De Afscheiding van 1834 in Zeeland. Deel 2 Walcheren, Schouwen-Duiveland, Tholen en Sint Philipsland
(1989)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| ||||||||||||||||
IX ZierikzeeA. Uit de voorgeschiedenisWie vanuit het zuiden over de brede Oosterschelde op weg is naar Zierikzee - sinds 1965 kan het via de lange Zeelandbrug - ziet het silhouet van de stompe St. Lievens-Monstertoren steeds nadrukkelijker voor zich oprijzen naarmate hij dichterbij komt. Die onvoltooide toren staat daar als symbool van vroeger begonnen, maar later afgebroken glorie van het oude stadje. Ze had de grootste en mooiste toren van heel Holland en Zeeland moeten worden. Niemand minder dan de beroemde Vlaamse bouwmeester Anthonie Keldermans (plm. 1500) van wie ook de indrukwekkende stadhuizen van Zierikzees' concurrenten Veere en Middelburg waren, was voor de bouw aangetrokken. Maar ten gevolge van oorlogen en andersoortige rampen is die toren tot vandaag onafgebouwd gebleven.
We geven nu echter eerst iets uit de beginperiode van de Hervormde kerk in Zierikzee. De Reformatie van de 16e eeuw had ook heel Zeeland beroerd, waardoor veel steden en dorpen hun eigen predikant kregen. Zo ook Zie- | ||||||||||||||||
[pagina 178]
| ||||||||||||||||
rikzee. Met de Reformatie wordt vaak in één adem genoemd de Nadere Reformatie, die ruwweg gedateerd wordt van plm. 1600-plm. 1750. Ze was een godsdienstige stroming in de Hervormde kerk, die als doel had leer en leven met elkaar in overeenstemming te doen zijn. Nu door de Reformatie de leer van de kerk weer ‘zuiver’ was geworden, diende men die leer ook persoonlijk en gezamenlijk te beleven. Op dit laatste drongen de predikanten van de Nadere Reformatie sterk aan.
De Sint Lievens-Monstertoren, met rechts (gedeeltelijk zichtbaar) de uit 1848 daterende Nieuwe Kerk. Foto 1e kwart 20e eeuw. (Streekarchivariaat Schouwen-Duiveland en Sint Philipsland, Zierikzee.)
Men moest de ‘practijk der godzaligheid’ beoefenen, zoals het wel werd uitgedrukt, d.w.z. de nadruk werd gelegd op het persoonlijk-bevindelijk beleven van de gemeenschappelijke belijdenis, op het zich verzetten tegen ‘verkalking’ van de leer der kerk, anders gezegd tegen orthodoxie, waaruit het gevoel geweken was.
In Zeeland behoorden tot de baanbrekers en talentvolle woordvoerders van die Nadere Reformatie o.a. ds. Willem Teellinck en zijn zonen. De vader was als dominee in Haamstede-Burgh begonnen en zou in Middelburg zijn vruchtbaarste periode vinden. We laten hier Teellinck - wiens werken nog niet lang geleden door het Teellinckfonds op Urk zijn heruitgegeven - nu verder rusten en beperken ons tot Godefridus Udemans, die tientallen | ||||||||||||||||
[pagina 179]
| ||||||||||||||||
jaren Hervormd predikant in Zierikzee is geweest en tot een van de eerste schrijvers van de Nadere Reformatie kan worden gerekend. Over hem veroorloven wij ons een kleine uitweiding. | ||||||||||||||||
Godefridus Udemans 1581 (of '82) - 1649Heel zijn bijna 50-jarige diensttijd als Hervormd predikant heeft hij op Schouwen-Duiveland doorgebracht. Al heel jong in Haamstede begonnen (1599-1604) is hij in Zierikzee tot volle ontplooiing gekomen. In de St. Lievens-Monsterkerk ligt hij begraven. Tijdens zijn dienstperiode in deze toen tweede stad van Zeeland, heeft hij zich niet alleen als een gemotiveerd zielzorger doen kennen, maar ook heeft hij zich nog verdienstelijk gemaakt voor het algemeen kerkverband. Hij was onder meer vice-praeses van de beslissende synode van Dordrecht 1618/1619. Udemans bezat een vruchtbare geest (en pen). Van hem zijn ruim 12 oorspronkelijke boeken bekend - waarvan verscheidene een of meer herdrukken beleefden - plus enkele vertalingen. Uiteraard kunnen we daarop nu niet nader ingaan. We verwijzen voor zijn leven en werk naar het belangrijke artikel van dr. P.J. Meertens over Godefridus Cornelisz. Udemans, in 1936 verschenen.Ga naar eindnoot1. Als prediker en schrijver was Udemans' doelgroep vooral de kleine man, het ‘gewone’ kerkvolk. We illustreren dit met voorbeelden uit zijn vele honderden pagina's tellend geschrift: De laetste Basuijne (1635), waarin hij de gelijkenis van de wijze en dwaze maagden en die van de talenten, evenals de passages over het laatste oordeel, te vinden in Mattheüs 25, verklaart en toepast. Wie ‘van God geleerd’ is, zal ook denken aan zijn levenseinde, dat sluipend en langzaam, maar evengoed onverwacht kan komen. Bovendien is het leven maar kort. ‘In onze koude en vochtige Landen’ wordt nauwelijks 5% van de mensen ouder dan 50 jaar. Zie maar om u heen, zegt Udemans. En hij wijst dan 7 ‘hinderpalen’ aan, die een serieus beoefenen van een persoonlijk, godvrezend leven belemmeren, of zelfs onmogelijk maken. 1. grove onwetendheid. 2. gruwelijk ongeloof. Er zijn immers veel ‘Atheïsten’ en ‘Libertijnen’ in de wereld, die evenals de Sadduceeën niet geloven, dat er een opstanding van het vlees bestaat. Ze twijfelen aan de onsterfelijkheid van de ziel, aan hemel en hel. Zelfs de heidenen geloven nog wel in al deze zaken (uitgezonderd misschien de lichamelijke opstanding), zoals de werken van Plato, Cicero, Seneca en anderen ons leren. 3. zorgeloosheid. Veel mensen hebben nog nooit op hun ziel gelet. Ze hadden belangstelling voor hun koeien, paarden, schapen, katten en honden. Deze gaven ze wel voedsel, maar hun zielen niet. 4. blinde wereldliefde, zoals eigen eer, de mammon, etc. 5. slechte voorbeelden (exempelen), die ze slaafs net als alle wereldse mensen volgden. 6. misbruik van de genade Gods. God was immers liefde, was lankmoedig, etc. 7. een slecht geweten; over dood en laatste oordeel wilden ze beslist niet horen spreken. | ||||||||||||||||
[pagina 180]
| ||||||||||||||||
Udemans had De laetste Basuijne opgedragen aan de provinciale bestuurders van Zeeland, die tot taak hadden de ‘Goddelijke Waarheid’ voor te staan en te beschermen, vooral in een tijd, waarin de gereformeerde leer werd gelasterd en als onvruchtbaar, ja zelfs als schadelijk werd beschouwd door hen, die de kracht van de praktijk der godzaligheid nog nooit hadden begrepen. In zijn Woord vooraf aan de ‘godvruchtige’ lezer wijst hij er nog eens op, dat hij op voor iedereen begrijpelijke wijze heeft willen schrijven in de geest van 1 Cor. 2:4: ‘niet met meeslepende woorden van wijsheid, maar met betoon van geest en kracht, opdat uw geloof niet zou rusten op meningen van mensen, maar op kracht van God’. Een preek mocht volgens Udemans dus niet ‘verciert’ zijn met een mengelmoes van menselijke meningen, zoals hij het uitdrukte. De hoorders konden aan deze ‘menselijcke bloemkens’ zo verslaafd raken, dat ze de eenvoud van het Evangelie begonnen te versmaden en de gezonde leer niet meer wilden verdragen (2 Tim. 4:3). Met deze manier van preken en spreken probeerde Udemans het gewone kerkvolk te bereiken, waarin hij zeker is geslaagd. De herdrukken van zijn werken wijzen het uit. In het Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme, deel I, in 1978 verschenen, wordt Udemans als volgt getypeerd: ‘Udemans is voor alles de man van de levensheiliging, de praxis pietatis. Hij staat ze in grote “preciesheid” voor. Dit sluit evenwel aandacht voor de bevindelijke vroomheid niet uit. (...) Telkens valt in zijn werken de nadruk op de innerlijke vroomheid. (...) De diepe mystiek van de oudere W. Teellinck zoekt men bij Udemans tevergeefs. Voor de subjectieve en sentimentele overdrevenheden van het latere piëtisme is hij echter ook bewaard gebleven. (...) De aansluiting bij Calvijn is nog nauw’. Wie de lijst van Hervormde predikanten in Zierikzee van de 17e eeuw nagaat, zal bekende en onbekende namen tegenkomen. Merkwaardig genoeg stonden in die eeuw in Zierikzee niet minder dan 7 predikanten, die de naam van Bruijnvisch droegen. En niet te vergeten Maximiliaan Teellinck (1628-'40), zoon van de veelschrijver Willem Teellinck uit Middelburg. Natuurlijk kunnen we hen hier niet behandelen, al zou over de interne geschiedenis van de Hervormde kerk van Zierikzee aan de hand van de kerkeraadsnotulen en gelijksoortige bronnen een boeiend hoofdstuk te schrijven zijn. Maar gezien de opzet van onze studie is dit hier onmogelijk. Daarom gaan we nu naar de 18e eeuw. Ook daarover stippen we slechts enkele punten aan. In die eeuw is de Hervormde gemeente van Zierikzee door 37 predikanten gediend.Ga naar eindnoot2. Een van de meest vooraanstaande onder hen was Johannes Beukelman, die in 1757 als predikant in Den Haag is overleden. Hij behoorde tot de Voetiaanse predikanten, d.w.z. hij preekte en schreef in bevindelijk-rechtzinnige trant. Tot vandaag is hij bekend gebleven, vooral door zijn verklaring van de Heidelbergse Catechismus in 52 predicaties, met een inleidende ‘leerrede’. Onder meer in oud-gereformeerde kringen wordt dit werk nog wel gebruik t in leesdiensten. We raadpleegden een editie uit 1864. | ||||||||||||||||
[pagina 181]
| ||||||||||||||||
Van Beukelman zijn ook talloze ‘leerredenen’ en ‘keurstoffen’ gepubliceerd. Doordat hij evenals 100 jaar eerder een van zijn voorgangers in Zierikzee, namelijk de al genoemde Godefridus Udemans, zijn best deed begrijpelijk voor de gewone kerkganger te preken en schrijven, was hij bij de gemeente zeer geliefd. Tenminste bij een deel daarvan, want in de 18e eeuw begon een nieuwe filosofische stroming zich baan te breken. Deze wordt gewoonlijk de Verlichting genoemd. Ze was sterk rationalistisch gekleurd en had de rede, het verstand, hoog in het vaandel staan. Beukelman c.s. moesten daarvan niets hebben. Maar een steeds groeiende groep in de Hervormde kerk wel. Vurige verdedigers van het calvinisme verdwenen steeds meer naar de achtergrond om het onderspit te delven tegen de predikanten, die meer met het verstand te werk gingen.Ga naar eindnoot3. Voor onze kennis van het persoonlijk godsdienstige leven van menig burger uit het laatste kwart van de 18e eeuw beschikken we - wat Zierikzee betreft - bovendien over een merkwaardig document. Er staan namelijk de ‘grondregels’ in, die mr. Jan van der Wolff in 1776 voor zichzelf had opgesteld. Hij behoorde tot de elite en is o.a. raad, schepen en burgemeester van Zierikzee geweest. In 1798 is hij overleden. In deze leefregels gaf hij aan, hoe zijn houding t.o.v. God, zichzelf, zijn naaste en de omstandigheden behoorde te zijn. We geven hier enige van die regels door: 1. Hij wil ‘het drie-eenig Opperwezen met het diepst ontzag en eerbied dienen. 2. Alle de pligten van den Openbaaren godsdienst tot vordering in kennis, geloove, liefde en heyligmaking neerstig, maar niet superstitieus (bijgelovig) waarnemen. 3. De godsdienst in het hart, niet in uyterlijke vertooning stellen. 4. Mijn grootste vermaak en vergenoegen niet buyten, maar in mij selven in de vrede en rust van mijn gemoed, en in de werkzaamheden van mijn geest zoeken. 5. Mijn geest met godsdienstige en nuttige kundigheden verrijken. 6. Niet veel over hoop haalen, maar weynige en beste boeken met order en aandacht lesen. 7. De gezontheijd des lichaams niet soo seer door geneesmiddelen, maar door matigheijd, beweging en gerustheijd en vroolijkheijd des gemoeds bevorderen en bewaren.’ In deze trant gaat het nog een poosje door. Nog een voorbeeld onder het kopje Van de goddelijke genade: 8. ‘Vriendelijk en bescheijden zijn tegen mijn medemensch en zulks niet uijt beginsels van eene wellevende politesse, maar uijt natuurlijke vriendelijkheijd des harten, voorkomende uijt de lievde tot God en de menschen, en dus uijt beginsels van en na(naar) de godsdienst.’Ga naar eindnoot4. In een oogopslag ontdekt de lezer, dat deze humanistische moraal weinig meer te maken heeft met de grondregels door Udemans, Teellinck, Beukelman en andere mannen van de Nadere Reformatie met nadruk aanbevolen. Jan van der Wolff was lidmaat van de Hervormde gemeente in Zierikzee. | ||||||||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||||||||
Enkele tientallen jaren later begon de Franse tijd (1795), die - ook wat het kerkelijk leven betreft - een breuk bracht met het verleden. Ze gaf aan het werken met zogenaamd gezond verstand een grote impuls. We zien dit ook in Zierikzee en op Schouwen-Duiveland.
Nog maar nauwelijks een jaar na de verovering van Nederland door de Fransen - we citeren nu uit de lezing van H. Uil - verscheen in Zierikzee bij de stadsdrukker Abraham de Vos op de Mol een boekje dat voor drie stuivers verkrijgbaar was. Het had de veelzeggende titel: Republikeinsche Catechismus en eerste grondregelen van republikeinsche Zedenkunde, voor de opvoeding der jeugd van beiderlei geslacht in de huisgezinnen en in de scholen (1796). De revolutionairen hadden de typisch Christelijke term van ‘catechismus’ gebruikt voor hun heropvoedingsleer. Onder de leuze ‘Heil en broederschap’ werd het opkomend geslacht geleerd hoe de maatschappij er voortaan uit moest zien. Pas in paragraaf III komt de godsdienst aan bod, in 6 vragen met antwoorden. We noemen er enige. Op de vraag: ‘Gelooft gij dat er een God is?’ luidt het antwoord: ‘Ja, zeker!’ En als iemand het bestaan van God durft te loochenen: ‘dat hij de oogen wende naar den Hemel, naar de Aarde, naar de Zee, naar alles wat hem omringt; en dat hij (dan) uitspraak doe’. Vraag: Welke godsdienst is het meest geschikt voor de mens? Antwoord: Alle godsdiensten zijn in de ogen van de wijze gelijk, mits geloofs- en zedeleer niet in strijd zijn met de wetten van de staat. Zulke uitspraken typeren zeer duidelijk het geestelijk klimaat van die tijd! In 1813 kwam voor Nederland aan de Franse tijd een einde. In 1815 deden ook Nederlandse troepen mee aan de slag bij Waterloo, waarin Napoleon beslissend werd verslagen. Nederland werd een koninkrijk met een (toen) krachtige Willem I aan het hoofd. Van hem kreeg de Hervormde kerk haar beroemde en beruchte reglementen, die zeer geprezen, maar ook door de achterban heftig werden afgewezen, overigens zonder resultaat. De ideeën van de Verlichting werkten nog steeds door en hadden in de Hervormde kerk op veel plaatsen de meerderheid achter zich gekregen, ook op Schouwen-Duiveland. | ||||||||||||||||
Synode van Dordrecht 1618/1619We gaan hierop nog wat dieper in naar aanleiding van het feit, dat het in mei 1819 precies 200 jaar geleden was, dat deze te Dordrecht gehouden synode plechtig gesloten werd. Dat deze voor de ‘vaderlandse’ kerk van de grootste betekenis is geweest, is algemeen bekend.
Maar in het begin van de 19e eeuw was in de Hervormde kerk bij velen een vervreemding van Dordrecht (1618/'19) opgetreden. Misschien is het beter om te spreken van een vijandige houding. Men wenste niet meer te geloven in de Drieëenheid van God, de Godheid van Christus, de genadige verkiezing door God van eeuwigheid, met als keerzijde een eeuwige verwerping. | ||||||||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||||||||
Ook wilde men niet meer weten van de erfzonde en van de verdorvenheid van de natuurlijke mens en diens onmacht om het goede te doen. ‘Dordts’ was een scheldwoord geworden. Men wilde in geen geval nog Dordts zijn. Een nieuwe tijd was immers aangebroken; men meende over meer licht te beschikken dan de Dordtse vaderen. En kon men de Dordtse Leerregels niet zo maar aan de kant zetten, men kon ze wel negeren en buiten werking stellen. Voor een herdenking van de Dordtse Synode, in verband met haar sluiting in mei 1619, heeft daarom geen enkele officiële instantie toen in de Hervormde kerk het initiatief genomen. Men had er immers niet de minste behoefte meer aan. Wel zijn er predikanten geweest, die aan de synode van 1618/1619 in een preek in mei 1819 nog positieve aandacht hebben geschonken. Het bekendste landelijk voorbeeld daarvan is de Leidse predikant Nicolaas Schotsman. Omdat zijn op de kansel gesproken herdenkingswoorden later in druk zijn verschenen, gaan we er hier wat dieper op in. Het wordt dan duidelijk wat de rechtzinnigen bezielde en hoe breed de kloof tussen rechtzinnig en vrijzinnig (van die tijd) al was geworden. Op de zondagen 9 en 16 mei 1819 hield ds. Schotsman in de Marekerk in Leiden twee preken, die hij zelf ‘kerkredenen’ noemde en waarin hij de Synode van Dordrecht herdacht. De eerste preek ging over Handelingen 20:30-31a en de tweede over Openbaring 16:15. Bij het houden van deze twee preken heeft Schotsman het niet gelaten, hij heeft ze ook uitgegeven. Bij J. van Thoir te Leiden verschenen ze in druk, prijs 15 ct. Ze baarden zoveel opzien, dat er nog in hetzelfde jaar een tweede druk verscheen, nu met een voorrede van niemand minder dan Willem Bilderdijk, die zich helemaal achter Schotsman stelde. De volledige titel van Schotsmans geschrift luidt: Eerezuil, ter gedachtenis van de voor tweehonderd jaren te Dordrecht gehouden Nationale Synode. Zijn eerste preek begon Schotsman als volgt: ‘Men denkt heden: De tijden zijn veranderd en wij met hen’. Met andere woorden: wat voor boodschap hebben wij nog aan Dordt? Maar Schotsman heeft daarop een antwoord. Al veranderen de tijden, daarom verandert de waarheid nog niet. Zeker, denkt misschien deze of gene, maar men oordeelt nu veel gematigder en men drukt zich thans heel anders uit. En verder brengt men tegen de Dordtse Synode in, dat ze meer uit staatkunde, dat wil zeggen om politieke redenen samengeroepen is, dan uit begeerte aan de waarheid vast te houden. En ook, dat de verschillen te Dordt niet wezenlijk zouden zijn geweest, dat men zich verloren heeft in een woordenstrijd. Verder dat de Dordtse vaderen zich meer door partijzucht dan door liefde tot de waarheid hebben laten leiden. En dat men met recht kan twijfelen aan hun bekwaamheid evenals aan hun gezag. Tevens dat het in onze dagen, nu men de broederliefde en de eenheid van alle Protestanten behartigt, niet meer te pas komt om nog eens die oude twisten op te halen en de Dordtse Synode te herdenken. Schotsman stelt hier tegenover: Men heeft tegenwoordig het hoofd vol van ‘schikking’ en ‘verbroedering’, maar zou ons dat het recht geven, geliefde geloofsgenoten, om onze leerstukken prijs te geven en onze belijdenis te | ||||||||||||||||
[pagina 184]
| ||||||||||||||||
schikken naar de gevoelens, die onze vaderen hebben veroordeeld? Paulus heeft bij zijn afscheid van de opzieners van de gemeente te Efeze (zie de tekst) gezegd, dat er grimmige wolven zullen komen om de eenvoudigen te verleiden en de gemeente te verscheuren. Ook nu zijn er dwaalgeesten; ze zijn opgekomen uit de gemeente zelf. Het is voor de opzieners van de gemeente daarom een dure plicht tegen verleidingen op hun hoede te zijn. Daarom zullen ze in de eerste plaats ervoor moeten zorgen, dat de leer van het geloof duidelijk en zuiver voorgedragen wordt, opdat de gemeente haar belijdenis zal kennen, daarbij zal blijven en elke afwijking daarvan zal onderkennen: dus weerbaar zal zijn. In de tweede plaats is het de plicht van de opzieners ervoor te zorgen, dat de gemeente niet verstrikt raakt in verkeerde grondstellingen. Al wat nieuw is, moeten zij toetsen aan de regel van het Woord van God. Wie hardnekkig dwaalt, moeten ze buiten de gemeenschap van de kerk zetten. Wat moet er van een Christelijke kerk terechtkomen, als het elk lid vrij staat te belijden wat hij wil en als elke leraar mag preken wat hij wil! Ziehier de reden, zegt Schotsman, waarom indertijd de Dordtse Synode bijeengeroepen is. Om de dwaling te weren. Om te waken voor het behoud van de zuivere leer. En dus niet om politieke redenen. Al vóór er nog sprake was van verschillen op politiek terrein, waren er mannen, die verkeerde dingen spraken. Schotsman noemt in dit verband o.a. de namen van Coolhaas, Coornhert en Uitenboogaart. Deze mensen hebben ergernis gezaaid. Arminius, Episcopius en Bertius kwamen daarna en maakten het nog erger. Vergeefs riepen de kerken toen om een synode. Waren het belangrijke verschillen, die aan de orde waren? En of! Het was waarlijk niet alleen maar een strijd om woorden. Waar lag de bron van de dwalingen? Antwoord: in de trotse vooringenomenheid met de zedelijke vermogens van de gevallen en bedorven mens, die stout de eer van de zaligheid van God ontrooft en zichzelf aanmatigt. Men verwachtte van remonstrantse zijde teveel van de natuurlijke mens. En men drong toen al maar aan op een revisie van de Heidelbergse Catechismus en van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Of de Dordtse vaderen dan wel bekwaam waren en gezag hadden? Welnu, ze waren uitnemende theologen. Ze waren bovendien ook wettige gedelegeerden. Heeft men zich door partijzucht laten leiden? Dat is gewoon laster. Men nam Gods Woord immers als richtsnoer. Kortom, op de Dordtse Synode is de waarheid bevestigd en de dwaling verworpen. De leer van de vrijmachtige genade heeft bij dit alles veel gewonnen.
We hebben hier uitvoerig geput uit een schets over Nicolaas Schotsman van de hand van drs. K. Exalto.Ga naar eindnoot5. Zo sprak en preekte ds. N. Schotsman in 1819. Maar als in de kerkelijke en theologische wereld eenmaal een ontwikkeling ten kwade op gang is gebracht, als gevolg van negatieve invloeden van de Verlichting en van het ‘nieuwe licht’, dan gaat zoiets meestal in versneld tempo verder. Had Schotsman de besluiten van de Synode van Dordt nog verdedigd, hij was helaas met niets anders bezig dan met achterhoedegevechten. | ||||||||||||||||
[pagina 185]
| ||||||||||||||||
Hoe korzelig en geïrriteerd in de Hervormde kerk in het algemeen gereageerd werd op het oprichten van deze erezuil voor de Dordtse Synode, worden we duidelijk gewaar uit een recensie, verschenen in de invloedrijke en veel gelezen periodiek Boekzaal der Geleerde Wereld 1820Ga naar eindnoot6.. Hierin staat o.a. dat het schrijven pro en contra de Dordtse Synode op steeds groter afkeer stuitte. De grote vraag in het Christendom is immers niet, wat feilbare mensen geleerd en gedaan hebben, maar welke verplichting ons het Goddelijk Evangelie oplegt. In de grote dag van het laatste oordeel zal niet worden onderzocht, volgens welke menselijke bepalingen we hebben geleefd, maar ieder ‘die onder het Evangelie heeft geleefd, zal dan ontvangen naar hij gedacht, gedaan en geloofd heeft, of het goede of het kwade’. Daarom was het helemaal verkeerd - al gebeurde het met de beste bedoeling - erezuilen voor menselijke bepalingen op te richten. Want die zijn immers altijd onvolkomen. De mens moet zich houden ‘aan de zuivere leer der Waarheid, die de Bijbel ons aanwijst’. Ja, voegen we er aan toe, op dit laatste zat het nu juist vast. Had de Dordtse Synode iets anders willen doen? Wat wijst de Bijbel aan? Wie beslist dat? Is het een wonder dat de opmars van de Verlichtingstheorieën de hoofdoorzaak van de Afscheiding van 1834 is geworden? Men leze er De Cocks geschriften maar op na. De recensent in Boekzaal propageerde eigenlijk een Christendom boven geloofsverdeeldheid. Uit afkeer tegen de belijdenisgeschriften van de kerk, vooral tegen de Dordtse Leerregels. In deze laatste gaat het immers nadrukkelijk over de God van verkiezing en verwerping en dat wil er bij de zondige mens niet in. Belijdenisgeschriften zijn onmisbaar voor de kerk, omdat ze getuigen van de Waarheid en door de mens aangehangen dwalingen aanwijzen.
We geven nog enkele momentopnamen uit het leven van de Hervormde gemeente in Zierikzee. Weliswaar telde het stadje in 1822 nog meer kerkgemeenschappen, namelijk de kleine Waalse gemeente, waartoe verscheidene deftige en voorname families behoorden, in 1826 opgeheven; verder de grote Rooms-Katholieke parochie (1800 zielen), de kleine Lutherse (150 zielen) en de eveneens kleine Doopsgezinde gemeente. Ook was er nog een kleine Joodse groep, die in 1822 haar samenkomsten hield in een particulier huis (bij Zadok Levi van Oss op de Oude Haven). Aan deze zo juist genoemde gemeenschappen gaan we nu verder voorbij en richten onze aandacht weer op de grote Hervormde kerk van Zierikzee. In 1822 werd deze door vier predikanten gediend (van wie ds. Dompeling nog in hetzelfde jaar is vertrokken).
1. ds. Johannes de Wit, die al in 1790 - dus nog voor de Franse tijd - in Zierikzee was gekomen en daar ruim 38 jaar had gestaan en in 1829 met emeritaat is gegaan. Hij was een man van de oude stempel en ‘warsch van alle lofspraak’. Daarom had hij voor zijn levenseinde bepaald dat zijn dood slechts ‘met korte woorden’ in de kerkelijke periodieken mocht worden bekend gemaakt. In 1835 is hij overleden, 78 jaar oud. | ||||||||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||||||||
Van hem wordt verteld, dat hij 's winters, als het door kou en tocht in de Grote Kerk haast niet te harden was, over zijn ambtsgewaad een lange zwarte mantel droeg. We lazen ook, dat het bij strenge vorst wel voorkwam, dat trouwe kerkgangers het in de Grote Kerk van Zierikzee zittend niet konden uithouden en dan maar tijdens de preek - om niet te veel te verkleumen - in een gangpad op en neer liepenGa naar eindnoot7.. 2. ds. Nicolaas Stelt - Hij was een jaar na ds De Wit in Zierikzee gekomen - in 1791 - en is een jaar eerder dan deze met emeritaat gegaan (1828) en toen naar Zaltbommel vertrokken, waar hij spoedig is overleden. Ook hij behoorde tot de oude garde, die de zg. ‘verlichte’ richting niet was toegedaan.Ga naar eindnoot8. In het laatst van zijn leven trok hij niet veel volk meer. 3. ds. Floris Pleijte - Hij was wat jonger dan de beide eerder genoemden. Ook hij heeft lang in Zierikzee gestaan en bijna 31 jaar de gemeente aldaar gediend, vanaf 27 oktober 1805. Nog in functie zijnde is hij op 12 januari 1836 overleden. Hij heeft een vooraanstaande positie ingenomen in de vanaf 1816 gereorganiseerde Hervormde kerk: praeses van het classicaal bestuur van Zierikzee, scriba van de ring Zierikzee, eveneens vice-praetor en laatstelijk quaestor. Verder was hij president van het provinciaal kerkbestuur van Zeeland en meermalen lid van de synode.Ga naar eindnoot9. 4. ds. Jacob Abraham Dompeling - Hij was in april 1814 Hervormd predikant te Burgh op Schouwen geworden en kwam een half jaar later al naar Zierikzee. Na daar de gemeente ruim 6 jaar te hebben gediend, vertrok hij in 1822 naar Deventer, waar hij als hoogleraar in de wijsbegeerte was benoemd aan de illustre school (athenaeum) in de IJsselstad.Ga naar eindnoot10. In 1836 waren alle 4 Zierikzeese predikanten aanhangers van de ‘verlichte’ denkwijze. Van hen waren de bekendste ds. G.C. Drooglever Fortuijn, die in 1828 zijn intree in Zierikzee had gedaan en ds. J.B. Barenbrugh, in hetzelfde jaar gekomen. Beiden hebben de Hervormde gemeente van Zierikzee bijna 40 jaar gediend. | ||||||||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||||||||
B. 1836-1841De Afscheiding van 1834, die zich vooral ten gevolge van ds. Buddings breuk met het Hervormd kerkbestuur (1836) over heel Zeeland uitbreidde, vond ook in Zierikzee sympathisanten, al was het in het begin maar een gering aantal. Die enkelingen kwamen allang niet meer in de Hervormde kerk en oriënteerden zich op het 7 km. oostelijker gelegen Nieuwerkerk, waar de landbouwer Dirk van Farowé in 1836 de initiatiefnemer was bij het organiseren van een Afgescheiden groep. In zijn schuur aan de rand van het dorp liet hij een aantal malen ds. Budding voorgaan. En deze was het wel toevertrouwd het godsdienstig gemoed van zijn hoorders te raken. Zo ontstond in 1836 in Nieuwerkerk dan ook een Afgescheiden gemeente, die haar leden eveneens uit de omgeving trok, o.a. uit Zierikzee. Niet dat de laatsten elke zondag naar Nieuwerkerk trokken. Dat zou ook - gezien de afstand - te bezwaarlijk zijn. Daarom kwamen ze in Zierikzee min of meer geregeld in ‘gezelschap’ bijeen. Het is bekend, dat de plaatsen van ontmoeting dan waren bij bakker Gerard de Braal aan huis en later bij de arbeider Pieter van der Stel op de Lammermarkt, of bij de landbouwer Bartel de Vlieger ‘over de Baan en de Karnemelksvaart’. Dat was het hoekhuis Karnemelkstraat-Gravenstraat. De Vlieger is in 1847 naar Noord-Amerika geëmigreerd. Ook kwam men wel samen bij de bakker (later landbouwer) Martinus Brieve op de ‘Vijfhoek’, d.i. de hoek bij de Lutherse kerk.Ga naar eindnoot1. | ||||||||||||||||
Rapport Hervormde classis Zierikzee febr. 1836Uit een rapport van de Hervormde classis Zierikzee aan de minister van Eredienst gestuurd en gedateerd 27 februari 1836, blijkt echter dat op dat moment in Zierikzee nog niemand zich officieel van de Hervormde Kerk had afgescheiden.
In de hele classis - aldus het rapport - stelde de Afscheiding nauwelijks iets voor, en deze werd algemeen afgekeurd.Ga naar eindnoot2. Maar wel werd toegegeven, dat het gevaar groot was, dat in verscheidene gemeenten lidmaten zich alsnog bij de Afgescheidenen zouden voegen. Deze mensen bezochten namelijk de | ||||||||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||||||||
officiële Hervormde kerkdiensten allang niet meer, en verwachtten dat hun binnenkort van hogerhand wel vrijheid van godsdienstuitoefening zou worden toegestaan. We onderbreken hier het rapport even en merken op, dat die verwachting bij meer potentiële Afgescheidenen ook elders in de provincie leefde. Om een voorbeeld te geven: Pieter Kasse, de wagenmaker uit Krabbendijke op Zuid-Beveland had de veldwachters tijdens een illegale samenkomst toegevoegd: ‘De Heere zorgt voor de Zijnen en bewaart ons voor hen, die onze ondergang op het oog hebben. Men kan zien, dat onze zaak rechtvaardig is, anders zou het gouvernement wel strengere maatregelen nemen. Binnen enkele weken zullen we de sleutels van de kerk hebben’.Ga naar eindnoot3. De scriba van het classicaal bestuur - ds. G.C. Drooglever Fortuijn van Zierikzee - sprak in het vervolg van het rapport daarentegen de hoop uit, dat die vrijheid er nooit zou komen. Want dan zouden de gevolgen voor de Hervormde gemeenten ‘hoogst onaangenaam en verderfelijk’ zijn. Niet zozeer, omdat door ‘gewettigde afscheiding’ het teruglopen van de opbrengst van de ‘personele omslag’ het toch al sobere predikantstraktement in sommige gemeenten nog soberder zou maken. Maar vooral ook omdat dan niet alleen de predikant verbitterd kon raken, maar de vrede in de hele gemeente verstoord werd en onderling ‘bittere haat’ kon ontstaan, met zelfs op den duur verderfelijke gevolgen voor ‘de rust en welvaart van den staat’. De classis Zierikzee hoopte dan ook vurig ‘dat de zaak der afscheiding nimmer door eene erkenning moge gewettigd worden’. Tot zover het rapport.
In Zierikzee en vele andere plaatsen in het land zijn evenwel pogingen in het werk gesteld om die ‘wettiging’ van de afscheiding te verkrijgen. Men beriep zich daarvoor op een Koninklijk Besluit van 5 juli 1836. De zaak zat zo: om enige ruimte te geven en zo de spanningen wat te verminderen, had de koning op genoemde datum besloten, dat de separatisten met meer dan 20 personen mochten vergaderen, als ieder daarvoor persoonlijk aan de burgemeester van zijn woonplaats toestemming vroeg. Maar het moest zijn ‘zonder vorm van gemeente’, d.w.z. er mocht geen kerkeraad zijn of komen, en het bedienen van de sacramenten was verboden. Men mocht dus best een groot conventikel zijn, maar een officiële kerkelijke gemeente? Geen sprake van!Ga naar eindnoot4. Op basis van dit koninklijk besluit, waarin het oppervlakkig beschouwd, leek dat de koning op verzoek wel vrije godsdienstoefening zou willen toestaan, werd er in december 1836 een verzoekschrift uit Zierikzee naar de koning verzonden. Het was ondertekend door 4 mannen van het eerste uur: Job van der Werf, Martinus Brieve, Pieter van der Stel en Bastiaan Kaan. Maar het antwoord was negatief. We schreven al, dat in 1836 in Nieuwerkerk een Afgescheiden gemeente was ontstaan, die heel Duiveland bestreek, o.a. Oosterland en Bruinisse. Nu is enkele tientallen jaren geleden echter het eerste notulenboek van die gemeente teruggevonden.Ga naar eindnoot5. Over de leden in Zierikzee vonden we hierin een | ||||||||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||||||||
aantal gegevens, die we onze lezers niet willen onthouden. Eind januari 1837 had ouderling Dirk van Farowé te Nieuwerkerk namelijk een brief ontvangen van de hierboven al genoemde Job van der Werf (tekende Werff) te Zierikzee, een 40-jarige winkelier aldaar, wonende in het huis op de hoek van de St. Domusstraat-Lange GroendalGa naar eindnoot6.. Deze beklaagde zich erover, dat hij ‘onbillijk beledigd’ was door (Jacob) de Waal, ‘benoemd ouderling’ te Bruinisse (waar ook leden woonden van de Duivelandse gemeente Nieuwerkerk en omstreken). Van der Werf wilde graag, dat er een kerkeraadsvergadering werd belegd om deze zaak te onderzoeken. Ze kwam er, en werd gehouden bij Dirk van Farowé in Nieuwerkerk aan huis (6 feb. 1837). Alle ambtsdragers, op Marinus van den Berge Jzn. na, waren present. Ook Van der Werf zelf was aanwezig. Nadat deze de vergadering even had moeten verlaten, las Van Farowé het ingekomen schrijven voor. Volgens sommige aanwezigen was deze brief een bewijs van ‘de ijdele natuur’ van Job van der Werf, die zich ‘te gemeenerhand’ met vrouwspersonen zou inlaten. Dit was de reden geweest, dat Jacob de Waal hem zijn huis had verboden en niets meer met hem te maken wilde hebben. Van der Werf - nu binnen geroepen - verklaarde dat er van de beschuldiging niets klopte. Er was geen sprake van enig overspel. De kerkeraad besloot de zaak nog aan te houden. Blijkbaar heeft ze voor Van der Werf geen nadelige gevolgen gehad, want in november van hetzelfde jaar (1837) werd door ds. Budding bij Van Farowé aan huis een kind van Job van der Werf gedoopt.
De Zierikzeese groep toog dus niet elke zondag naar Nieuwerkerk, maar hield haar samenkomsten ook in het eigen stadje. In mei '38 werd in de notulen aangetekend, dat Marinus Brieve en zijn vrouw, en Pieter van der Stel niet bij het laatst gehouden Avondmaal in Nieuwerkerk aanwezig waren geweest. Op de vraag ‘waarom niet?’ had Brieve geantwoord, dat de afstand Zierikzee - Nieuwerkerk (7 km.) groter was dan een ‘sabbathsreis’. Op sabbat mocht een Israëliet namelijk niet meer dan 2000 schreden van zijn woning komen, een afstand van plm. 10 minuten gaans.Ga naar eindnoot7. In december '38 werd aan Pieter van der Stel gevraagd waarom hij zijn huis maar éénmaal per zondag beschikbaar stelde voor het houden van een samenkomst. Hij verklaarde echter dit best driemaal per zondag te willen doen. Nog in juni' 38 was zijn huwelijk met Henderika de Jonge (geb. 5 juli 1807 in Zierikzee) in een kerkeraadsvergadering, waarin ook enige gemeenteleden (uit Zierikzee?) aanwezig waren, kerkelijk bevestigd. Het echtpaar is in 1847 naar Noord Amerika geëmigreerd. We merken terloops op dat in de tijd dat Vijgeboom als tuinman bij jonkheer W. Versluijs te St. Jan ten Heere bij Aagtekerke woonde en daar voorging als oefenaar, Henderika daar ‘dienstmeid’ was. De moeiten met de opvattingen van ds. Budding, in oktober '39 als predikant van de Afgescheiden kerken in Zeeland geschorst en later afgezet, lie- | ||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||
ten de kleine Zierikzeese groep ook niet onberoerd. Ook daarin had de kwestie pro of contra Budding danig de vrede verstoord. De kerkeraad in Nieuwerkerk kreeg klachten te behandelen over onderlinge ruzies en liefdeloosheid in de Zierikzeese kring, waarbij met name betrokken waren Job van der Werf (en kinderen - zijn vrouw was in het vorige jaar overleden), Pieter van der Stel (met zijn vrouw Rijka de Jonge en kinderen), Martinus Brieve en vrouw Barbara Muckly, Bastiaan KaanGa naar eindnoot8., Hendrik van Driel en vrouw Antje van Werkendam. De kerkeraad meende fors te moeten ingrijpen, censureerde Martinus Brieve en vrouw, vermaande de overigen en deelde hun mee, dat ook zij onder censuur zouden komen, als na 14 dagen ‘de band van vriendschap onder elkander niet gebonden wort’. Dit waren dus geen halve maatregelen. Maar doel troffen ze niet, want in de volgende notulen (2 maart 1840) lezen we dat de opgelegde censuur ‘meer tot verharding en verschoning’ had geleid, dan tot ‘ware verootmoediging’. De censuur kon dus nog niet worden opgeheven, en de overige leden werden opgewekt ‘tot onderlingen liefde en eensgezindheid'’. In de notulen van 12 september '40 klaagden enige leden uit Zierikzee over ‘liefdeloosheid onder hun midden’. We hebben er verder niet over gelezen, of het moest zijn, dat in november '40 besloten werd niet meer bij P. van der Stel, maar bij Bartel de Vlieger de godsdienstoefeningen te houden.
Toen een paar maanden later - februari 1841 - drie kerkeraadsleden uit Nieuwerkerk - Dirk van Farowé, Pieter van Vessem en Jan Pieter Flikweert - in Zierikzee geweest waren, hadden ze daar echter geen kwesties aangetroffen, die tot scheuring zouden kunnen leiden.Ga naar eindnoot9. | ||||||||||||||||
Het jaar 1841Het jaar 1841 is voor de gemeente van Zierikzee een bewogen jaar, vol prettige en onprettige ervaringen geweest. Er kwamen twee eigen kerkeraadsleden, één ouderling en één diaken (nog onbevestigd), een eigen kerkgebouwtje en pastorie (als de laatste tenminste die naam mocht dragen), een eigen oefenaar (maar eventjes en met veel pijn), en aan het eind van het jaar werd de gemeente door de regering erkend. Over elk van deze punten geven we nu enige informatie. Op 11 maart '41 was een 3 man sterke afvaardiging van de kerkeraad van Nieuwerkerk naar Zierikzee gekomen. Ze hadden daar een godsdienstoefening verzorgd. Na het beëindigen daarvan had zich bij de groep in Zierikzee aangesloten Adriaan Cornelis But. Deze was 48 jaar oud, schilder van beroep, geboren in Veere en op 17-jarige leeftijd in Zierikzee getrouwd met de 5 jaar oudere Neeltje Schaaf. But zou in de Afgescheiden gemeente van Zierikzee, en later (1850) in die van Vlissingen zeer actief zijnGa naar eindnoot10.. De 3 kerkeraadsleden uit Nieuwerkerk hadden in Zierikzee een bepaald doel voor ogen; er was in Zierikzee namelijk behoefte aan één ouderling en één diaken en die ambtsdragers moesten nu gekozen worden. Ouderling werd A.C. But, het prille nieuwe lid, dat blijkbaar vertrouwen inboezemde, en tot diaken Dingeman de Vos, een bijna 54-jarige arbeider, deken van het | ||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||
St. Jorisgilde (waarin de stadsarbeiders verenigd waren)Ga naar eindnoot11.. Pas in het late najaar van 1841 zijn beiden door ds. C. van der Meulen uit Goes in hun ambt bevestigd.Ga naar eindnoot12. Nog in 1841 zou de groep te Zierikzee losraken van de gemeente te Nieuwerkerk en geheel zelfstandig worden. Dit was mee een gevolg van de loop der gebeurtenissen. In dit geval na het versturen van een rekest door de leden van Zierikzee aan de koning om in de burgerlijke maatschappij als kerk te worden erkend. Welnu, tegen zo'n verzoekschrift hadden ds. Budding en zijn aanhangers in Nieuwerkerk van hun kant onopgeefbare bezwaren. We komen hierop nog terug. Nu is het opstellen van een officieel verzoekschrift aan hogere instanties natuurlijk niet ieders werk. Zoiets luistert nauw en al gauw ontbreekt iets aan de juiste formulering, zodat het rekest op formele gronden moet worden afgewezen. Zo ging het ook hier, maar een tweede rekest om erkenning als Chr. Afgescheiden gemeente werd positief beantwoord: bij Koninklijk Besluit van 25 november 1841, nr. 64 kwam de goedkeuring af. De aanvraag was getekend door 6 personen: A.C. But, ouderling, D. de Vos, diaken, P. van der Stel, Job van der Werf, Gerard de Braal en Wm. van Schelven. Over de eerste 4 hier genoemde personen hebben we op een vorige pagina al enkele personalia gegeven. Over de laatste twee nog het volgende: de broodbakker Gerard de Braal, geb. 7 maart 1800 te Zierikzee, is op 6 februari '69 in dezelfde stad overleden, 68 jaar oud. Op Tweede Kerstdag 1821 was hij getrouwd met de ook uit Zierikzee afkomstige, 24-jarige Jacoba Verbrugge.Ga naar eindnoot13. Willem van Schelven, geb. Zierikzee 10 december 1803 en overleden aldaar 9 mei 1871 was winkelier, later koopman. Hij was in juni 1822 getrouwd met de 24-jarige Adriana Mulder.Ga naar eindnoot14. | ||||||||||||||||
KerkgebouwOuderling But was een energiek man. Al de dag na hun verkiezing als kerkeraadslid meldden But en De Vos zich bij notaris C. van der Lek de Clerq. Met als resultaat, dat voor ƒ 1200,- het pand Meelstraat B no. 60 werd gekocht. Het stond in dezelfde straat als het stadhuis, de Meelstraat. De bedoeling was het geschikt te maken voor het houden van kerkdiensten. De gemeente telde toen 36 zielen. Ze was dus maar klein, heel klein zelfs, slechts 12 gezinnen, maar elk gezinshoofd had zich toch garant gesteld voor ƒ 100,-.Ga naar eindnoot15. In het begin van 1842 stonden er 50 stoelen met matten zittingen in, onder bepaalde condities in bruikleen gegeven door landbouwer Martinus Brieve.Ga naar eindnoot16. | ||||||||||||||||
Oefenaar J.W. Vijgeboom in Zierikzee 1841In 1841 hadden in de Zierikzeese kring nog enkele vermeldenswaardige gebeurtenissen plaats gevonden. In mei 1841 was de bekende oefenaar Johan Willem Vijgeboom - hij was al een 70-plusser - onverwacht in Zierikzee verschenen. We worden dit gewaar uit een schrijven van Job van der Werf - in de volksmond wel ‘het vrome Jobje’ genoemd - naar de kerkeraad | ||||||||||||||||
[pagina 192]
| ||||||||||||||||
te Nieuwerkerk gestuurd, die het 16 mei'41 behandelde. Van der Werf klaagde erover, dat een persoon met name Vijgeboom zich ‘bij hun’ in Zierikzee had ingedrongen, zonder dat deze door de leden ‘geroepen’ was. Met deze leden doelde hij ook op de lidmaten in de gemeente Nieuwerkerk, waaronder Zierikzee nog steeds ressorteerde. Hij wist alleen, dat de ‘benoemde’ ouderling en diaken, resp. A.C. But en D. de Vos met enkele te Zierikzee wonende leden, Vijgeboom hadden binnengehaald. Al twee zondagen achter elkaar had deze in ‘hun gewoon kerkgebouw’ in Zierikzee ‘gepreekt’. En de derde zondag had hij het driemaal gedaan ‘in een nieuw aangekogt gebouw’ (dat in de Meelstraat dus). Ook op woensdagavond ging hij voor. Hij was gaan wonen in het pas aangekochte woonhuis naast het pakhuis, welke laatstgenoemde ruimte als kerk werd ingerichtGa naar eindnoot17.. Van der Werf erkende nog geen andere kerkeraad dan die te Nieuwerkerk, en vond daarom het initiatief van de Zierikzeeënaars But en De Vos onwettig. Formeel had hij wel enigszins gelijk. Daar kwam echter nog bij dat Vijgeboom nog steeds geen wettige attestatie, approbatie, examinatie, zending of roeping door de kerk had kunnen tonen.
De Meelstraat met het Stadhuis. Foto begin 20e eeuw. Geheel rechts is nog iets van de Afgescheiden kerk te zien. (Foto Streekarchivariaat Schouwen-Duiveland en Sint Philipsland, Zierikzee.)
De kerkeraad te Nieuwerkerk stuurde nu aan de leden van de gemeente ‘Nieuwerkerk in Duiveland’ en te Zierikzee woonachtig een schrijven met | ||||||||||||||||
[pagina 193]
| ||||||||||||||||
de mededeling, dat zich in Zierikzee een persoon had gevestigd, namelijk Vijgeboom, die zich aanmatigde in het openbaar te preken. Weliswaar wilde de kerkeraad (Dirk van Farowé c.s.) wel erkennen, dat Vijgeboom ‘een begaafde en welvoegende man in den Godsdienst’ was en wellicht goede bedoelingen had ‘in de voortplanting der lang verdonkerde waarheid’. Maar de leden in Zierikzee moesten zich toch ook houden aan de Dordtse kerkenorde, vastgesteld ‘door de benoemde en beproefde godzalige vaderen in den jare 1619’.Ga naar eindnoot18. Omdat leden te Zierikzee zich voortdurend bleven beklagen over de ‘onwettigheid’ van Vijgebooms optreden, die maar doorging met preken en nog steeds geen kerkelijke attestatie had kunnen overleggen, besloot de kerkeraad te Nieuwerkerk alle in Zierikzee wonende lidmaten op een vergadering uit te nodigen om deze kwestie te bespreken. Ze kwamen. Vijgeboom - hoewel niet uitgenodigd - was alvast ook maar gekomen! En daar begon het. Hij kreeg de bezwaren te horen, die tegen hem waren ingebracht en nog steeds niets van hun kracht hadden verloren (hij kon geen papieren tonen). Op heftige wijze verdedigde hij zich, maar met een averechts resultaat. Zijn woorden wekten zoveel ergernis, dat zijn aanhangers A.C. But, D. de Vos, P. v.d. Stel en vrouw (die als dienstmeid Vijgeboom op St. Jan ten Heere had meegemaakt) en M. Brieve hem lieten vallen en zich nu tegen hem keerden (‘de gemeenschap met Vijgeboom in alle handelingen hebben opgezegd’). Het ging er steeds wilder en heftiger aan toe, zodat Van Farowé wel moest ingrijpen, om stilte verzocht en Vijgeboom vroeg de vergadering even te verlaten, wat deze ‘bits’ weigerde. Deze begon weer te spreken en te argumenteren, niet - zoals de notulen het uitdrukken - om ‘de regtheid der waarheid en order der kerk te verdedigen’, maar zichzelf. Om een eind te maken aan al die twistgesprekken verzocht Van Farowé tenslotte ‘alle redeneringen te staken’. Hij liet nog een psalm zingen (hoe zou dat gegaan zijn?) en eindigde ‘in dankzegging’. Ja, zo hoorde het nu eenmaal aan het eind van een kerkelijke gemeentevergadering.Ga naar eindnoot19.
Vijgeboom was in Zierikzee vastgelopen, zoals dat met hem al op meer plaatsen was gebeurd en ook nog zou gebeuren. Ja, in welke provincie heeft deze aartsoefenaar (en veelschrijver) zijn activiteiten niet ontplooid? In het Zeeuws-Vlaamse Axel was hij in 1822 zelfs de voorganger geweest in een van de Hervormde kerk afgescheiden groep, zodat hij in zekere zin een voorloper van de Afscheiding van 1834 kan worden genoemd. Na zijn mislukte optreden in Zierikzee duikt de omstreden oefenaar in het najaar van hetzelfde jaar 1841 dan opnieuw in Groningen op met de bedoeling zich door De Cock tot predikant te laten opleiden. Voor ds. De Cock was de leeftijd van de nog vitale Vijgeboom (68) geen bezwaar. Nog geen jaar geleden had hij meegeholpen de hoogbejaarde oefenaar Jan Menzes Kloppenburg uit Stadskanaal te examineren en deze 14 januari '41 als predikant (83 jaar oud!) aldaar te bevestigen. Voor zijn preek had hij als tekst gekozen Ps. 92:13-16; een zeer toepasselijke tekst, omdat Kloppenburg in zijn grijze ouderdom nog zulke schone vruchten droeg. | ||||||||||||||||
[pagina 194]
| ||||||||||||||||
De Afgescheiden gemeente in Groningen ging voor Vijgeboom collecteren. Af en toe mocht hij op een avond in de week een godsdienstoefening leiden. Maar tegen zijn catechisaties rezen bezwaren. De Cock zou nu inlichtingen over hem inwinnen in Leiden, in welke gemeente Vijgeboom zich ook enige tijd opgehouden had. Op een vergadering van de classis Leiden werd dit schrijven van De Cock voorgelezen (5 oktober 1841). Op grond van ontvangen ongunstige informatie, verklaarde de classis zich ‘ten ernstigste’ tegen een eventueel examen van Vijgeboom en ook tegen diens voorgaan in Groningen. Enige maanden later handhaafde de classis Leiden haar bezwaren tegen de ordening van Vijgeboom tot dominee en meende, dat zijn ‘leugenachtigheid’ nu voldoende was bewezen. Dit schrijven van de classis Leiden is er de oorzaak van geweest, dat in oktober 1842 zijn examen op de provinciale vergadering van Drenthe niet door kon gaan. En ook, dat hij later in Bunschoten, waar hij beroepen was, geen dominee - is geworden.Ga naar eindnoot20. Vijgeboom, die de laatste maanden van 1841 en het grootste deel van '42 in de stad Groningen heeft gewoond, had - kennelijk tijdens een verblijf bij zijn kinderen in Middelburg - op 8 mei '42 ook voor de Afgescheiden gemeente in die stad geoefend. Ook daar had hij enige kerkeraadsleden ‘misleid’. De kerkeraad bekende later schuld voor zijn toelating. Eind december '44 vinden we hem als ‘verkoren ouderling’ in Pernis (bij Rotterdam), waar hij op 11 mei'45 in die functie werd bevestigd. Enkele maanden later - op 23 juli '45 - is hij in Middelburg overleden, 72 jaar oud. Hij logeerde toen weer bij zijn kinderen. In zijn overlijdensakte staat aangegeven dat hij in Pernis woonde.Ga naar eindnoot21.
Na deze kleine uitweiding keren we weer naar Zierikzee terug. Het bovengenoemde conflict in Zierikzee met de mobiele oefenaar Vijgeboom speelde zich af in juni 1841. In Nieuwerkerk verscheen in diezelfde maand ds. Budding weer op het preekgestoelte. Op 27 juni '41 preekte hij driemaal in de boerenschuur van Van Farowé, doopte drie kinderen en preekte vrijdagavond voorbereiding voor het Avondmaal. Na afloop hiervan was er nog een gemeentevergadering, waarin ds. Budding enkele vragen stelde, waarop alle aanwezigen hoofd voor hoofd moesten antwoorden. Maar de belijdende leden uit Zierikzee wenste hij niet aan het Avondmaal te zien, omdat ze hun handtekening hadden gezet onder een verzoekschrift om door de regering erkend te worden. Dat was volgens ds. Budding verloochening van de naam gereformeerd en van art. 28 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. En zo was de Zierikzeese groep dus losgeraakt van de Budding-gemeente te Nieuwerkerk en was ze een zelfstandige gemeente geworden. Op 20 augustus '41 werd dan ook aan hen, die te Zierikzee woonden, geschreven dat men hen niet langer beschouwde als leden van de gemeemte te Nieuwerkerk. Op de provinciale vergadering op 6 oktober 1841 in Goes bij de pasgekomen ds. C. van der Meulen in de pastorie gehouden, waren daarom nu voor het eerst ook afgevaardigden uit Zierikzee aanwezig, namelijk Job van der | ||||||||||||||||
[pagina 195]
| ||||||||||||||||
Werf en Adriaan Cornelis But. Ze vroegen of ze mochten worden opgenomen in het kerkverband van de overige Chr. Afgescheiden gemeenten in Zeeland. Ze behoorden nu immers niet meer tot de Budding-gemeente van Nieuwerkerk. De zaak lag moeilijk, want in Zierikzee heerste verdeeldheid over het al of niet gebruiken van de oude psalmberijming van Datheen. Budding had daar zelfs een sjibbolet van gemaakt (dus wel gebruiken), maar anderen in Zierikzee wilden best uit de nieuwe psalmberijming van 1773 zingen. De provinciale vergadering had geen bezwaar de gemeente van Zierikzee in haar verband op te nemen, maar dan moest daar eerst duidelijkheid en eensgezindheid komen over de kwestie: de psalmberijming van Datheen gebruiken of die van 1773. Om te helpen uit de impasse te komen zou ds. Cornelis van der Meulen - die nog geen 4 maanden in Goes woonde - naar Zierikzee gaan om te proberen ‘vrede en waarheid te bevorderen’ en de gemeente tot ‘vereniging’ met het Afgescheiden kerkverband op te wekkenGa naar eindnoot22.. En zie, het lukte. But en Van der Werf stelden de gemeente in Zierikzee voor, af te zien van de berijming van Datheen en over te gaan op die van 1773. Het grote voordeel hiervan was, dat men dan ook in Zierikzee af en toe een dominee kon krijgen; o.a. ds. Van der Meulen van Goes. De gemeente ging akkoord en op de eerstvolgende zondag klonk de psalmberijming van 1773 in het kleine Afgescheiden kerkje in de Meelstraat. Nu stond ook niets meer een bevestiging van Adriaan Cornelis But als ouderling en van Dingeman de Vos als diaken in de weg. Nog in november '41 heeft ds. Van der Meulen getracht ook de gemeente van Nieuwerkerk op dezelfde lijn te krijgen, maar het is hem niet gelukt. (zie hiervoor het hoofdstuk over Nieuwerkerk). Op 25 november 1841 is daarop de Chr. Afgescheiden kerk te Zierikzee officieel geïnstitueerd.Ga naar eindnoot23. | ||||||||||||||||
[pagina 196]
| ||||||||||||||||
C. 1842-1869Helaas zijn de kerkeraadsnotulen over het tijdvak 1842 tot januari 1859 tot nu toe onvindbaar gebleken. We blijven hopen, dat ze nog eens boven water komen, zoals dit enige tientallen jaren geleden ook met die van het naburige Nieuwerkerk het geval is geweest (het ‘Notelboek’ van Dirk van Farowé). In elk geval missen we nu een uiterst belangrijke bron van informatie voor onze kennis van de geschiedenis van de Chr. Afgescheidenen te Zierikzee. J.C. van Beveren in zijn enige jaren geleden verschenen boek over de geschiedenis van de Christelijke Gereformeerde Kerk in Zierikzee 1836-1986 had al met dezelfde moeilijkheid te maken. Maar goed, met behulp van informatie van minder directe aard hebben we geprobeerd het gemis aan kerkeraadsnotulen zoveel mogelijk te compenseren. Telde de gemeente in 1841 nog maar 36 zielen, Van Beveren geeft voor latere jaren het volgende staatje van in Zierikzee woonachtige Chr. Afgescheidenen:
| ||||||||||||||||
[pagina 197]
| ||||||||||||||||
In de provinciale vergadering in april '42 in Goes gehouden was voor het eerst een afgevaardigde van de gemeente te Zierikzee aanwezig, namelijk ouderling Adriaan Cornelis But. Een vergadering eerder was er van een 24-jarige jongeman uit Zierikzee een verzoek binnengekomen om ƒ 50,- subsidie voor de aankoop van boeken, nodig voor zijn studie. Een half jaar later lag er van hem weer een schrijven op tafel om zijn opleiding tot predikant financieel mogelijk te maken. Deze jongeman heette Abraham Cornelis Tris, zoon van Arnoldus TrisGa naar eindnoot2. en Maria Magdalena BooneGa naar eindnoot3.. Zijn moeder had zich in 1842 bij de Chr. Afgescheidenen in Zierikzee gevoegd, zijn vader bleef Hervormd. Uit dit huwelijk werden diverse kinderen geboren. Vader en moeder gingen later afzonderlijk in Zierikzee wonen met ieder enkele kinderen bij zich. Maria Magdalena Boone, de moeder van de dominee in spé, heeft op verschillende plaatsen in de stad haar adres gehad, o.a. bij meester J.M. Mulder en bij haar zuster Levina Elisabeth BooneGa naar eindnoot4., die weer inwoonde bij een andere zus Johanna Adriana Boone (1797-1838), Nieuwe Bogerdstraat 18.Ga naar eindnoot5. Haar zoon, de latere ds. Abraham Cornelis Tris, geboren Zierikzee 13 juli 1817, had aanvankelijk bij zijn beide bovengenoemde tantes zijn tehuis gevonden en vertrok 12 juli 1837 naar Brouwershaven. Als beroep van de toen 20-jarige jongeman was aangegeven ‘schrijver’ (klerk). Hij was dit bij notaris Cornelis Jacobus van Halen. In juli 1840 is hij naar Zierikzee teruggekeerd. We schreven hierboven al, dat hij in 1842 probeerde van de provinciale vergadering van Zeeland financiële steun te krijgen voor zijn opleiding tot predikant. De vergadering ging akkoord. Uit een studentenfonds zouden de kosten worden betaald, maar de begunstigde moest dan wel predikant worden in een Zeeuwse gemeente, hoge uitzonderingen daargelaten.
Tris ging in Arnhem bij ds. Brummelkamp studeren. In januari '44 bracht hij enige tijd door bij de collega-studenten in Ommen en woonde daar ook de colleges van Van Raalte bij. Blijkbaar hield hij er een eigenzinnig oordeel op na, want op 7 februari '44 schreef Brummelkamp aan Van Raalte: ‘Tris is voor menschen als wij zijn een slijpsteen, waardoor wij zachtmoedigheid kunnen leren.’Ga naar eindnoot6. Deze zelfstandige figuur is eind december 1845 dominee geworden in de Afgescheiden gemeente te Groede in westelijk Zeeuws-Vlaanderen. Zijn loopbaan als predikant is daar zeer bewogen geweest. In het hoofdstuk Groede in deel I van onze studie hebben we daarover breed uitgeweid. We vermelden hier alleen nog, dat hij daar begin 1848 is afgezet en in 1851 naar Noord-Amerika is geëmigreerd. Zowel zijn vader als zijn moeder zijn een paar jaar later (mei 1853) ook naar Amerika vertrokken, naar Albany, New York. | ||||||||||||||||
Het ambtsgewaadIn menige Afgescheiden gemeente - ook in Zierikzee - is veel te doen geweest over de emotioneel omstreden kwestie: moet een predikant het gewone ambtskostuum dragen (zwarte mantel, korte kuitbroek, bef en driekanten steek), of mag hij het afleggen? Dit laatste had o.a. ds. Van der | ||||||||||||||||
[pagina 198]
| ||||||||||||||||
Meulen in Goes gedaan. Scholte en anderen met hem droegen het allang niet meer, omdat sommigen het als een ‘priesterlijk gewaad’ beschouwden en zulk bijgeloof wilden Scholte c.s. beslist niet steunen. Er bleven vurige voorstanders en even felle tegenstanders van het predikantskostuum. In Zierikzee was men in meerderheid zo gehecht aan dit ambtsgewaad, dat dominees, die het niet wilden dragen, niet in Zierikzee mochten komen preken. De zaak lag zelfs zo gevoelig, dat de kerkeraad geen afgevaardigden meer naar de provinciale vergadering stuurde en zich dus onttrok aan het kerkverband (1844). Op 7 februari 1844 schreef Brummelkamp vanuit Arnhem aan Van Raalte in Ommen: ‘Zeeland komt dezer dagen in ligte laaije vlam vanwege de priesterlijke kleeding. Van der Meulen heeft denzelven nu ook afgelegd, maar is, meen ik, dan ook door eene gemeente, waar hij prediken zoude, teruggezonden!’ De kwestie heeft in de gemeente nog een poos nagerommeld, maar gelukkig is Zierikzee het volgend jaar (oktober 1845) wel weer door een afgevaardigde vertegenwoordigd. Financieel gezien was de gemeente zeer zwak. Zelfs het betalen van een gastdominee was nog een heel probleem. En het beroepen van een eigen predikant viel helemaal buiten de mogelijkheden. Hoe somber en ontmoedigend de situatie in dit opzicht was, worden we gewaar uit een schrijven dat ouderling J.M. Mulder in september '45 aan ds. Van der Meulen in Goes richtte.Ga naar eindnoot7. | ||||||||||||||||
Joh. Mart. MulderEerst over Johannes Martinus Mulder een enkele informatie. Deze onderwijzer was in december 1816 in Maassluis geboren en trouwde in september 1835 in Zierikzee met de 19-jarige Janneke (ook: Jannetje) de JongeGa naar eindnoot8.. Hij was hulponderwijzer aan de stads-armenschool. In 1843 werd het hoofd daarvan, D. van der Krap, benoemd tot hoofd van de stads-burgerschool. Mulder werd belast met de tijdelijke waarneming. Na een vergelijkend examen moest het stadsbestuur kiezen uit drie personen, met als nummer één: J.M. Mulder. Maar er werd een bezwaar tegen hem ingebracht. Het kwam van de secretaris van de plaatselijke schoolcommissie in Zierikzee, namelijk van P.J. Andreae, Luthers predikant aldaar. Deze vond het in de eerste plaats een minpunt, dat Mulder zich had afgescheiden ‘om welke redenen dan ook, van een kerkgenootschap, waartoe hij vroeger door belijdenis behoorde’. Zwaarder echter woog bij hem nog de vrees, dat Mulder ‘niet nalaten zal de jeugd bij elke voorkomende gelegenheid zijne eigene wantrouwen en verdeeldheid aankweekende gevoelens in te prenten’. Kennelijk werden de bezwaren van ds. Andreae niet door allen gedeeld. In elk geval is de benoeming van Mulder volgens de notulen van de gemeenteraad van 30 oktober 1843 vlot verlopen. Hij kreeg een jaarwedde van ƒ 600,- met vrij wonenGa naar eindnoot9..
Meester Mulder is in 1858 verhuisd van Zierikzee naar Terneuzen, waar hij hoofd werd van de eerste Christelijke school aldaar. In die groeiende school | ||||||||||||||||
[pagina 199]
| ||||||||||||||||
is hij geholpen door zijn oudste zoon Coenraad Mulder, later hoofdonderwijzer aan de Theologische School te Kampen, en door zijn tweede zoon, G. Mulder, later schoolhoofd in Leiden geworden. In het voorbijgaan geven we hier over Coenraad Mulder nog enige bijzonderheden. Op 19-jarige leeftijdGa naar eindnoot10. was hij al hulponderwijzer in Zierikzee. Maar hij wilde meer, namelijk dominee worden. Daarom vroeg hij de provinciale vergadering van januari '57 of hij met haar financiële steun tot predikant mocht worden opgeleid. Hem was echter al voor twee jaar lang ƒ 50,- per jaar toegezegd om zijn studie ‘voor onderwijzer der jeugd’ te kunnen afmaken. Om kort te gaan: Coenraad is nooit als dominee op de kansel verschenen, maar heeft zijn hele leven als onderwijzer en hoofdonderwijzer voor de klas gestaan. In 1864 werd hij - 27 jaar oud - hoofd van de Chr. school in de Goudsteeg te Zwolle. En twee jaar later (1866) benoemden de curatoren van de Theologische School te Kampen hem tot ‘hoofdonderwijzer’ om de aankomende studenten enige kennis bij te brengen van alles wat ‘tot het lagere en meer uitgebreid lager onderwijs behoort’, zoals Nederlands en enige moderne talen. We lazen over hem: ‘Zijn godsvrucht en liefde tot de kerk deden hem de algemene hoogachting verwerven. Hij was ook een ontwikkeld man, op literair gebied goed thuis en in het bezit o.a. van de acten Frans, Duits, Engels en Wiskunde, in zang en muziek was hij niet onbedreven. Met ere en waardering moet zijn naam in de historie van de Theologische School worden genoemd.’Ga naar eindnoot11. We komen nu eerst terug op de al even genoemde brief, die het hoofd van de stedelijke armenschool Joh.M. Mulder - die ook in de kerkeraad zat - op 15 september 1845 aan ds. Van der Meulen in Goes schreef. We worden daarin geïnformeerd over de situatie waarin de Afgescheiden gemeente in Zierikzee in 1845 verkeerde: ‘Het is aan U Eerw niet onbekend, dat onze gemeente in vele ellende verkeert; vooral de toestand van onze kas voor de armen wordt erg, temeer daar de levensmiddelen tot eenen hoogen prijs stijgen. Wij deelen iedere week meer uit dan wij ontvangen, zoodat wij op middelen moeten bedacht zijn om eenigszins in de behoeften der armen te voorzien. Wij hebben thans een weinig aantal guldens om de predikbeurten zooveel mogelijk te voldoen. Nu is ons verzoek, dat U aan de kerkeraad voorstelde, of hij ons dit geld voor de armen wilde afstaan of gedurende eenigen tijd crediteren. Wij zullen dan toch nog altijd voor de klassik. kosten, wed. fonds enz. zorg dragen. But komt zonder wettige verhindering naar de vergadering. Indien wij nu vóór dien tijd geen berigt ontvangen, zullen wij het er voor houden dat de kerkeraad ons hierin ter wille is.’ Mulder roept dus de steun van ds. Van der Meulen in om de kerkeraad te bewegen het in kas zijnde geld voor de predikbeurten tijdelijk te lenen en dit dan te bestemmen voor de armen. Inderdaad was ouderling But op de prov. vergadering, in oktober '45 in Goes gehouden, aanwezig. Op de volgende vergadering van januari '46 | ||||||||||||||||
[pagina 200]
| ||||||||||||||||
kwam het financieel tekort van Zierikzee weer ter sprake, met als resultaat dat de gemeente aldaar ƒ 30,- uit de provinciale kas zou ontvangen. In dezelfde brief geeft Mulder nog de volgende situatietekening van de gemeente Zierikzee in 1845: ‘Op Nieuwerkerk is men werkzaam Sterkenburg te beroepen, de ouderlingen zijn er om naar Giesendam geweest - nog al grooten ellende voor ons! Wij moeten blijven staan, doch het is maar spartelen, indien de Heere niet opstaat voor ons, dan voorzie ik, dat wij spoedig zullen ten einde geloopen zijn. De Heere doe wat hem welbehagelijk is. Zoude er een kwaad in de stad zijn dat de Heere niet doet.’Ga naar eindnoot12. We merken hierbij op, dat Nieuwerkerk op het punt stond zich bij het verband van de Gemeenten onder het kruis te voegen. Gelukkig ging de gemeente van Zierikzee niet ten onder, al bleef men nog wel enige jaren lang dringend verlegen zitten om geregelde pastorale bearbeiding. Om dit probleem op te lossen had de kerkeraad in 1851 de volgende drie mogelijkheden overwogen en op de provinciale vergadering ter sprake gebracht:
Maar daarmee had Zierikzee nog geen eigen predikant. En toch kwam deze er het volgend jaar al. Het was Albert Frederik Kok, proponent te Schoonhoven. Toen het beroep op hem was uitgebracht, verscheen in het kerkelijk weekblad De Stem het volgende berichtje: ‘Zierikzee 1 September - Nadat onze gemeente voor tien jaren uit de Hervormde Kerk uitgeleid werd en wij door Gods genade tot dusverre staande zijn gebleven, zoodat zelfs de gemeente nog tamelijk door de dienst der Zeeuwsche predikanten en het gewone lezen door 's Heeren vrije zondaard liefde is uitgebreid, geven wij nog getuigenis tegen den algemeenen afval.
Beriepen wij tweemaal vruchteloos eenen leeraar, thans hebben wij met algemeene stemmen weder een beroep uitgebragt op den Eerwaarden Heer A.F. Kok, proponent te Schoonhoven. Mogt de groote God en Zaligmaker Z.Eerw. hart neigen om tot ons over te komen.’Ga naar eindnoot14. | ||||||||||||||||
[pagina 201]
| ||||||||||||||||
Een maand later stond er in hetzelfde weekblad de mededeling, dat proponent A.F. Kok het beroep had aangenomen. ‘Zierikzee, 22 Sept. (...) Zoo zagen wij dan onze zwakke pogingen met den besten uitslag bekroond. God is er alleen de bewerker van. Hij toch neigt aller menschen harten naar het Hem behaagt, de tijden en gelegenheden bescheidende, alsmede de plaats onzer woning. (...) Wij zijn gelijk diegenen, die droomen. Nu is onze hartelijke en vurige begeerte, dat Z.Eerws dienstwerk rijkelijk gezegend worde, opdat hij vele dwalende natuurgenooten door middel van de prediking des Woords uit de klaauwen van den vorst der duisternis moge redden en Christus' arme gemeente alhier vet en groen zij.’Ga naar eindnoot15. | ||||||||||||||||
Ds. Albert Frederik Kok 21 nov. 1852-19 aug. 1860Hij was een jonge man van 23 jaar, toen hij vanuit Zuilichem in de Bommelerwaard in Zierikzee kwam wonen. Zijn vader - ds. F.A. Kok - had hem tot predikant opgeleid. De toen nog ongetrouwde Albert Frederik vond onderdak in het pand Poststraat 44. Dit was ook het adres van de onderwijzer aan de stadsarmenschool Joh. Martinus Mulder, de ons al bekende ouderling van de Afgescheiden gemeente. Kok zal daar op kamers hebben gewoond, zoals dat nu heet.Ga naar eindnoot16. Op 21 november 1852 bevestigde de vader zijn zoon als predikant in Zierikzee, bij welke gelegenheid hij preekte over 1 Kron. 28:9 en 10: ‘En gij, mijn zoon Salomo, ken de God uws vaders, en dien Hem met een volkomen hart en met een willige ziel; want de Heere doorzoekt alle harten, en Hij verstaat al de overleggingen der gedachten; indien gij Hem zoekt, Hij zal door u gevonden worden; maar indien gij Hem verlaat, Hij zal u tot in eeuwigheid verstoten. Zie nu toe, want de Heere heeft u verkoren, opdat gij een huis tot een heiligdom bouwt; wees sterk en doe het.’Ga naar eindnoot17. In het weekblad De Stem lazen we: ‘Het een en ander maakte op de talrijke schare een diepen indruk.’ 's Middags had de zoon als zijn intree-tekst Rom. 1:15 en 16a: ‘Alzo hetgeen in mij is, dat is volvaardig om u ook die te Rome zijt, het Evangelie te verkondigen. Want ik schaam mij het Evangelie van Christus niet.’ Een klein jaar later woonde de jonge ds. Kok niet meer alleen op zijn adres in Zierikzee, want op 20 september '53 trouwde hij te Den Bosch met de 23-jarige Johanna Cornelia van Andel, wonende te Andel. Uit dit huwelijk zijn in Zierikzee 5 kinderen geboren:
Het traktement van ds. Kok bedroeg bij zijn komst ƒ 500,- per jaar; dat was toen ongeveer een normaal traktement. Eind november '59 besloot de kerkeraad het met ingang van 1860 te verhogen tot ƒ 700,- per jaar, omdat het oude te ‘bekrompen’ was geworden. Maar wel met de gevaarlijke bepaling erbij, dat als de inkomsten van de kerk verminderden het weer te mogen | ||||||||||||||||
[pagina 202]
| ||||||||||||||||
verlagen.Ga naar eindnoot18. We merken hierbij op, dat in oktober '59 het vijfde kind in het predikantsgezin was geboren. De eerste drie hadden het levenslicht in de pastorie in de Poststraat gezien (als men tenminste van een pastorie kon spreken). Na de geboorte van het derde kind (Jacob) verhuisde het gezin Kok naar het door de kerkeraad aangekochte pand Meelstraat 37, dat uit twee huizen bestond. Dit pand had al eerder als predikantswoning dienst gedaan. Enkele eeuwen eerder had de door ons al genoemde ds. Godefridus C. Udemans op die plek gewoond, die niet minder dan 45 jaar in Zierikzee Hervormd predikant was geweest van 1604-1649. Hij was één van de eerste predikanten van de Nadere Reformatie. Niet alleen was er nu een echte pastorie gekomen, maar ook een nieuw kerkje, gebouwd op de plaats van het oude in de Meelstraat (dat vroeger pakhuis was geweest). Het oude kerkje werd geheel gesloopt en op zondag 21 september 1856 kon het op dezelfde plek verrezen nieuwe gebouw in gebruik worden genomen. Bij die gelegenheid preekte ds. Kok over 1 Kon. 8:29 en 62: ‘Dat uw ogen open zijn dag en nacht over dit huis, over deze plaats van welke Gij gezegd hebt: Mijn Naam zal aldaar zijn, om te horen naar het gebed dat Uw knecht bidden zal in deze plaats.’ ‘En de koning en gans Israël met hem offerden slachtoffers voor het aangezicht des Heeren.’Ga naar eindnoot19. Tijdens de bouwwerkzaamheden had de gemeente haar kerkdiensten gehouden in een huis aan de Manhuisstraat, een voormalig herenhuis en later kazerne, bekend onder de naam van ‘de Barak’.Ga naar eindnoot20. De nieuwe kerk telde 302 zitplaatsen. In 1908 is ook dit gebouw weer vernieuwd.
In het kerkelijk weekblad De BazuinGa naar eindnoot21. van die tijd, troffen we het volgende berichtje, namens de kerkeraad, aan: ‘Zierikzee, 29 september - gevoelde onze gemeente sedert haar uitleiding, in 1841, uit het Hervormd genootschap, behoefte aan een doelmatiger bedehuis, eerst nu werd die behoefte vervuld. Ons ongeschikt en oud kerkgebouw werd, vrij zijnde van schuldenlast, geslecht; terwijl wij van het Edel Achtb. Bestuur onzer stad, gedurende de aanbouw onzer kerk kosteloos een plaats ter uitoefening onzer godsdienst in gebruik ontvingen. Op dezelfde plaats verrees een ruim en net huis ter openbare Godsverering. Op zondag 21 dezer betrok de gemeente haar nieuwe vergaderplaats. Voor een talrijke schaar predikte onze leraar naar aanleiding van 1 Kon. VIII:29 en 62. De menigte der hoorders bracht milde offers. Mocht de Heere ons ook bij voortgang een nieuwe geest geven om Hem te vreezen!’ Vanaf de datum 3 januari 1859 kunnen we gelukkig beschikken over notulen van de kerkeraad, zodat daarmee de basis van onze informatie aanmerkelijk is verbreed. In juli '55 had ds. H. de Vries van de Kruisgemeente te Haamstede al eens een ballonnetje opgelaten om ‘broederlijk’ tot een vereniging met de Chr. | ||||||||||||||||
[pagina 203]
| ||||||||||||||||
Afgescheidenen in Zierikzee te komen, zonder van kerkelijk standpunt te veranderen. Hij stelde daarom kanselruil voor; ds. Kok zou dan eens in Haamstede preken en hij in Zierikzee. Maar ds. Kok vroeg zich terecht af, hoe die vereniging nu eigenlijk bedoeld was. Het vage plan ging dan ook niet door.Ga naar eindnoot22. Nu leidden de Kruisgemeenten in die tijd - geteisterd door interne twisten - allerminst een bloeiend bestaan. Nog geen 4 jaar later kwam ds. Kok zelf op zijn kerkeraad in Zierikzee met het idee op de provinciale vergadering in Middelburg voor te stellen wegen en middelen te zoeken om met de Kruisgezinden tot een broederlijke vereniging te komen. Opperbest, vond de kerkeraad. Diaken Joh. Boot en ouderling Cornelis van der KleijnGa naar eindnoot23. gingen als mede-afgevaardigden met ds. Kok mee naar de Zeeuwse hoofdstad. Maar ook deze poging liep op niets uit.Ga naar eindnoot24. Het zou nog wel 10 jaar duren voordat het beoogde doel kon worden bereikt (1869). | ||||||||||||||||
Kwestie Bosloper in BrouwershavenOmstreeks 1859 werden van Chr. Afgescheiden zijde ook in Brouwershaven godsdienstoefeningen belegd. Wanneer men daarmee voor 't eerst begonnen is, weten we niet. De man die daar de organisatie in handen had, was het te Brouwershaven wonende lidmaat Jacob Bosloper. Nu was Bosloper beslist geen gemakkelijk heer. Hij was onstuimig van aard en zat vol initiatieven. Op eigen houtje wilde hij in Brouwershaven voor een vergaderplaats zorgen, waarin dan de kerkdiensten konden worden gehouden. De kerkeraad van Zierikzee liet hem echter bij monde van C. den Boer ‘nabij Brouwershaven’ wonende, vragen of hij wel wist, dat volgens de wet de afstand tussen een bestaand kerkgebouw (in dit geval de Hervormde kerk) en een nieuwe kerk (vergaderplaats) minstens 200 Nederlandse ellen moest zijn. Hij moest dus maar eens op de kerkeraad komen om deze zaak te bespreken. En de reactie van Bosloper? Een ‘allesbehalve Christelijke en broederlijke brief’. Het schrijven stond vol verwijten, met de dreiging erbij, dat hij in Brouwershaven met de godsdienstoefeningen ging ophouden! De kerkeraadsleden waren beduusd en besloten - voor er ongelukken gebeurden - onmiddellijk naar Brouwershaven te gaan om met Bosloper te praten. Hoewel hij ‘boos en ontevreden’ was en met veel ‘ongegronde’ beschuldigingen kwam, slaagden ze erin hem wat te kalmeren. Maar hij hield wel vol, dat hij de hele zaak voor zijn rekening nam. Mocht het ‘gerecht’ de bouw nog ‘stuiten’, welnu, dan was er nog niets aan de hand: hij had nog wel een huis, en dat zou hij dan voor het houden van godsdienstoefeningen afstaan.Ga naar eindnoot25.
Enkele maanden later bleek, dat Bosloper nog steeds godsdienstoefeningen in Brouwershaven hield, de gecollecteerde gelden beheerde en in de armenkas van Zierikzee stortte. Op zijn verzoek werd nu tot mede-boekhouder benoemd C. den BoerGa naar eindnoot26.. In januari '60 ging hij nog mee naar de prov. vergadering als vervanger van ouderling C. de BraalGa naar eindnoot27.. | ||||||||||||||||
[pagina 204]
| ||||||||||||||||
Maar in februari '60 sloeg ineens de vlam weer in de pan. De leden in Brouwershaven deelden mee, dat Bosloper er de brui aan had gegeven: hij wilde ‘geen openbare godsdienst meer houden’ en had de door de kerkeraad gehuurde vergaderplaats opgezegd. Het was ‘bedroevend’, vond de kerkeraad. Na onderzoek bleek dat de oorzaak van de ellende was, dat hij meende door leden te Brouwershaven te zijn ‘belasterd’. Hij wilde geen diaken meer zijn en het collectebusje niet meer klaar zetten. Ook had hij het huurcontract met de kerkeraad zelfs al opgezegd en wenste zich nergens meer mee te bemoeien.Ga naar eindnoot28. De kerkeraad van Zierikzee vond Boslopers houding ‘zeer te bestraffen’ en ‘beklaagde en bejammerde het’ dat in Brouwershaven één man zo obstinaat was met als gevolg grote interne moeilijkheden in de kerkelijke groep aldaar. We zullen de hele affaire met Bosloper niet verder uitspinnen. Gelukkig is later alles toch weer goed gekomen, want op 20 mei 1872 werd Brouwershaven een eigen Chr. Geref. gemeente rijk. Zo luidde na 1869 de naam (het jaar van de vereniging van Chr. Afgescheidenen en Kruisgezinden). Ze was een dochtergemeente van Zierikzee. Laten we hier alleen nog mogen doorgeven een bericht uit het kerkelijk weekblad De BazuinGa naar eindnoot29.: ‘Brouwershaven 1872. Er staat door de genade Gods nog geen punt achter de kerkgeschiedenis. Een vernieuwd bewijs daarvan was hier te zien op Pinkstermaandag jl. Op plechtige wijze werd een Chr. Geref. gemeente gesticht; een tiental broeders en zusters traden, door het afleggen van belijdenis toe bij hen die vroeger en hier en in de naaste omstreken leden waren van de gemeente te Zierikzee; twee ouderlingen en even zooveel diakenen werden gekozen en worden, zoo de Heere wil, eersdaags bevestigd. Broeders, bidt voor ons. De Konsulent.’ | ||||||||||||||||
Ds. Kok naar de synode van Hoogeveen (juni 1860)Op de landelijke synode, in 1860 in Hoogeveen gehouden, was ds. Kok van Zierikzee één van de Zeeuwse afgevaardigden. Er waren er trouwens maar twee uit Zeeland, namelijk ook nog ds. C. Steketee uit Nieuwdorp op Zuid-Beveland. De provinciale vergadering had geen enkele ouderling afgevaardigd, waarover de synode haar afkeuring uitsprak. Het excuus dat geen ouderling zo lang uit zijn dagelijks werk kon, werd niet aanvaard. Ook de oom van de jonge Zierikzeese dominee Kok - de invloedrijke en welbekende ds. W.A. Kok uit Hoogeveen zelf - was aanwezig. De Zeeuwse ds. Kok kwam dus te logeren in zijn geboorteland, waar in het kerkelijk leven de naam Kok een goede klank had.
Voor de duur van zijn afwezigheid in Zierikzee werden de leesdiensten geregeld. Ds. De Koning van Baarland zou een ‘liefdebeurt’ waarnemen. Hem zou ook gevraagd worden - als hij toch in Zierikzee was - een keer voor te gaan bij C. den Boer ‘nabij Brouwershaven’. Deze woonde in Duivendijke, en na het afhaken van J. Bosloper - hiervoor al beschreven - was hij blijkbaar de man geworden, die de samenkomsten in Brouwershaven wat organiseerde.Ga naar eindnoot30. | ||||||||||||||||
[pagina 205]
| ||||||||||||||||
In de kerkeraadsvergadering van 25 juni '60 was ds. Kok weer terug in Zierikzee. De synode had 2 weken geduurd, voor onze begrippen wel heel kort. In de tussentijd was de 55-jarige ouderling Cornelis de Braal praeses van de kerkeraad geweest.Ga naar eindnoot31. Ds. Kok bracht rapport uit over de door hem bijgewoonde synode en kon wijzen op de goede verstandhouding en broederlijke eensgezindheid, die daar hadden geheerst.Ga naar eindnoot32. Dat was prachtig. Maar die synode zou voor de gemeente van Zierikzee nog een indirect gevolg hebben. Misschien was de oorzaak daarvan wel, dat op een synode veel dominees en ouderlingen uit het hele land elkaar treffen en ervaringen en nieuwtjes over situaties in hun eigen en omliggende gemeenten uitwisselen. Want ds. Kok was nog geen maand terug in Zierikzee, of hij ontving twee beroepen, één uit Beilen in zijn geboorteprovincie en één uit Dedemsvaart in Overijssel, dicht bij de provinciegrens met Drenthe en bij Hoogeveen gelegen. Zijn kerkeraad in Zierikzee was hierdoor ‘niet weinig geschokt en ontmoedigd’. Algemeen werd verwacht dat hij zou gaan. Het waren immers grotere gemeenten en ‘stoffelijke belangen’ speelden ongetwijfeld ook een rol, zeker in een gezin met opgroeiende kinderen. ‘Wij hopen in dezen te zwijgen’ aldus de scriba plechtig in de notulen, en ‘wenschen vurig dat Z. Eerwaarde na rijpe overweging een voor hem voor gade en kroost en voor onze gemeente eene wijze en onberouwelijke keus zal mogen doen.’ De keus viel uit, zoals algemeen verwacht en gevreesd werd: ds. Kok nam het beroep naar Dedemsvaart aan. Zondagsmiddag 26 augustus '60 preekte hij afscheid van zijn gemeente te Zierikzee met de bij zo'n gelegenheid veel gebruikte tekst: ‘En nu broeders, ik beveel u aan God en het woord zijner genade, die machtig is u op te bouwen en u een erfdeel te geven onder al de geheiligden.’Ga naar eindnoot33. In een berichtje in De Bazuin lazen we: ‘Groot en aanzienlijk was het getal mensen, hierbij tegenwoordig; aandoenlijk waren deze ogenblikken voor ons, daar Z.Ew met zegen onder ons bijna acht jaar had mogen arbeiden, zo dat veler harte aan hem waren verbonden.’Ga naar eindnoot34. Als we nog heel even ds. Kok volgen, dan moeten we zeggen, dat hij in Dedemsvaart, waar hij 5 jaar heeft gestaan, moeilijke jaren heeft gekend: niet alleen verloor hij daar in zijn laatste jaar in zes weken tijd drie kinderen, maar ook als dominee had hij nog met moeilijkheden te kampen gehad. In 1865 vertrok hij naar Dokkum, waar hij in 1874 is overleden, nog maar midden 40 jaar oud. Hij heeft het ook niet meer meegemaakt, dat zijn zoon Jacob dominee is geworden. Een dochter is getrouwd met ds. F.M. ten Hoor uit een toen bekende predikantenfamilieGa naar eindnoot35.. | ||||||||||||||||
VacatureNa het vertrek van ds. Kok volgde een vacature, die 20 maanden zou duren. De ouderlingen Cornelis de Braal en Hendrik MulderGa naar eindnoot36. (schoenmaker) gingen de catechisaties geven. En intussen kwam het beroepingswerk op gang. Wie moest de nieuwe dominee worden? En wie zou men in de vacaturetijd uitnodigen, al was het alleen maar om de sacramenten te bedienen? De kerkeraad sprak er ‘wijd en breed’ over. Sinds mei '60 was er geen Avond- | ||||||||||||||||
[pagina 206]
| ||||||||||||||||
maal gehouden, dus moest dit nodig weer gebeuren. Al was er de vrees, dat de viering door de ‘overvolle’ kerk niet ‘betamelijk’ kon plaatsvinden, want geen zitplaats kon worden gemist. En zo'n plechtigheid moest met ‘orde en ere’ plaatsvinden (een dominee van elders trok altijd veel volk). Toen ds. W.H. Gispen van Vlissingen - in het nieuws omdat hij zich pas bij de Afgescheiden kerk van Vlissingen had gevoegd - op zondag 18 november '61 in Zierikzee preekte, was de kerk ook stampvol geweest (een ‘aanzienlijke schare’). ‘De Heere zij de naprediker’ staat er in de notulen, een uitdrukking die men in die dagen na een preek graag gebruikteGa naar eindnoot37., d.w.z. God moest het gepredikte Woord waarmaken in het hart, toepassen in de ziel. | ||||||||||||||||
Ds. Gispen beroepen?Op Eerste Kerstdag '60 was er een gemeentevergadering waarop over het beroepen van een dominee zou gesproken worden. De vergadering was druk bezocht (‘eene talrijke menigte’). De kerkeraad had keurig een beroepingscommissie samengesteld, die dan een nog nader aan te wijzen predikant zou gaan horen. Zo zou alles zeer ‘kerkordelijk’ toegaan. Maar de vergadering had voor die opzet niet de minste belangstelling. Er was maar één roep: dadelijk ds. W.H. Gispen van Vlissingen beroepen. Het bleek ook uit de uitslag van de stemming. Daar ging het mooie ‘kerkordelijke standpunt’ van de kerkeraad. Het college redde zich er uit door de gehouden stemming als ‘voorlopig’ te beschouwen. Op de a.s. provinciale vergadering op 9 januari in Goes te houden, zou dan om advies worden gevraagd. Maar doordat die dag midden in een strenge vorstperiode viel en de Oosterschelde (de ‘rivieren’) onbevaarbaar was, kwam er van de provinciale vergadering niet veel terecht. Op zondag 10 februari '61 was er weer een vergadering met manslidmaten. Hierin deelde de kerkeraad mee, dat de consulent ds. Steketee weigerde mee te werken aan het beroepen van ds. Gispen. Mocht dit beroep toch worden doorgezet, dan moest Zierikzee maar een andere consulent zoeken. Toch bleef de gemeente bij haar keus; op de e.v. provinciale vergadering zou men dit meedelen. Inderdaad gebeurde dit op 3 april '61. Maar de gemeente van Zierikzee kreeg de wind van voren. De Vlissinger afgevaardigden vonden dit beroep voor hun gemeente ‘zeer schadelijk’. De ene gemeente in de provincie mocht immers niet aan de andere opgeofferd worden. Ze spraken ware taal. En ds. Gispen zelf - op de vergadering aanwezig - verklaarde vooralsnog geen vrijheid te voelen uit Vlissingen te vertrekken. Hij zou dit persoonlijk aan Zierikzee schrijven. Dat deed hij in een brief van 11 april 1861. Wat voor ‘ongunstige indruk’ zou de aanneming van het beroep op de gemeente in Vlissingen maken, schreef hij. Ze was nog maar net met de Afgescheiden kerk verenigd, ze was jong en zwak en had veel behoefte ‘aan prediking der Waarheid’. ‘Ik kan noch mag in zulke omstandigheden vertrekken’. Hij hoopte, dat zijn verklaring de spanning zou doen ophouden. Immers: ‘de Heere heeft meer dan één zegen...’ | ||||||||||||||||
[pagina 207]
| ||||||||||||||||
Eenparig besloot de kerkeraad nu van verdere pogingen af te zien en dit de gemeente mee te delen.Ga naar eindnoot38. Toch had hij buiten de waard gerekend: het besluit viel bij een deel van de gemeente helemaal niet in goede aarde, integendeel. De kerkvisitatoren - 13 mei '61 op bezoek in Zierikzee - constateerden dat de ‘terughouding’ van het beroep op ds. Gispen een aantal leden had geschokt. Om die schok en wrok enigszins op te vangen verleenden de visitatoren alsnog ‘vrijheid’ het beroep ‘door te zetten’, als de gemeente dit nog wenste. De kerkeraad, door deze ‘toegeving verblijd’ en dankbaar, nodigde dadelijk ds. Los van Terneuzen - één van de aanwezige visitatoren - uit om op een ‘biduur’ te komen preken en de stemming te leiden. Deze verklaarde zich bereid de taak van tijdelijk consulent op zich te nemen.Ga naar eindnoot39. Negen dagen later - 22 mei - was het zover. Ds. Los preekte over Num. 27:15-25, waarin Mozes God bidt voor hem een opvolger aan te wijzen, een man ‘die voor hun aangezicht inga, en die hen uitleide en die hen inleide, opdat de vergadering des Heeren niet zij als schapen die geen herder hebben’. Met bijna algemene stemmen werd ds. Gispen van Vlissingen nu beroepen. Dus toch! Onmiddellijk werd de beroepsbrief klaar gemaakt en getekend. Ouderling C. de Braal ging persoonlijk de brief aan ds. Gispen in Vlissingen overhandigen. Kort daarop kwam het bericht, dat ds. Gispen had bedankt. ‘Met gevoel van smart en droefheid’ had de kerkeraad dat schrijven gelezen, ‘wenschende om biddend in 's Heeren wil te berusten’.
In juli '61 ging er een beroep uit naar ds. J.Ph. Sluijter te Boskoop; ook dit werd een bedankje. Eind oktober '61 werd ds. H.A. Jonkman van Giessendam beroepen, echter weer zonder het gewenste resultaat. Hij ‘gevoelde geene losmaking van zijne gemeente’. Toen ds. De Koning van Baarland dit vanaf de kansel bekend maakte (8 december) wekte hij de gemeente op ‘de daden des Heeren die alleen wijs en goed zijn te zwijgen, niet moedeloos het hoofd te doen hangen, maar met vernieuwden moed in den geloove middelijk werkzaam te zijn’. Zelf ging hij Zeeland verlaten wegens vertrek naar De Lier (ZH). Een vacature was in die tijd in het winterseizoen moeilijk weg te werken, want het had geen zin predikanten uit te nodigen om op beroep te komen preken. Ze kwamen toch niet en konden dit eigenlijk ook niet vanwege het koude jaargetijde. Dan was het reizen allesbehalve een pretje, om van verhuizen maar te zwijgen. Vele weken lang konden de vaarwegen vanwege het ijs gestremd zijn. Op de gemeente Zierikzee bleef de herderloze toestand drukken. Daarom kwam de kerkeraad op de gedachte - omdat ds. Jonkman nog steeds door de gemeente werd begeerd - een tweede beroep op hem uit te brengen. En nu was het raak. ‘Na rijp beraad en veel worsteling’ nam ds. Jonkman dit beroep aan. Tot grote blijdschap van kerkeraad en gemeente. ‘Moge Z.Ews komst tot ons met een ruime zegen des Evangelies vergezeld gaan, | ||||||||||||||||
[pagina 208]
| ||||||||||||||||
opdat Gods koninkrijk onder ons worde uitgebreid, door de bekering van zondaren; en moge de Koning zijner kerk ook voorzien in de behoefte van die gemeente, die door onze blijdschap bedroefd wordt.’ Het doet sympathiek aan, dat scriba L. BruijnzeelGa naar eindnoot40. die bovenstaand berichtje opstuurde ook aan de gemeente Giessendam dacht, die nu haar dominee kwijt raakte.Ga naar eindnoot41. | ||||||||||||||||
Harm Albert Jonkman 13 apr. 1862-10 dec. 1865Op 13 april '62 werd de toen 36-jarige ds. Jonkman in de morgendienst door ds. S.O. Los van Terneuzen als predikant van Zierikzee bevestigd. Deze preekte over Jes. 30:20 en 21: ‘maar uw ogen zullen uw leraars zien. En uw oren zullen horen het woord desgenen die achter u is, zeggende: Dit is de weg, wandelt daarop als gij zoudt afwijken ter rechter- of ter linkerhand’. De kerk in de Meelstraat was vol (‘eene talrijke schare’). 's Middags deed ds. Jonkman zijn intree met als tekst Jona 3:2: ‘Maakt u op, ga naar de grote stad Ninevé en predikt tegen haar de prediking die ik tot u spreek.’ Aan het eind van de dienst richtte ds. Jonkman zich nog met welgekozen woorden tot zijn bevestiger, de ouderlingen en diakenen en de gemeente. Een berichtje door de scriba L. Bruijnzeel aan het kerkelijk weekblad De Bazuin opgegeven, eindigde met: De getrouwe en goedertieren Heere stelle Z.Eerw. tot een uitgebreide zegen, zo in als buiten de gemeente, opdat het Godsrijk bloeie, duurzame vruchten drage voor het heil van Sion en dienstbaar worde gemaakt tot bekering van zondaren.Ga naar eindnoot42. Zierikzee was al ds. Jonkmans 5e gemeente. Evenals zijn voorganger ds. A.F. Kok was hij een Drenth van afkomst: op 20 juli 1825 in Diever geboren en in Hoogeveen tot predikant opgeleid door ds. J. Bavinck en ds. W.A. Kok. Toen hij in 1896 met emeritaat ging, had hij niet minder dan 9 gemeenten gediend, wat er wel op wijst, dat hij nergens lang heeft gestaan of het moest zijn in zijn laatste gemeente Noordeloos in de Alblasserwaard (ZH) (1881-1896). In 1898 is hij in Oud-Beijerland overleden, 73 jaar oud. Van hem wordt verteld, dat hij in de eerste 40 jaren van zijn predikantschap slechts 4 zondagen door ziekte verhinderd was te preken.
En dezelfde bron geeft, dat hij een predikant was van de oude stempel, die steeds het oude ambtsgewaad is blijven dragen. In Noordeloos is hij in 1892 niet meegegaan met de vereniging van Chr. Gereformeerden en Dolerenden.
In 1851 was hij getrouwd met Luichien Bosch - hij stond toen in Westerbork (Dr.) - en na haar dood hertrouwde hij in 1857 met Hester de Kock uit Herwijnen in de Betuwe (Tielerwaard), waar hij in 1853 dominee was geworden.Ga naar eindnoot43. Zijn tweede vrouw overleed in Noordeloos in 1881, waar ds. Jonkman pas 6 weken eerder zijn intree had gedaan.
Bij hun komst in Zierikzee had het echtpaar drie dochtertjes (uit het tweede huwelijk). | ||||||||||||||||
[pagina 209]
| ||||||||||||||||
Een dag na zijn bevestiging presideerde hij voor het eerst de kerkeraadsvergadering en wekte de ambtsdragers op ‘in de vreeze des Heeren de voorkomende zaken voorzichtig, en zoo immer doenlijk, met Christelijke verdraagzaamheid en liefde te behandelen.’Ga naar eindnoot44. Bedroeg ds. Jonkmans traktement bij zijn komst ƒ 700,- per jaar, met ingang van het nieuwe jaar ('63) kreeg hij er ƒ 100,- bij. Maar deze verhoging had als dreigende bepaling erbij: Mocht het nodig zijn, dan werd het traktement tot ƒ 700,- teruggebracht.
Ds. Jonkman stond nog geen jaar in Zierikzee of hij kreeg al een beroep van de kort geleden geïnstitueerde, maar zich nog niet zoveel van kerkordelijke regels aantrekkende gemeente van Colijnsplaat op Noord-Beveland, tegenover Zierikzee aan de zuidelijke oever van de Oosterschelde gelegen. Dat die gemeente onkerkrechtelijk aan de gang was vond ook de provinciale vergadering van april '64. Deze constateerde dat in de gemeente Colijnsplaat ‘alle goede orde wordt gemist en alle op Gods Woord gegronde kerkelijke bepalingen door die vrienden worden verguisd’. Men beriep daar ook rustig een predikant zonder toestemming van of kennisgeving aan de consulent.Ga naar eindnoot45. Het spreekt haast vanzelf, dat ds. Jonkman de Oosterschelde niet overstak om in Colijnsplaat te gaan wonen en werken. Hij mocht in Zierikzee ook vrucht op zijn werk zien. In juni '63 hadden voor de viering van het Avondmaal bijvoorbeeld nog 4 leden belijdenis van hun geloof afgelegd. Het waren Leendert M. van Tetterode en vrouw, M.J. Geerling, B.S. Lokker en vrouw, Hendrina van Akkeren.Ga naar eindnoot46. Op 8 mei '65 deden weer een aantal catechisanten belijdenis van hun geloof, nl. Cornelis van der Sluis, Leonore van Akkeren, Leendert Metselaar, Janna Fonteine, Adriana van Zweden, Aaltje de Feiter, Pietje de Groot, Tanna Ornee, Jans de Groot.
In maart 1864 verschenen er twee nieuwe gezichten in de kerkeraad, namelijk Pieter KoopmanGa naar eindnoot47. (gekozen met 18 van de 30 stemmen) en diaken Joh. HeuzeveldGa naar eindnoot48. (gekozen met 16 van de 30 stemmen). Een vakantie die langer duurde dan een paar dagen was in die tijd voor hele bevolkingslagen een onbereikbare werkelijkheid. ‘Zes dagen zult ge arbeiden...’ Een dominee had een klein streepje voor! Van zijn kerkeraad kreeg hij wel eens toestemming om in de zomer twee hele weken absent te zijn. Dan kon hij zijn familie elders in het land bezoeken. Eind juli '65 mocht ds. Jonkman twee weken weg. Men zou dan aan ouderling Verseveld in Middelburg vragen om ook eens in Zierikzee voor te gaan.
Het najaar van '65 bracht het eind van ds. Jonkmans dienstperiode in Zierikzee. Begin oktober deelde hij mee, dat hij een beroep had ontvangen van de gecombineerde gemeente van Kruiningen-Yerseke op Zuid-Beveland. De kerkeraadsleden hoorden dat bericht ‘niet onverschillig aan’, aldus de notulen. Op het eerste gezicht een wat gereserveerde typering. Van ‘geschokt’ of ‘smart’ of soortgelijke begrippen lezen we namelijk niets. | ||||||||||||||||
[pagina 210]
| ||||||||||||||||
Op 10 december '65 preekte hij zijn afscheid van de gemeente in Zierikzee met als tekst het bekende Pred. 12:13: ‘Van alles wat gehoord is is het einde van de zaak: Vrees God en houd zijn geboden want dat betaamt alle mensen.’ Hem werd ‘een zegenend vaarwel toegesproken’. Tijdens zijn verblijf van 3 jaar en 8 maanden in Zierikzee was zijn gezin nog uitgebreid met 2 kinderen: Hilligje, geboren 14 november 1863 en Hendrikus, geb. 15 november '65, een kleine maand voor het vertrek naar Kruiningen-Yerseke. | ||||||||||||||||
Klaas Kreulen 19 aug. '66-mei '69Weer was de gemeente van Zierikzee dus vacant en moest ze een nieuwe dominee zien te krijgen. Toen de winter voorbij was, ging men op pad om enige dominees te beluisteren en informatie over hen in te winnen. Het was nu immers de gunstige tijd om weer met het beroepingswerk te beginnen. De kerkeraad kwam met een tweetal, namelijk P. Kapteyn te Sleeuwijk (N.Br.)Ga naar eindnoot49. en K. Kreulen te Giessendam, die in april al eens in Zierikzee een zondag was voorgegaan. Nadat ds. M. van Minnen van Tholen eerst een ‘biduur’ had geleid, viel de keus op ds. K. Kreulen (niet te verwarren met ds. J.R. Kreulen) van Giessendam welke gemeente enige jaren geleden ook al haar dominee aan Zierikzee had moeten afstaan (ds. Jonkman). Omdat de scriba zei er geen tijd voor te hebben stelde ds. Van Minnen de beroepsbrief op, die de volgende dag op de post ging. Ds Kreulen nam het beroep aan en kon op 19 augustus '66 worden bevestigd door ds. A. de BruijneGa naar eindnoot50. van Goes, die als tekst had gekozen Jes. 62:6 en 7: ‘O Jeruzalem, ik heb wachters op uw muren gesteld, die gestadig al den dag en al den nacht niet zullen zwijgen. O gij, die des Heeren doet gedenken, laat geen stilzwijgen bij ulieden wonen. En zwijgt niet stil voor Hem, totdat Hij bevestige en totdat Hij Jeruzalem stelle tot een lof op aarde.’ Ds. Kreulen deed zijn intree met Hand. 2:42 waarin hij o.a. wees op ‘de naauwe betrekking tusschen leeraar en gemeente.’Ga naar eindnoot51. Niemand kon toen nog voorzien, dat die nauwe betrekking door zijn eigen schuld enige jaren later op zeer pijnlijke wijze zou worden geschonden. Het begon met een merkwaardig geval, dat nog op zichzelf stond. Ds. Kreulen had namelijk van de ‘horlogemaker’ Marinus van den BergeGa naar eindnoot52., een gemeentelid, een gouden horloge gekocht voor ƒ 98,-. Achteraf bleek dat een veel te hoge prijs te zijn, zodat de verkoper duidelijk woekerwinst had gemaakt. Dit was het begin van een slepende, zeer onverkwikkelijke affaire, al in oktober 1866 begonnen.
Ds. Kreulen had de koop ongedaan willen maken, maar daar wilde Van den Berge niet van weten. Deze had zelfs een advocaat ingeschakeld, waardoor de kerkeraad zich op zijn beurt weer miskend voelde en met censuur dreigde. Nu wilde de schoonvader van Van den Berge, bakker Gerard de Braal, één van de eerste Afgescheidenen in Zierikzee, zich aan de kerk onttrekken. En zo zat de zaak lelijk in de knoop. Omdat J.C. van Beveren deze hele kwestie al tot in de details heeft beschreven, volstaan we nu met naar zijn verhaal te verwijzen.Ga naar eindnoot53. | ||||||||||||||||
[pagina 211]
| ||||||||||||||||
Veel ernstiger voor de gemeente en beslissend voor het predikantschap van ds. Klaas Kreulen in Zierikzee was het feit, dat in april 1869 aan het licht was gekomen en dat op de buitengewone provinciale vergadering van 18 mei '69 werd behandeld. Het was namelijk uitgekomen dat ds. Kreulen in Zierikzee geruime tijd in overspel had geleefd met de vrouw van een ander. Hoewel hij het eerst nog durfde ontkennen en de bedrogen man van die vrouw zelfs nog als lasteraar werd gecensureerd, viel hij later toch door de mand. In zijn vorige gemeente Giessendam had hij - naar nu was gebleken - ook al eens eenzelfde feit gepleegd. Ds. Kreulen, binnen geroepen, bekende schuld en verzocht de vergadering hem en de zijnen rechtvaardige barmhartigheid te bewijzen door hem zo mogelijk het ambt van predikant te laten. Maar de kerkeraad van Zierikzee vroeg in elk geval van hem ‘ontslagen’ te worden, omdat hij daar toch niet langer met vrucht kon werken. Met grote meerderheid van stemmen werd tot zijn afzetting besloten. Als bewijs van barmhartigheid t.o.v. hem en zijn gezin zou hem het eerste jaar (niet langer) nog ƒ 600,- worden uitbetaald. En - hoe schrijnend - het gezin van ds. Kreulen kreeg andere zitplaatsen in de kerk toegewezen.Ga naar eindnoot54. Wat meer achteraf, niet zo bereikbaar voor nieuwsgierige blikken. We wensen er niet verder over uit te weiden. Het verdere verloop van dit droevig en zichzelf nog langdurig voortgesleept hebbende gebeuren vindt de lezer in het hoofdstuk Geersdijk-Wissenkerke in het eerste deel van onze studie over de Afscheiding van 1834 in Zeeland (1987). In Zierikzee was dus heel onverwacht een predikantsvacature ontstaan. Bij toerbeurt zou daarom maandelijks één van de drie ouderlingen praeses van de kerkeraad zijn. Natuurlijk was één van de dringendste problemen: hoe krijgen we een nieuwe predikant? Al in augustus '69 kwam de kerkeraad met een dubbeltal, namelijk J.H. Wiersma van Amersfoort en J.W.A. Notten te Middelharnis (schoonzoon van ds. S. van Velzen). De consulent - ds. P. Siemense te Oosterland - keurde na onderzoek het tweetal goed. Op zondag 30 augustus 1869 vond onder leiding van ds. H. Cramer van Colijnsplaat de stemming plaats. Het totaal aantal uitgebrachte stemmen bedroeg 54, waarvan 45 voor ds. Wiersma, 8 voor ds. Notten en 1 blanco waren. De uitslag was duidelijk. Het traktement van de nieuwe dominee was intussen bepaald op ƒ 900,- per jaar met zowel vrij wonen als vrijdom van personele belasting. Dus heus niet zo weinig. Ds. Wiersma nam het beroep aan.
Schipper Adams kreeg opdracht voor het transport van ds. Wiersma's inboedel te zorgen en ontving daarvoor ƒ 95,-. Op dinsdag 19 oktober haalden de kerkeraadsleden Mulder en Ochtman ds. Wiersma met zijn gezin bij het Zijpe (bij Bruinisse) op een brachten hen met het rijtuig naar Zierikzee. En zo werd de 26-jarige ds. Johannes Hessels Wiersma, Fries van geboorteGa naar eindnoot55. op zondag 24 oktober '69 de nieuwe dominee van de Chr. Geref. gemeente te Zierikzee. Dit was intussen de nieuwe naam geworden. Nog in hetzelfde jaar 1869, dat de gemeente van Zierikzee op zo trieste wijze haar predikant was kwijt geraakt, kon diens opvolger dus al zijn intree doen. | ||||||||||||||||
[pagina 212]
| ||||||||||||||||
Ds. Wiersma werd bevestigd door ds. P. Siemense van Oosterland. We merken hierbij op, dat enkele maanden eerder, juni 1869, de vereniging tussen Chr. Afgescheidenen en Kruisgezinden had plaatsgevonden. Voor die tijd behoorde ds. Siemense tot de Kruisgemeente te Oosterland op Duiveland. Na de droevige kwestie-Kreulen ontving de gemeente nu weer ‘een heuglijke feestdag’, zoals de oud-scriba P.M. Ochtman in het weekblad De Bazuin de intree en bevestiging van ds. Wiersma typeerde. De bevestiger ds. Siemense had in de morgendienst gepreekt over Hand. 1:8b: ‘en gij zult mijn getuigen zijn, zowel te Jeruzalem als in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde.’ En ds. Wiersma - gekomen van Amersfoort, waar hij al op 22-jarige leeftijd predikant was geworden - had zich plechtig aan de gemeente verbonden met als tekst Exodus 4:20c: ‘en al de vrouwen gingen uit haar (Mirjam) na met trommelen en met reien’. In hetzelfde berichtje lezen we nog: ‘De Heere doe Z.Ew hier de liefde en hoogachting genieten die hij in zijn altijd geliefd Amersfoort zoo ruimschoots ondervond en stelle hem tot een uitgebreiden zegen voor stad en omstreken, opdat Sion bloeije en de naam des Heeren worde verheerlijkt.’Ga naar eindnoot56. Terloops merken we hier nog op, dat scriba Pieter Marinus Ochtman, koopman van beroep, geboren op 29 januari 1835, in februari 1872 met zijn vrouw verhuisd is naar Kampen. Daar ging hij theologie studeren en werd in 1875 in zijn eerste gemeente Niezijl (Gr.) tot dominee bevestigd. In de laatste kerkeraadsvergadering, die hij in Zierikzee meemaakte, bedankte ds. Wiersma hem voor alles, wat hij in zijn functie van ouderling 3 jaar lang voor de gemeente had gedaan. Aan het eind van de vergadering zongen de broeders hem nog toe de vroeger zo bekende zegenbede uit Ps. 134:3 (‘Dat 's Heeren zegen op u daal’). We zullen de ambtsperiode van ds. Wiersma in Zierikzee nu niet verder behandelen - we komen dan te ver buiten het tijdsbestek van ons boek. Daarom besluiten we met enkele opmerkingen. Tijdens de dienstperiode van ds. Wiersma in Zierikzee - 24 okt. 1869-23 maart '73 - zijn er twee dochtergemeenten van Zierikzee ontstaan nl. Scharendijke, geïnstitueerd 9 november 1871 en Brouwershaven, geïnstitueerd 20 mei 1872. Het korte bericht van het vestigen van de gemeente te Brouwershaven hebben we al op een vorige pagina doorgegeven. Laten we hier het berichtje over de instituering van Scharendijke nog mogen vermelden. ‘Scharendijke, 9 Nov. 1871 - Heden werd alhier door de W.Eerw. Heeren Ds Wiersma van Zierikzee en Ds Klercq van Bruinisse, op zeer plechtige wijze eene Chr. Ger. Gemeente gesticht. De Heere gebiede over ons Zijnen Zegen. Namens den Kerkeraad, Filip Priemus, ouderl. Jan Boot, ouderl.
Dan. de Jonge, diaken’Ga naar eindnoot57. | ||||||||||||||||
[pagina 213]
| ||||||||||||||||
Met de voorgeschiedenis van beide institueringen heeft ds. Wiersma het maar druk gehad. Hij was echter niet werkschuw. Dit bleek ook bij al zijn herderlijk werk in Zierikzee, waarin hij heel trouw was. Het ging hem niet om eigen eer, hij bleef bescheiden. Als er eens een aanleiding was dat er iets over zijn verdiensten moest worden gezegd, dan gold voor hem: ‘Houd het kort en niet ophemelen.’Ga naar eindnoot58. In maart 1873 is hij uit Zierikzee naar 's Hertogenbosch vertrokken. |
|