij zijn intree met Efeze 3:8 (‘Mij, den allerminste van al de heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen den onnaspeurlijken rijkdom van Christus’). Zelf schreef hij in het begin van het notulenboek in plechtige stijl zijn wens neer ‘onze byzondere handelingen in dit boek te plaatsen tot een notitie, en opdat orde onder den zegen des Heeren in ons midden moge; dat geef ons de Heere. Amen.’ Maar het begin van de notulering zou nog 7 maanden op zich laten wachten ‘door drukte en omstandigheid’. De eerste notulen zijn gedateerd 26 december '54 (tweede Kerstdag) en inderdaad volgen ze elkaar in een zekere regelmaat op. Laten we hier enkele flitsen uit het interne kerkelijk leven van de Kruisgemeente in Oud-Vossemeer mogen geven.
In augustus 1855 zaten in de kerkeraad ds. Hermanus van den Oever, de beide ouderlingen Jan van Hiele en Leendert Aarnoudse, en de twee diakenen Lourens Kunst en Adriaan de Later. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
In diezelfde maand was het met Willem Joppe een merkwaardig geval; ‘van beroep arbeider’ staat er in de notulen bij. Hij zou zich namelijk hebben schuldig gemaakt aan sabbatsschennis, omdat hij op een zondag in september samen met de gebroeders Van As zijn varken had geslacht. Hij werd op de kerkeraad ontboden, maar voerde als verontschuldiging aan, dat het varken ziek was en hij dus niet anders had gekund. Volgens de kerkeraad (lees ds. Van den Oever) bleek uit Joppes reacties, dat hij de vermaning niet accepteerde. Daarom kwam hij nu onder censuur te staan. Begin november '55 meldde zich Joppe op de kerkeraad met het verzoek van de censuur te worden ontslagen. De broeders meenden echter, dat hij nog niet genoeg boetvaardig was en dat hij met zijn ‘bekentenis van schuld’ een bepaalde bedoeling had. Welke die was, wordt duidelijk uit de volgende notitie. Twaalf dagen later verscheen Joppe weer op de kerkeraad: hij wilde zijn kind laten dopen! Maar ds. Van den Oever weigerde dit te doen, omdat hij Joppes schuldbekentenis onvoldoende vond. Op 23 november '55 was Joppe er al weer. Maar nee, nog kreeg hij geen toestemming voor de doop. Want hij had zelf gezegd, dat hij er niet mee zat, als zijn kind niet in deze gemeente mocht worden gedoopt. Dan ging hij wel naar St. Annaland om het daar door ds. Pieter van Dijke van St. Philipsland te laten dopen! Daar bestond een ‘Ledeboeriaanse’ gemeente. St. Annaland ligt 7 km. van Oud-Vossemeer vandaan aan de noordwestrand van het eiland Tholen. En de naam van de Oud-Geref. ds. Pieter van Dijke bezat in die tijd grote aantrekkingskracht. Dit blijkt - wat Oud-Vossemeer betreft - ook uit de notulen van januari 1856. Hierin wordt gesproken over een weduwe, die bij de diaconie een verzoek om uitkering had ingediend. Na een poosje bleek, dat ze niet meer in de kerk kwam, maar zich bij een groep in St. Annaland (Pieter van Dijke!) had gevoegd, waar ook gecensureerde leden van de gemeente van Oud-Vossemeer kwamen. Bovengenoemde weduwe werd daar wekelijks kerkelijk gesteund. Er waren nog meer censuur-kwesties, bijv. het geval Pieter Aaze (Azen), voorheen rooms-katholiek, een leerlooiersknecht, lid van de gemeente. Hij bezocht de kerkdiensten niet meer, ja, trad op zondag onder kerktijd zelf als voorganger op onder gecensureerde leden in het huis van Jacobus de Graaf. Hij kreeg te horen, dat hij als ‘openbare scheurmaker’ zou worden ‘behandeld’. En dan was er nog een lid, dat censurabel werd geacht en metterdaad ook onder censuur kwam; het werd publiek vanaf de preekstoel bekend gemaakt. We komen straks op deze censuurgevallen terug, maar geven nu eerst nog enige details over de laatste maanden van ds. H. van den Oevers korte diensttijd in Oud-Vossemeer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
PoortvlietIn de kerkeraadsvergadering van Oud-Vossemeer van 7 juli 1856 was een brief binnengekomen met het verzoek om in het nabijgelegen dorp Poortvliet een gemeente te institueren van leden die nog bij Oud-Vossemeer be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoorden. Ze wilden de predikant - ds. H. van den Oever - twaalf zondagen per jaar in Poortvliet laten preken en dan ƒ 100,- in het traktement bijdragen. In augustus '56 kwam er een hernieuwd schriftelijk verzoek uit Poortvliet.Ga naar eindnoot2.. Maar dat werd door de kerkeraad op grond van gestelde voorwaarden afgewezen. Wèl zouden - om de leden in Poortvliet niet al te zeer voor het hoofd te stoten - ds. H. van den Oever en ouderling L. Aarnoudse contact met hen opnemen ‘om dit werk te bevorderen te Poortvliet’. 't Is jammer, dat we de ondertekenaars van de brief uit Poortvliet niet weten. In elk geval zou ds. Hermanus van den Oever niet meer bij dat ‘bevorderen’ zijn. Nog in augustus '56 had hij twee beroepen ontvangen, één uit Bierum in Noord-Groningen, en één uit Emden in Oost-Friesland (Duitsland). En enkele maanden later - op 16 november '56 - is hij door ds. D. Klinkert van Zwolle in Bierum bevestigd. Vanuit deze plaats bediende hij min of meer geregeld ook de gemeente te Emden. Had hij zijn eerste gemeente Oud-Vossemeer nog geen twee jaar gediend, ook in die te Bierum bleef hij maar een kleine twee jaar. In 1858 kwam hij naar Zeeland terug, naar Middelburg, na daar driemaal te zijn beroepen. Vandaar vertrok hij - binnen drie jaar - naar Poortvliet (1861). Zo was hij dus toch nog in Poortvliet beland, waarover we het hierboven zo juist hebben gehad. We moeten er helaas aan toevoegen, dat hij later buiten elk kerkverband is komen te staan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds. C. Kloppenburg 25 okt. 1857-16 juni 1870Zijn opvolger in Oud-Vossemeer werd de 44-jarige Cornelis Kloppenburg, gekomen van Amsterdam. Hij was met 23 van de 33 stemmen gekozen uit een drietal, waarop ook P. Siemense te Tricht, en A. Hazevoet te Haamstede stonden. Op 25 oktober '57 werd hij door ds. N. Wedemeijer van Dordrecht bevestigd, waarna hij zijn intree had gedaan met 1 Cor. 2:2 (‘want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u dan Jezus Christus, en dien gekruisigd’). Hoe de komst van een nieuwe dominee soms beweging kan brengen in kwesties die muurvast zitten, bewijzen de kerkeraadsnotulen van 4 december 1857. Het was de tweede vergadering door ds. Kloppenburg als praeses getekend. Hij vroeg hoe het stond met de verschillende censuurgevallen en wat daarvan eigenlijk de oorzaak was geweest. Daarover werd breed gesproken; ouderling J. van Hiele gaf o.a. via het voorlezen van de desbetreffende artikelen in het notulenboek enige directe informatie. Besloten werd, dat ds. Kloppenburg en ouderling Leendert Aarnoudse alle gecensureerden zouden opzoeken en vragen hoe ze onder hun censuur verkeerden en of ze met berouw over het voorgevallene zich weer met de gemeente wilden verenigen en ‘in liefde en vreede met haar optrekken’.
Onder de notulen van 10 november '57 staat nog een ‘Aanhangsel’ voor ons van belang. Daarin wordt gerapporteerd over het bezoek aan de gecensu- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
reerden, gebracht door ds. Kloppenburg en ouderling Aarnoudse. Hun ervaringen waren van verblijdende aard. Het betrof in totaal vijf bezoeken. Het eerste was bij de al eerder genoemde Willem Joppe geweest. Het bleek, dat deze, zonder zich officieel van de Kruisgemeente in Oud-Vossemeer te hebben afgescheiden, naar de gemeente van Van Dijke in St. Annaland was gegaan en door hem zijn kind had laten dopen. Hij had dit herhaaldelijk aan ds. Van den Oever gevraagd, maar deze had het altijd ‘hardnekkig’ en ‘ruw’ geweigerd. Daardoor was hij eindelijk ‘moedeloos’ geworden en had hij zijn heil bij Van Dijke gezocht. Niet om de gemeente te Oud-Vossemeer te ‘miskennen’. Maar nu wilde hij zich weer met die gemeente ‘verenigen’. Enkele maanden later werd Joppe van de censuur ontheven, onder voorwaarde dat hij zou breken met de Van Dijke-gemeente te St. Annaland en publieke schuldbelijdenis zou doen van zijn miskenning van de gemeente, en erkennen zou redenen tot aanstoot en ergernis te hebben gegeven en zo tegen God en mensen gezondigd te hebben. Het tweede bezoek bij een getrouwde vrouw had als resultaat, dat ze zich graag met de kerkeraad en gemeente wilde verzoenen. Het derde bezoek was al even mooi geëindigd. De weduwe erkende de wettigheid van de censuur en gaf toe, dat ze een ‘ergerlijke’ houding had aangenomen. Ze zei er veel spijt van te hebben en vroeg om opheffing van de censuur. Het vierde bezoek was bij Pieter Aaze (Azen) geweest. Omdat diens censuur buiten weten en zonder toestemming van de kerkeraad was opgelegd, werd ze ‘vernietigd’. Het laatste bezoek was bij een broeder, die zich vroeger schriftelijk aan de gemeente had onttrokken en nu weer terug wilde komen. Hij moest maar met schuldbelijdenis zijn brief herroepen en op de kerkeraad komen.
Aan het eind van het jaar was ouderling L. Aarnoudse aan de beurt van aftreden. Maar ds. Kloppenburg stelde voor de ambtsdragers, die moesten aftreden, nog een jaar te laten zitten. Dit was voor hem prettiger, want hij was immers nog maar zo kort in Oud-Vossemeer en kende de interne situatie nog niet zo goed. Maar nee, Aarnoudse wilde nu per se aftreden ‘niet omdat hem de liefdedienst des Heeren verdroot, maar omdat hij reeds een tamelijke ouderdom heeft bereikt’. Daar kwam nog bij, dat zijn werk hem verhinderde ‘naar behoren’ als ouderling te fungeren. Verder was hij zich maar al te goed van zijn ‘ongeschiktheid’ en ‘onbekwaamheid’ bewust. Daar bracht ds. Kloppenburg tegen in, dat hij nog niet zo oud was (60 jaar).Ga naar eindnoot3. Hij kon nog best een jaar ‘de arke des Heeren’ mee helpen dragen. En wat het werk betreft, de gemeente bestond immers hoofdzakelijk uit mannen, die hetzelfde bezwaar konden inbrengen.
‘Ongeschiktheid’ en ‘onbekwaamheid’. De meest geschikte moest - volgens ds. Kloppenburg - nog met de apostel uitroepen: ‘Wie is tot deze dingen bekwaam?’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De landman Leendert Aarnoudse is 12 maart 1860 overleden, 63 jaar oud, echtgenoot van de 41-jarige ‘landvrouw’ Jacoba Larooij.Ga naar eindnoot4. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vereniging van 1869In de kerkeraadsvergadering van 6 juni '69 herinnerde ds. Kloppenburg aan een ‘in het blad De Wekstem der Christelijke afgescheidenen’ verschenen oproep, ook gericht aan de gemeente te Oud-Vossemeer en andere Gereformeerde gemeenten, om te verenigen op bijbelse Gereformeerde gronden. Dit punt zou 2 dagen later op de Synodale vergadering van 8 juni te Rotterdam dienen. De broeders in Oud-Vossemeer hadden niets tegen een fusie op zuiver bijbelse gronden, maar dan moest wel vaststaan, dat de eigen dominees (van de Kruisgezinden dus) werden erkend en niet opnieuw bevestigd hoefden te worden. Ook wilden ze niets weten van verandering van de naam Gereformeerd of van het aanvragen van erkenning bij de regering (de oude strijdpunten). Dan ‘blijven wij liever eenvoudig op ons zelve’. Dit laatste bezwaar - het aanvragen van ‘vrijheid’ - had overigens veel van zijn kracht verloren, want sinds 1853 kon worden volstaan met een eenvoudige melding bij de regering, dat men als gemeente bestond. Enkele weken later deelde ds. Kloppenburg zijn kerkeraad mee, een brief te hebben ontvangen van ds. Keulemans uit Middelburg, die als afgevaardigde van Zeeland op de Algemene vergadering van 8 juni in Rotterdam was aanwezig geweest. Hierin stond o.a. dat men ‘in liefde, vrede en eensgezindheid’ bijeen was geweest. Breedvoerig was over een eventuele vereniging met de Chr. Afgescheidenen gesproken. Men had een commissie van zeven personen met een lastbrief naar de Algemene synode van de Chr. Afgescheidenen gestuurd, die daar op 16 juni op die synode waren verschenen en volgens de lastbrief hadden gehandeld.Ga naar eindnoot5. Vervolgens hadden ze op een bijzondere Algemene synode van de Kruisgezinden op 24 juni gehouden, rapport uitgebracht. En twee dagen later had ds. Kloppenburg twee brieven ontvangen: één van ds. Keulemans, afgevaardigde van Zeeland en één van ds. D. Klinkert (lid van de commissie van zeven leden). Beiden berichtten, dat de vereniging officieel gesloten was ‘zonder de minste overgave of aanneming van onze zijde’ (de Kruisgezinden hadden dus geen enkele concessie behoeven te doen).
De nieuwe naam van de nu verenigde kerken zou zijn Christelijke Gereformeerde Kerk, waartoe nu ook de Kruisgemeente van Oud-Vossemeer behoorde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
EmigratieEr rest ons nu nog één punt, dat we niet onvermeld willen laten. De aantrekkingskracht van de emigratie naar Noord-Amerika, bij vlagen heel sterk in die dagen, ging ook aan de Kruisgezinden in Oud-Vossemeer niet voorbij. Op een zondag in april 1866 werd in de kerk van Oud-Vossemeer voorbede gedaan voor zes gezinnen, die de e.v. woensdag naar N.-Amerika | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zouden vertrekken. En inderdaad zijn die dag 16 leden en 22 kinderen aan boord van het schip gegaan ‘dat hen naar Rotterdam zou varen’.Ga naar eindnoot6. En in 1870 vertrok ds. Kloppenburg zelf met zijn vrouw naar Noord-Amerika. Maar hoe! Op een ietwat sluwe manier had hun enige dochter het ouderlijk huis verlaten en was verdwenen naar... Amerika! Met een matroos. Vader en moeder natuurlijk in verwarring. Ds. Kloppenburg vroeg nu drie maanden verlof om zijn dochter te ‘achtervolgen’. De kerkeraad zat er mee. Nu, het moest dan maar. Maar het had wel argwaan gewekt, dat ds. Kloppenburg vóór zijn vertrek zijn goederen publiek had verkocht. Wilde hij misschien eventueel in Amerika blijven? Zijn voornaamste boeken had hij ook ingepakt om die mee te nemen. In elk geval, hij stak de oceaan over en reisde naar Rochester in Michigan. Maar daar verlengde hij eigenmachtig zijn vakantie. Het liep er tenslotte inderdaad op uit, dat hij in Amerika is gebleven. Hij is nog dominee in Grand Rapids geworden en daar in september 1876 overleden, bijna 63 jaar oud. Op 20 november 1870 heeft zijn opvolger ds. M. Boon zijn intree in Oud-Vossemeer gedaan,Ga naar eindnoot7. gekomen van Biezelinge op Zuid-Beveland.
Hij werd bevestigd door de consulent ds. H.A. Jonkman van Kruiningen. |
|