De Afscheiding van 1834 in Zeeland. Deel 2 Walcheren, Schouwen-Duiveland, Tholen en Sint Philipsland
(1989)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |||||||||||||||
Schouwen-DuivelandVII Nieuwerkerk - Oosterland - Bruinisse (Duiveland)A. De eerste jaren 1836-'45We geven eerst aandacht aan het ontstaan en de beginfase van de Afgescheiden gemeenten op Duiveland. (Zierikzee en Haamstede liggen op Schouwen.) Daarvoor moeten we naar het dorpentrio Nieuwerkerk-Oosterland-Bruinisse toe. Want op hun grondgebied is de Afscheiding op Duiveland begonnen. Daar woonde ook de initiatiefnemer, namelijk de landbouwer Dirk van Farowé, in Nieuwerkerk. Als we in de kerk van een ‘leider’ mogen spreken, dan kan hij zonder meer de leider van de Afscheiding op Duiveland worden genoemd. Al moeten we er in één adem bij noemen de invloed van ds. H.J. Budding, predikant te Biggekerke op Walcheren, die op 1 april 1836 met de Hervormde kerk had gebroken en over wiens activiteiten op Walcheren en Zuid-Beveland we al uitvoerig hebben geschreven (zie ook het eerste deel van onze studie over De Afscheiding van 1834 in Zeeland). | |||||||||||||||
Dirk van Farowé 1798-1849We geven nu eerst enige informatie over de ‘grote’ landbouwer Dirk van Farowé op 27 maart 1798 in Nieuwerkerk geboren, als zoon van de vermogende landbouwer Adriaan van Farowé en Cornelia Boogerd, wonende bij het gehucht Stevensluis onder Nieuwerkerk. Toen hij 24 jaar was, trouwde hij op 3 december 1822 te Nieuwerkerk met de 41-jarige Gieltje Jacobusse de Bruine, weduwe van Isaäc de Braal. Wel een groot leeftijdsverschil. Het echtpaar woonde op een grote boerderij aan het Polderwegje - thans Stolpweg - aan de rand van het dorp.Ga naar eindnoot1.
Toen hij zijn geloofsbelijdenis had afgelegd, kreeg hij in 1826 zitting in het college van notabelen, waarin zijn vader ook al zat. Op 20 mei 1829 werd hij diaken en in 1833 stond hij op tal voor ouderling, maar werd niet gekozen. Tot aan zijn afscheiding in 1836 bleef hij ‘president der notabelen’. Van Farowé had aanleg voor manager - om het zo eens te zeggen - en bezat in hoge mate contactuele eigenschappen. | |||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||
Brief Van Farowé aan ds. H. de CockDirk van Farowé was een belezen man, die intens meeleefde met de zich in 1834 in Ulrum afspelende gebeurtenissen. Had zijn collega-landbouwer Boudewijn Bakker uit het naburige Sir Jansland op 30 oktober 1834 een brief van sympathie en meeleven naar ds. De Cock in Ulrum geschreven, enkele dagen later - 4 november 1834 - deed Van Farowé hetzelfde. Ook deze brief heeft De Cock zelf gepubliceerd en enige jaren geleden is deze zelfs herdrukt.Ga naar eindnoot2. We geven er enkele belangrijke passages uit weer: Van Farowé had de eerste door ds. De Cock uitgegeven verzameling van aan hem gerichte brieven gelezen en geconstateerd dat er geen enkele uit de provincie Zeeland bij was. ‘Och, dacht ik, arm Zeeland!’ Hoe was dat nu mogelijk? Er waren in Zeeland toch nog genoeg ‘beminnaars van de Waarheid’ te vinden. Daarom besloot hij nu zélf naar De Cock - die hij nog nooit ontmoet had - te schrijven. Hoe verdorven vroeger de tijden ook waren geweest, altijd waren er toen nog wel overgebleven ‘die een contra-partij uitmaakten tegen de wereld’. Hij geeft daarvan dan een hele serie:
Hij was van oordeel, ‘dat de Kerk met vaste schreden is ten grave gedaald. Och, mijn lieve vriend! wanneer ik den loop dezer Eeuw mag nazien, dan geeft het mij weinig hoop van herstel, want ik weet niet waar ik zou moeten beginnen om de verkeerdheden optetellen’. En even verder: ‘Maar ach, mijn vriend! hoe verre het dan nu met het verwringen van Gods heilige waarheid moge gekomen zijn en alles verzonken raakt, de Heere heeft toch nog de zijnen in het midden van een verdorven kerkstaat.’ Hij meldt, ‘dat het in Zeeland alles met duisternisse is beneveld en met een donkere wolk overdekt (...) en dat diegenen, die ik onder Gods uitverkorenen telle bijna allen uit de kerken hebben moeten vlugten, omdat ze de stemmen van deze huurlingen niet en kennen niet alleen, maar ze beschouwen als wolven, die den stal der schapen met geweld indringen (...) en helaas! nu hebben ze niet meer over als een klein kuddeken met ruime lokalen, vervuld met ledige stoelen en banken, waarvoor zij staan te schreeuwen’ (we hebben enkele woorden en regels gecursiveerd).
Zo schreef Van Farowé begin november 1834. Uit bovenstaande regels blijkt wel, dat vele kerkverlaters van vóór de Afscheiding in 1834 in het conventikel waren gevlucht. En in deze conventikels stonden de stichtelijke werken van de ‘oude schrijvers’ als Koelman, Wilhelmus à Brakel en anderen in hoge ere. Van Farowé zegt het in het slot van zijn brief op zijn eigen | |||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||
manier: ‘De Heere zegene de lezing van de overgeblevene geschriften der Godsgeleerden, die Hij voor de wijzen dezer wereld gesloten houdt, maar Zijne kinderkens door Zijnen Geest openbaart.’ | |||||||||||||||
De begintijdUit de begintijd van de Afscheiding in Nieuwerkerk-Oosterland-Bruinisse is voor het nageslacht één notulenboek bewaard gebleven, dat de periode 1836-'45 bestrijkt. Dit volgens ds. Westerhof ‘document van unieke waarde’ is de definitieve verdwijning nabij geweest, maar daaraan op het nippertje ontsnapt, toen het aan het eind van de jaren '60 teruggevonden werd, notabene op een vuilnisbak. Weliswaar was het eerste blad zwaar beschadigd, maar met enige scherpzinnigheid viel de titel op de eerste pagina te reconstrueren, namelijk ‘Kerkelijk notelboek wegens handelingen der kerkeraadsleden der gereformeerde gemeenten Nieuwerkerk, Oosterland en Bruinisse’. Naar aanleiding daarvan schoot ons het gevleugeld Latijns gezegde in gedachten: habent sua facta libelli, d.w.z. boeken hebben hun eigenaardige lotgevallen. Dit 75 pagina's tellende notulenboek, in leren omslag, helemaal volgeschreven door Dirk van Farowé, is in 1983 verworven door het streekarchivariaat te Zierikzee en ligt nu veilig in de archiefbewaarplaats van de gemeente Duiveland te Nieuwerkerk, hopelijk onbereikbaar voor oorlogsellende en watersnoodrampen. Het begint met de mededeling, dat op 15 oktober 1836 in Nieuwerkerk tot ouderling is gekozen de ons al bekende Dirk van Farowé en tot diaken Pieter van Vessem. Vier dagen later werd voor Bruinisse als ouderling gekozen Jacob de Waal, en als diaken Marinus van den BergeGa naar eindnoot1.. Terwijl op 24 oktober voor Oosterland Hendrik Kievit als ouderling en Jacobus Stoutjesdijk als diaken werd aangewezen. Pas op 12 november 1837 zouden ze - op Hendrik Kievit na - door ds. Budding in hun ambt worden bevestigd, zodat we kerkrechtelijk deze datum als datum van instituering van de driedelige gemeente Nieuwerkerk-Oosterland-Bruinisse moeten beschouwen. De conventikels waren daarmee tot kerk geworden. Langzaam maar zeker groeide het aantal Afgescheidenen. Terwijl ongetwijfeld daarnaast een groot aantal personen met de Afgescheidenen sympathiseerde zonder het lidmaatschap van de Hervormde kerk op te zeggen. In het Hervormd kerkeraadsarchief van Nieuwerkerk berust nog een aantal berichten van Afscheiding. De kerkeraad had er zich na lezing ‘wrevelig’ van afgewend. Dit was er de oorzaak van dat ds. G.J. Lette van Nieuwerkerk op 14 december 1838 bezoek kreeg van de deurwaarder bij het kantongerecht Zierikzee. Deze kwam hem persoonlijk een aanzegging (exploit) overhandigen met de namen van een aantal Nieuwerkerkse Afgescheidenen, dat zich al veel eerder aan de Hervormde kerk had onttrokken, maar ‘in sommige punten’ toch nog steeds beschouwd werd als lidmaat van die kerk. We merken hierbij terloops op, dat van hen verwacht werd, dat ze nog steeds aan bepaalde kerkelijk-financiële verplichtingen zouden voldoen. | |||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||
Daarom werd hun Afscheiding nog eens juridisch-officieel aan de Hervormde kerkeraad meegedeeld, zodat deze in geen geval onwetendheid zou kunnen voorwenden. Op de Hervormde kerkeraadsvergadering van januari 1839 kwam dit stuk in behandeling. Het werd voorlopig voor kennisgeving aangenomen; ds. Lette zou de inhoud mondeling aan de kerkvoogden meedelen.Ga naar eindnoot3.
Ook op Duiveland was 1836 het jaar van de doorbraak van de Afscheiding. We hebben hierboven al eens enkele malen de naam van ds. Budding genoemd, zonder meer de inspirator en animator van de Afscheiding in Zeeland, althans in de beginjaren 1836-'38. Hij trok van de ene plaats naar de andere, in en buiten de provincie Zeeland, op al zijn tochten argwanend geobserveerd door de politionele en rechterlijke macht, die soms meenden hem in zijn arbeid daadwerkelijk te moeten belemmeren.
Wanneer we nu het al eerder genoemde notulenboek gaan raadplegen, dan kunnen we de lezer de volgende informatie bieden over het wel en wee van de Afgescheiden gemeente Nieuwerkerk-Oosterland-Bruinisse. Tot in 1841 behoorden daartoe ook de Zierikzeeënaars. Toen de Zeeuwse Afgescheidenen zich op 8 februari 1837 voor het eerst collectief in een provinciale vergadering presenteerden, was daar eveneens een afgevaardigde van Duiveland bij. Natuurlijk Dirk van Farowé, de organisator van het prille kerkelijk leven in de Afgescheiden groepen aldaar. In maart '37 rapporteerde hij over deze vergadering onder meer: Om te waken voor ‘kwade inbreng’ van ‘ergerlijke’ personen kon niet ieder, die om welke reden dan ook ontevreden was over de Hervormde kerk, bijv. over de verzorging van de armen of over bepaalde opvattingen, zonder meer tot de Afgescheiden gemeente worden toegelaten. Het ging er immers niet om een ‘hoop te vergaderen en door het grote getal ontzag in te boezemen’. Want ‘de heerlijkheid’ van Gods kerk bestaat niet ‘in de veelheid der uitwendige aanhangers’, maar daarin, dat zij de waarheid, zoals die in Christus is, belijden, en door hun ‘wandel’ tonen, ‘dat die waarheid in hun binnenste is ingeschreven door den H. Geest, om al zoo uit genade bekwaam gemaakt, aan de wereld te bewijzen dat die waarheid waarlijk vrij maakt van de zonde en ongerechtigheid’. | |||||||||||||||
Ds. Budding in actie op DuivelandOp 24 juni 1837 komen we de naam ds. Budding voor het eerst in het notulenboek tegen. Het was een zaterdag. Die dag was hij met ouderling Van Farowé op huisbezoek geweest bij de ‘gereformeerde’ leden in Nieuwerkerk en de volgende dag dito in Ouwerkerk. In de middagdienst van diezelfde zondag had hij twee kinderen gedoopt bij Van Farowé aan huis. Dinsdag was hij weer op huisbezoek gegaan, nu met ouderling Hendrik Kievit in Oosterland, en woensdag in Bruinisse en Sir Jansland, in gezelschap van Jacob de Waal. Op vrijdag had hij weer kinderen gedoopt, ditmaal 4, en om 6 uur een kerkeraadsvergadering gepresideerd. In die vergadering verscheen ook een echtpaar, dat huwelijksmoeilijkheden had. Ds. | |||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||
Budding probeerde in een pastoraal gesprek die spanningen te doorbreken, wat gelukte! Beiden, man en vrouw, hebben ‘hunne feilen onder aandoeninge beleden’ en verklaarden ‘opnieuw te zullen vereenigen’. Al met al was ds. Budding dus in die juni-maand een week in Nieuwerkerk en omstreken pastoraal werkzaam geweest. | |||||||||||||||
Instituering 12 november 1837In het najaar van 1837 preekte ds. Budding weer eens in Nieuwerkerk. Die zondag van 12 november '37 zou voor de gemeente een historische datum worden. 's Avonds werd er bij Van Farowé aan huis een gemeentevergadering gehouden voor alle leden uit de streek, uiteraard onder het presidium van ‘den Wel Eerwaarden en Zeer geleerden Heer Do budding’. Van Farowé weet in zijn bijna dweperige bewondering voor ds. Budding haast geen titulatuur te vinden, eervol genoeg om te laten blijken, hoe hoog hij tegen Budding opziet. Nog niet opgeloste persoonlijke kwesties kwamen eerst aan de orde en konden dankzij Buddings enorm overwicht en tactisch ingrijpen uit de weg worden geruimd. Vervolgens gaf Budding een korte uiteenzetting over de ‘grondstukken’ van de gereformeerde leer. Hoofd voor hoofd vroeg hij de leden af of ze het niet alleen eens waren met de hele inhoud van de formulieren van eenheid, maar of ze er ook ‘kennis’ aan hadden en of ze deze bevindelijke kennis ook wilden vergroten. Ja, was ieders antwoord geweest. Verder vroeg ds. Budding de aanwezigen of ze nog bleven bij hun indertijd gedane keus van ouderlingen en diakenen, namelijk van Dirk van Farowé en Jacob de Waal als ouderlingen, en Pieter van Vessem, Marinus van den Berge en Jacobus Stoutjesdijk, als diakenen. Ja, dat bleven ze. Alleen met de gekozen ouderling Hendrik Kievit lag het moeilijk. Want hij leefde in onenigheid met Krijn Dijkema en kon daarom niet als ouderling worden bevestigd; de anderen wel, wat dan ook is gebeurd. En zo had de gecombineerde gemeente Nieuwerkerk-Oosterland-Bruinisse officieel een kerkeraad gekregen en was daarmee nu ook officieel geïnstitueerd. Terloops vermelden we dat Hendrik Kievit al spoedig in Oosterland een groep om zich heen had verzameld, die de oorsprong is geworden van een Ledeboeriaanse gemeente. We gaan nu niet verder in op Buddings bezoeken aan de Duivelandse gemeente en volstaan met te zeggen, dat het voor haar goede dagen waren. Ds. Budding was er zelfs in geslaagd door ‘liefderijke waarschuwingen’ Hendrik Kievit en Krijn Dijkema - die met elkaar in een conflictsituatie leefden - beiden tot ‘ware boetvaardigheid’ te brengen. Wat kon ds. Budding middellijkerwijs een invloed op mensen uitoefenen! Maar de justitie was minder tevreden over hem. Want op 15 juni 1838 sprak de rechtbank te Zierikzee niet minder dan 5 vonnissen tegen Afgescheidenen uit wegens het houden van illegale godsdienstoefeningen. Bij alle 5 was ds. Budding betrokken en bij 3 daarvan ook Dirk van Farowé, omdat hij zijn schuur voor die samenkomsten had beschikbaar gesteld. | |||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||
In de Afgescheiden kerken van Zeeland was het toen nog rustig. Maar dit zou helaas zo niet blijven. Want toen Budding nog geen jaar later - eind maart '39 - weer bij Dirk van Farowé in Nieuwerkerk arriveerde, lag de kerkelijke vrede in Zeeland aan stukken. Op schokkende wijze was ze door niemand minder dan ds. Budding zelf gebroken. In februari '39 rapporteerde ouderling Van Farowé op de kerkeraad over de laatst gehouden provinciale vergadering, eind januari '39 in Middelburg. Daarin had Budding voor aller ogen zijn beroepsbrief als algemeen predikant van Zeeland verscheurd en de stukken in het vuur gegooid. Met de betuiging erbij, dat hij alleen nog wilde komen preken in die Zeeuwse gemeenten die zich ‘gebonden’ voelden aan de 86 artikelen van de Dordtse kerkenordening. Aldus Van Farowé in zijn verslag. Ook wilde Budding, dat er in de kerkdiensten alleen nog gezongen werd uit de psalmberijming van Datheen. Het was het begin van de Budding-crisis, die zou uitlopen op zijn afzetting in oktober 1839. In het hoofdstuk over Middelburg en Biggekerke hebben we deze affaire uitvoerig behandeld, zodat we nu daarnaar kunnen verwijzen. De Duivelandse gemeente koos partij voor Budding. Een half jaar na zijn bezoek aan Duiveland was hij op vrijdag 18 oktober '39 opnieuw naar Nieuwerkerk gekomen: ‘bij ons in welstand en ten genoege ontfangen’, schreef Van Farowé in zijn Notelboek. De volgende avond doopte hij in Oosterland 2 kinderen, preekte een dag later bij Dirk van Farowé aan huis en doopte opnieuw 2 kinderen. Op maandag 21 oktober '39 verliet hij het eiland weer. Twee dagen later zou hij door de provinciale vergadering als predikant worden ‘ontslagen’, en zo dus buiten het kerkverband van de Chr. Afgescheidenen komen te staan. | |||||||||||||||
Een Budding-gemeenteDe gemeente van Nieuwerkerk-Oosterland-Bruinisse was dus een zogenaamde Budding-gemeente geworden. Op zaterdag 11 april '40 verscheen hij heel onverwacht weer in Nieuwerkerk om van daaruit de hele streek te bedienen. Elke dag was hij in actie. Uit het notulenboek valt het verloop van zijn werkzaamheden te reconstrueren:
Zondag en maandag 19 en 20 april waren het de Paasdagen. Beide feestdagen preekte ds. Budding telkens 3x in de schuur van Van Farowé en doopte 2 kinderen; ‘alle de godsdienstoefeningen zijn ongeïnderd verrigt’, schreef ouderling Van Farowé in zijn Notelboek. Maar dat zou de volgende keer anders zijn. Met Pinksteren - op 7 en 8 juni '40 - was ds. Budding er weer en preekte beide feestdagen in totaal 6 keer | |||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||
in de schuur van Van Farowé voor ‘een groote schare met menschen’. De diensten verliepen echter niet zo ongehinderd als op de Paasdagen, want de veldwachter was nu ook één van de bezoekers. In opdracht van burgemeester De Jonge moest hij controleren of er sprake was van onwettige godsdienstoefeningen, en zo ja, dan daaraan een eind maken. Nu was het met één oogopslag te zien, dat het hier om ongeoorloofde godsdienstige samenkomsten ging. Naar schatting van de veldwachter Braam waren er wel 500(!) mensen in de schuur, met als spreker de afgezette predikant Budding. Bovendien was voor de samenkomst geen vergunning gevraagd. Daarom stapte Braam op ds. Budding af en verzocht hem de mensen te laten gaan. Ietwat spitsvondig antwoordde Budding dat hij niemand geroepen had en dus ook niemand kon wegsturen. Iedereen bleef zitten of staan op de plek waar men zich bevond. Het was het gebruikelijke tafereel in de schuur: de dominee staande op een boerenwagen, met voor zich een klein tafeltje, waarop een grote, opengeslagen bijbel. En voor hem en links en rechts om hem heen een gespannen toeluisterende grotere of kleinere schare mensen, waarvan een aantal zich een plaatsje had veroverd op een zolder van de schuur. Op de tribune zogezegd. Op menige plaats in het land zijn in de eerste jaren van de Afscheiding in boerenschuren soortgelijke illegale godsdienstoefeningen gehouden. Men leze er de processen-verbaal maar op na. We gaan nu niet dieper in op Buddings activiteiten op Duiveland. Zijn laatste preekbeurten in Nieuwerkerk dateren van zondag 27 juni '41, toen hij zoals gebruikelijk driemaal preekte; ook doopte hij toen 3 kinderen en bediende het Avondmaal. De leden die in Zierikzee woonden, wilde hij daarbij niet aanwezig zien, want ze hadden een rekest om erkenning als gemeente aan de minister gestuurd. En van het aanvragen van zo'n ‘vrijheid’ moest Budding niets, maar dan ook niets hebben, tenminste toen nog niet.
Met de gemeente van Nieuwerkerk-Oosterland-Bruinisse ging het in 1842, eigenlijk al in 1841, niet meer naar wens. In 1841 had Budding de leden in Zierikzee afgestoten en al eerder was zich om ouderling H. Kievit in Oosterland heen een groep beginnen te vormen die apart ging vergaderen (‘godsdienst op hun zelven houden’) Diaken Jacobus Stoutjesdijk was daar ook bij. Hij had ‘bezwaren voor zijn gemoed’, want hij twijfelde ‘of het de kerk wel was’. Om een oplossing voor de moeilijkheden in Oosterland te vinden, besloten Van Farowé c.s. het advies van de kerkeraad te Sint Philipsland in te roepen, waar de oefenaar Pieter van Dijke steeds meer aanzien en invloed begon te krijgen. Om kort te gaan, de moeilijkheden werden niet opgelost. En de situatie werd steeds moeilijker. Want zowel ds. Budding als Pieter van Dijke verdwenen voor lange tijd in de gevangenis, omdat ze bleven weigeren de hun opgelegde boeten te betalen. Mee daardoor had de preekvoorziening ook in Nieuwerkerk - waar Van Dijke wel eens insprong - haast het nulpunt bereikt. Het kerkelijk leven kwijnde daardoor. Kwam dit - vroeg Van Farowé zich af - omdat er een | |||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||
ban in de gemeente was? In de notulen spreekt hij zelfs van ‘bannen’ (meervoud). Om dit te kunnen onderzoeken had hij op Hemelvaartsdag een gemeentevergadering belegd, waarin dan de moeilijkheden en tegenstellingen eens konden worden onderzocht en mogelijk uitgepraat. Van Farowé constateerde dat een aantal leden niet geduldig op ‘Gods bestellingen’ wilde wachten, d.w.z. niet afwachten tot het God beliefde weer een prediker te zenden. Ook was er de neiging voor een enkele keer een dominee uit de gemeente Dordrecht of Rotterdam uit te nodigen, al waren dit dan Chr. Afgescheiden predikanten, die dus niet in het kerkverband van de Buddinggemeenten leefden. Men kwam er in die vergadering niet uit. Door al die ruzies en onenigheden werd ook Van Farowé in zijn werk als ouderling ernstig belemmerd. Hij was echter uit het goede hout gesneden en gaf niet toe aan de verleiding dan maar zijn ambt als ouderling neer te leggen. Hij bleef de gemeente ingaan. Bij een bezoek aan gemeenteleden, die kinderen te dopen hadden, werd hem de vriendelijke maar dringende vraag gesteld: Is het nu ‘onder opzien tot den Heere’ niet mogelijk om ergens een dominee te vinden, die zich stelt achter de 3 formulieren van eenheid en de besluiten van de synode van Dordrecht 1618/'19? Deze vraag hield Van Farowé bezig. Het was ook een zeer moeilijke situatie, waarin de gemeente verkeerde. Nergens was een voorganger te vinden. Budding en Van Dijke zaten in de gevangenis, ds. Ledeboer sinds mei 1843 ook al. Met ds. Los en ds. Dijksterhuis wilde men niet in zee, want ze waren Chr. Afgescheiden en dus voor het aanvragen van de ‘vrijheid’. Bovendien zouden dan de psalmen van Datheen niet meer worden gezongen. Al denkende en met anderen pratende kwam ineens de gedachte op: Zou ds. C. van den Oever van de Gereformeerde gemeente onder het kruis te Rotterdam, niet een mogelijkheid zijn? Hij voldeed aan alle eisen. Ja, was het resultaat van alle overwegingen, dat zou misschien kunnen. Ds. Van den Oever werd uitgenodigd om orde op zaken te stellen. Hij kwam en loodste zo de Budding-gemeente te Nieuwerkerk het kerkverband van de Kruisgezinden binnen. Daarbij waren ook Haamstede, Burgh, Oosterland en Bruinisse betrokken. Dat was in juni 1845. | |||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||
B. 1845-1869Nieuwerkerk een Kruisgemeente gewordenOp de algemene vergadering van de Kruisgemeenten op 9 september 1845 en volgende dagen in Rotterdam gehouden was de gemeente Nieuwerkerk vertegenwoordigd door de ouderlingen Dirk van Farowé en Pieter van Vessem. Ze werd in het kerkverband van de Gereformeerde gemeenten onder het kruis opgenomen en ingedeeld bij de classis Rotterdam.Ga naar eindnoot1. Het was een nieuw begin maar het oude geluid. In december '45 kreeg de gemeente zelfs een eigen predikant; de vervulling van een diep gekoesterde wens. Het was Bastiaan Sterkenburg uit Giessendam. Deze had in augustus '45 al eens een maandagavond gepreekt in Haamstede bij bakker Lette aan huis, waarbij Dirk van Farowé ook aanwezig was geweest, zelfs in actieve zin, want deze had toen de dubbele functie van diaken en voorzanger vervuld. Op 14 december '45 is Sterkenburg als predikant in Nieuwerkerk bevestigd.
We geven nu eerst een aantal biografische gegevens over hem. Toen hij op 4 december '45 uit Giessendam in Nieuwerkerk was komen wonen, meldde hij zich bij het gemeentehuis om in het bevolkingsregister te worden ingeschreven. Hij had al een bewogen levensloop achter de rug. Als personalia van hemzelf en van zijn huisgenoten vonden we: Hij was als boerenzoon geboren in het Brabantse land, om precies te zijn in Almkerk, in het land van Altena. Zijn leeftijd was 36 jaar en hij noemde zich ‘verkondiger des Goddelijken Woords’ bij de Chr. Geref. gemeente onder het kruis te Nieuwerkerk. Zijn vrouw heette Fija Josina de Kruijff, 35 jaar oud, geboren te Gorinchem, terwijl de zoontjes Samuel en Paulus, resp. 3 jaar en 4 maanden oud waren, beiden geboren in Giessendam, prov. Zuid-Holland. De dienstmeid in het gezin was Aaltje Verheij, 21 jaar, geboren in Giessendam. In januari 1900 is Sterkenburg in Kinderdijk bij Alblasserdam op zeer hoge leeftijd overleden, 91 jaar oud.
Toen hij al ruim 90 jaar was, preekte hij nog, het laatst op 30 juli 1899 over 1 Cor. 2:1, 2. Zijn leven lang is hij het type gebleven van een oefenaar, een prediker, die van kerkordelijke regels en vastheid weinig moest hebben: een ‘vrije’ vogel, zoals het in de kerkelijke wereld wel heet. Een confessioneel kerkbegrip had hij niet. De leden van de kringen, waarin hij voorging, stonden vaak nog ingeschreven in het lidmatenboek van de Hervormde Kerk. Soms was er niet eens een kerkeraad, alleen maar een bestuur. Zijn theologische studie in Leiden had niets voorgesteld, evenmin die aan de universiteit van Groningen, waar hij op 6 februari 1837 als student werd ingeschreven, 28 jaar oud.Ga naar eindnoot2. Vervolgens voegde hij zich bij het leger van plaatselijke of rondreizende oefenaars en promoveerde op onduidelijke wijze tot ‘predikant’ bij de pas | |||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||
gestichte Vrije Kruisgemeente te Giessendam (1840), hoewel van een examen of bevestiging niets bekend is. Later typeerde hij zich als predikant volgens Marcus 16:15-16: ‘En Hij (Jezus) zei tot hen: Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie (aan) alle creaturen.’ Zijn eerste gemeente in Giessendam noemde zich: ‘Verenigde Geref. Gemeente met de Synode van Dordrecht 1618 en 1619’. Hoewel hij toen uitdrukkelijk niet bij de Afgescheidenen wilde behoren, leidde zijn herhaaldelijk voorgaan in de zogenaamde onwettige godsdienstoefeningen tot conflicten met de burgerlijke overheid. Omdat hij de hem opgelegde boeten weigerde te betalen, werd hij op Oudejaarsdag 1840 in de gevangenis van Gorinchem gegijzeld, maar kwam een week later al weer vrij. Sterkenburgs ‘vrije’ gemeente in Giessendam voegde zich bij het kerkverband van de officiële Kruisgemeenten. Op de eerste algemene vergadering van dit kerkverband in 1844 in Linschoten (Utr.) gehouden, werd hij tot scriba gekozen. Dit waren enkele vermeldenswaardige hoofdzaken uit de levensloop van Bastiaan Sterkenburg, voordat in 1845 zijn weg naar Zeeland leidde, naar Nieuwerkerk op Duiveland, van waaruit hij ook de in Haamstede en omgeving wonende buitenleden af en toe verzorgde.Ga naar eindnoot3.
We gaan echter terug naar Sterkenburgs komst in Nieuwerkerk in december 1845. Helaas kunnen we voor onze beschrijving niet meer terecht in Van Farowé's notulenboek, want dat heeft als laatste datum april 1845, in welke maand Cornelis Tuynman, een timmerman, als diaken werd gekozen. Latere kerkeraadsnotulen zijn bij ons weten niet bewaard gebleven. Gelukkig berust in het gemeentehuis te Nieuwerkerk nog een bundel met afschriften van processen-verbaal, zodat we toch nog weer wat vaste grond onder de voeten hebben, althans wat het begin van Sterkenburgs actviteiten en ervaringen in Nieuwerkerk betreft. We schreven al, dat Sterkenburg zich had gemeld om met zijn gezin in het bevolkingsregister van Nieuwerkerk te worden ingeschreven. Maar dit ging zo maar niet, want burgemeester A. de Jonge wist, dat Sterkenburg nog maar enkele maanden geleden voor de rechtbank van Zierikzee had moeten verschijnen, omdat hij in augustus in Haamstede op Schouwen een godsdienstoefening had geleid. Weliswaar was hij toen vrijgesproken. Maar zou dat gedoe nu ook weer in Nieuwerkerk beginnen? De Jonge was dus niet zo geporteerd voor zijn nieuwe burger. Op verzoek van Dirk van Farowé kreeg Sterkenburg echter gelegenheid zijn belangen te bepleiten. Op donderdag 11 december werd hij om 6 uur bij de burgemeester in de ‘gemeentekamer’ verwacht. Omstreeks half 7 verscheen Sterkenburg in gezelschap van zijn ouderling Van Farowé. De burgemeester met diens eerste assessor (wethouder) A. van Bendegom en het gemeenteraadslid J. Hallingse zaten al te wachten. Sterkenburg deelde de heren mee, dat hij a.s. zondag 14 december 's middags in de schuur van Van Farowé zijn intree hoopte te doen en nodigde de burgemeester en de beide gemeenteraadsleden uit dan onder zijn gehoor te ko- | |||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||
men. En zich tot Van Farowé wendend: ‘Er zal voor goede plaatsen gezorgd worden, niet waar broeder Farowé?’ Waarop de aangesprokene bevestigend antwoordde. Natuurlijk negeerde de burgemeester het aanbod en zei dreigend tegen Sterkenburg, dat hij hem zou laten verbaliseren, als diens ‘oefeningen’ op de oude voet werden voortgezet (dus zonder toestemming te vragen). Op dwepende toon reageerde Sterkenburg met te zeggen dat hij niet bang was ‘al wierden er moordschavotten en brandstapels voor hem opgericht’. Hij hoopte ‘in dien leer te volharden van zijnen Koning Jezus, zoo lang het bloed door zijne aderen vloeit’. De burgemeester gaf hem nog een maand tijd om de ‘vrijheid’ bij de koning aan te vragen. | |||||||||||||||
De kerkdiensten van zondag 14 december 1845In deze geladen sfeer brak zondag 14 december 1845 aan. Op die dag zou de bevestiging en intree van Bastiaan Sterkenburg als predikant van de Gereformeerde gemeente onder het kruis te Nieuwerkerk plaatsvinden. Wat zou de burgemeester doen? Zou Sterkenburg achter zijn stoere woorden blijven staan? Uiteraard lieten zich in de diensten van die dag geen vertegenwoordigers van het plaatselijk gemeentebestuur zien. Of het moest de veldwachter Maximiliaan Braam zijn, want die was er wél. Maar zijn aanwezigheid was geen bewijs van sympathie en meeleven. Het was immers zijn taak door een proces-verbaal bestraffing wegens wetsovertreding mogelijk te maken. 's Morgens tegen 9 uur was hij naar de hofstede van de ‘landman’ Dirk van Farowé gestapt om te zien of daar ook een godsdienstoefening zou worden gehouden. Inderdaad bleek dit de bedoeling te zijn, want toen hij het aan de al aanwezige ds. C. van den OeverGa naar eindnoot4. vroeg, had deze geantwoord: ‘Met Gods hulp, ja!’ Braam reageerde hierop met te zeggen, dat hij in opdracht van de burgemeester dan proces-verbaal moest opmaken. ‘Het is wel,’ had ds. Van den Oever kortaf nog gezegd en om 9 uur was hij begonnen met de dienst, waarin hij Sterkenburg als predikant van de gemeente van Nieuwerkerk zou bevestigen. Volgens schatting van de veldwachter waren er wel 300 mensen in de schuur aanwezig. Ds. Van den Oever had eerst laten zingen Ps. 105:5 en 6 (natuurlijk in de berijming van Datheen) en als tekst gekozen Ezechiël 3:17: ‘Menschenkind, Ik heb u tot eenen wachter gesteld over het huis Israëls; zoo zult gij het woord uit mijnen mond hooren en hen van mijnentwege waarschouwen.’ Het is de bekende tekst die als taak van profeten en bedienaars van het Goddelijke Woord aangeeft, dat ze moeten waarschuwen tegen gevaren voor de kerk, ontstaan uit het brengen van valse leer of uit ergerlijk levensgedrag.
's Middags was er in de schuur opnieuw een dienst. De 's morgens als predikant bevestigde Sterkenburg zou zijn intree doen. Vooraf herhaalde zich het vraag- en antwoordspel tussen veldwachter en prediker, ongeveer in | |||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||
deze geest: ‘Als u van plan bent voor te gaan, dan heb ik de opdracht van de burgemeester u te verbaliseren.’ En de reactie hierop van Sterkenburg dit keer luidde: ‘Dat zal ik met liefde afwachten en met Gods hulp treed ik op.’ Als intreetekst had ds. Sterkenburg gekozen Col. 4:3, waarin Paulus vraagt: ‘biddende meteen ook voor ons, dat God ons de deur des woords opene om te spreken de verborgenheid van Christus om welke ik ook gebonden ben’.Ga naar eindnoot5. Evenals in de morgendienst collecteerde Cornelis Tuynman en trad Jan Gelok weer op als voorzanger. Volgens het proces-verbaal van deze dienst waren er meer dan 600 personen in de schuur aanwezig geweest. Het leek wel of de dagen van ds. Budding waren teruggekeerd. Maar deze zat toen al hoog en droog in de stad Groningen, waar hij in 1844 Chr. Afgescheiden(!) predikant was geworden (1844-'48). Twee dagen later - op dinsdagavond - was er opnieuw een samenkomst, waarin ds. C. van den Oever weer de voorganger was. In het proces-verbaal wordt ook gesproken over een zolder, die de veldwachter was opgegaan. Vanaf zijn hoge uitkijkpost kon hij de menigte beneden blijkbaar beter overzien en tellen. Meer dan 300, schreef hij in zijn verbaal.
In februari 1846 deed de Arrondissementsrechtbank te Zierikzee uitspraak, niet alleen over wat op die ene zondag 14 december was voorgevallen, maar ook over een aantal zondagen daarna. Ds. Van den Oever werd veroordeeld tot 2 geldboeten, elk van ƒ 10,-. Dat was dus niet zoveel. Hij was trouwens maar tweemaal voorgegaan. Al moeten we opmerken dat vóór 1840 toen koning Willem I nog aan het bewind was, voor predikanten die boeten in de regel wel ƒ 100,- waren, het maximum bedrag. Ds. Sterkenburg, de nieuwe dominee, kreeg van de rechtbank 19 boeten van ƒ 10,- opgelegd. Hij was dus in 19 diensten in actie geweest. Cornelis Tuynman, de diaken, werd tot 21 boeten en Jan Gelok, de voorzanger, tot 19 boeten veroordeeld, overeenkomende met het aantal door hen meegemaakte diensten. Uiteraard kregen beide ouderlingen ook hun deel. Dirk van Farowé en Pieter van Vessem kregen elk een boete van ƒ 10,- omdat ze in de organisatie de hoofdpersonen waren geweest. Volgens één van de overwegingen van het vonnis waren ze zonder meer als ‘Hoofden en Bestuurders en Bewindvoerders’ te beschouwen. Daar bovenop kreeg Van Farowé nog 21 boeten van elk ƒ 10,- ‘wegens het afstaan van zijn schuur en zolder’. Naar aanleiding van deze uitspraak van de rechtbank te Zierikzee van 13 februari '46 gingen er vanuit Nieuwerkerk 2 rekesten naar de Koning waarin om kwijtschelding van de boeten werd verzocht. Het eerste was gedateerd Nieuwerkerk 26 februari 1846 en geschreven door Dirk van Farowé, landman, mede namens ds. Cornelis van den Oever te Rotterdam, Cornelis Tuynman, timmerman en Jan Gelok, wagenmaker en Pieter van Vessem, particulier te Nieuwerkerk in Duiveland, kanton Zierikzee. Het resultaat was nihil. | |||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||
Er zijn nog meer vonnissen gevolgd. Op 3 juli '46 kreeg ds. Sterkenburg weer 33 boeten van ƒ 10,- en Van Farowé eveneens 33 boeten van ƒ 10,- ‘wegens het afstaan van zijn schuur enz.’ De diensten in Nieuwerkerk werden blijkbaar nauwkeurig geregistreerd. Vooral ds. Sterkenburg is lang vervolgd, wel tot 1847. Zijn laatste veroordeling dateert van 2 oktober '46, waarin het gaat over 6 boeten. Maar het blijkt, dat dit vonnis 18 januari '47 door de Hoge Raad in cassatie is vernietigd, tenminste wat betreft ds. Sterkenburg en Jan Gelok. De Hoge Raad verklaarde, dat deze personen geen misdaad noch wanbedrijf noch overtreding hadden begaan en dus ontslagen werden van alle rechtsvervolging. En wat het verzoek om erkenning als Chr. Geref. Gemeente onder het kruis betreft, bij ministeriële dispositie van 10 april '46 werd dit verzoek afgewezen, omdat adressanten geen afstand wilden doen van de rechten van de Ned. Hervormde Kerk.Ga naar eindnoot6. | |||||||||||||||
VerhuizingDe komst van ds. Sterkenburg in Nieuwerkerk had een zekere opbloei van het gemeentelijk leven met zich meegebracht. Er was nu tenminste een eigen herder en leraar, die 's zondags preekte, de sacramenten van Doop en Avondmaal kon bedienen en in de week herderlijke zorg aan de gemeenteleden besteden in hun goede en kwade dagen. Kerkte de gemeente van Nieuwerkerk inmiddels al zo'n 10 jaar in de schuur van Dirk van Farowé, in 1846 ging daar een ingrijpende verandering in komen. Vanaf zijn komst in december '45 in Nieuwerkerk, woonde ds. Sterkenburg met zijn gezin in bij Jan de Groene, winkelier in Nieuwerkerk. Maar twee gezinnen in één woning geeft na verloop van tijd soms een licht ontvlambare situatie. Of dit hier ook het geval was, weten we niet. maar zeker is, dat Sterkenburg al in mei '46 in Oosterland tijdelijk kwam inwonen bij de weduwnaar Jacob de Bruine en diens zuster Krina, ook een weduwe, terwijl de vrijgezel Jozias de Bruine daar ook in huis was. Enkele maanden later kocht Sterkenburg voor ƒ 600,- in Oosterland een arbeiderswoning met schuurtje en erf. Op het erf liet hij een houten loods zetten, bedoeld als kerkgebouwtje, terwijl de woning tot pastorie promoveerde. Het zwaartepunt van de kerkelijke gemeente - althans wat de vergaderplaats betreft - was dus van Van Farowé's kerkschuur verlegd naar het nieuwe kerkje in Oosterland. Het stond onderaan de Rampaertsendijk, dicht bij de gemeentegrens met Nieuwerkerk. Al spoedig is die houten loods vervangen door een eenvoudig stenen kerkje, in de volksmond de ‘diekse kaerke’ genoemd. De plek wordt vandaag nog aangewezen. Het is mogelijk, dat deze verplaatsing van kerkgebouw de oorzaak van de verkoelde verhouding tussen Van Farowé en ds. Sterkenburg is geweest. Nieuwerkerk, waar Van Farowé al een tiental jaren als de grote man in het kerkelijk leven was opgetreden, was niet meer het centrum. Oosterland was dat nu geworden. Daar woonde immers ook de dominee en daar moesten de Nieuwerkerkers nu naar de kerk. De rollen waren dus omgedraaid. En het is bekend genoeg hoe gevoelig vroeger de verhoudingen tussen twee | |||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||
dicht bij elkaar gelegen dorpen konden liggen. Gelukkig zijn in november 1846 de kerkvisitatoren ds. C. van den Oever en ds. C. Noorduyn erin geslaagd deze spanningen te verminderen. Waarschijnlijk zijn de laatste kerkdiensten in Van Farowé's schuur in Nieuwerkerk gehouden op 14 en 17 juni 1846. Van al deze diensten is nog een proces-verbaal opgemaakt, dat leidde tot beboeting van zowel ds. Sterkenburg en diaken Jan Gelok, als natuurlijk van Van Farowé (wegens het afstaan van zijn schuur). En hoe ging het met de kerkdiensten in Oosterland? Bleven die buiten schot? Nee, ook in Oosterland gingen de verbaliseringen door, al gebeurde dit lang niet zo fanatiek als het in Nieuwerkerk het geval was geweest. Oorzaak daarvan was de onzekerheid bij de Oosterlandse gemeenteraad of het zetten van een stenen kerkgebouwtje op het erf van Sterkenburgs pastorie (om die zo maar te noemen) wel of niet illegaal was. Liet de lokale overheid het bouwen oogluikend toe, de regionale autoriteiten waren er tegen. Het werd een heen-en weer-geschrijf van jewelste. Om kort te gaan, in januari 1847 werd op hoog niveau beslist, dat het bouwen van een kerkje door Sterkenburg en de zijnen niet strafbaar was. En daarmee waren alle kerkdienst-perikelen ten einde! De gemeente kon nu eindelijk in Oosterland ongestoord normale kerkdiensten houden in de ‘diekse kaerke’; voor de kerkgangers uit Nieuwerkerk, Oosterland en Bruinisse mooi centraal gelegen. | |||||||||||||||
Laatste levensjaren van Dirk van FarowéIn 1846 - het jaar waarin de kerkdiensten voortaan in Oosterland werden gehouden - ging Dirk van Farowé van zijn boerderij en maakte plaats voor zijn stiefzoon Izaäk de Braal, de zoon uit het eerste huwelijk van zijn vrouw Gieltje de Bruin. Het was een jaar na het uitbreken van de rampzalige aardappelziekte (1845). In april '47 emigreerde Van Farowé's enige nog ongetrouwde zoon Cornelis naar Amerika en enkele jaren later - mei 1849 - zochten ook Dirk van Farowé en zijn vrouw hun heil aan de overkant van de oceaan. Als reden voor zijn emigratie gaf hij op economische verbetering (economic improvement) terwijl zijn zoon Cornelis als motief had genoemd: verlangen naar godsdienstige vrijheid (religious freedom). Slechts weinige weken na zijn aankomst in Amerika is Dirk van Farowé echter al overleden aan de cholera, op zondag 1 juli 1849, in Grandville in Michigan. Hij was toen 51 jaar oud. In het oude vaderland had hij voor de kerk gedaan wat hij kon en het goede voor haar gezocht. Maar het was hem de laatste paar jaar bij de handen afgebroken. Zijn weduwe Gieltje de Bruin repatrieerde al heel spoedig na het overlijden van haar man. Haar zoon Cornelis ging mee terug naar Zeeland.
En nog in 1849 vonden beiden weer onderdak in de hun zo bekende boerderij aan de rand van het dorp, nu bewoond door de zoon uit haar eerste huwelijk Izaäk de Braal en diens vrouw Cornelia van Nieuwenhuysen. | |||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||
In augustus 1855 verhuisde de weduwe van Dirk van Farowé naar Sir Jansland, waar ze 8 april '56 overleed, 76 jaar oud.Ga naar eindnoot7. | |||||||||||||||
Interne moeilijkhedenDirk van Farowé heeft het begin van de interne moeilijkheden in zijn gemeente met ds. Sterkenburg nog meegemaakt. De oorzaak van die onvrede was, dat er zowel in Oosterland als in Nieuwerkerk verzet rees tegen de prediking van Sterkenburg. De ontevredenen konden zich beter vinden in die van de oefenaar Pieter van Dijke uit Sint Philipsland, wiens ster aan het rijzen was. Hij was een aanhanger van de befaamde ds. Ledeboer die ook overal heentrok om waar het maar even kon gemeenten te stichten. In 1851 heeft hij Van Dijke tot predikant bevestigd. In 1849 verzocht ds. Sterkenburg op de algemene vergadering, te Zwartsluis gehouden, visitatoren aan te wijzen met het doel enige kwesties in zijn gemeente te vereffenen. Met als resultaat dat de krachtfiguur ds. C. van den Oever zelf naar Oosterland reisde om te helpen de moeilijkheden uit de weg te ruimen. Maar het volgend jaar (1850) moest hij op de algemene vergadering in Den Helder - waarvan ds. Sterkenburg praeses was - rapporteren, dat zijn missie was mislukt. Want de personen, die ‘in miskenning lagen van de wettigheid van onzen kerkstaat’ (dit waren dus de volgelingen van Van Dijke) bleven ‘volharden’. Zowel uit Nieuwerkerk als uit Oosterland bezocht dus een aantal leden niet langer de kerkdiensten in de ‘diekse kaerke’. Ze gingen apart vergaderen. Voor hen kwam Pieter van Dijke geregeld preken. Men vergaderde o.a. bij J. Stouten in Oosterland aan huis. Toen één van de voormannen, Jacobus Stoutjesdijk, naar N. Amerika emigreerde, stelde hij zijn woning in het Groenendaal aan de Ledeboeriaanse gemeente ter beschikking. We schreven al, dat reeds eind 1840 Hendrik Kievit c.s. verklaard hadden geen gemeenschap meer te kunnen oefenen met de Budding-gemeenten van toen. En bij deze groep-Kievit hadden de opposanten van 1849/'50 aansluiting gezocht, nadat ze de Budding-gemeente die in 1845 was getransformeerd tot Kruisgemeente, de scheidbrief hadden gegeven. Het spreekt vanzelf dat ds. Sterkenburg het in die tijd in Oosterland moeilijk had. Misschien was dit wel de oorzaak dat hij in mei 1851 een beroep naar Haarlem aannam en dus uit Oosterland vertrok.
We laten nu de geschiedenis van de nieuwe ‘Ledeboeriaanse’ gemeente rusten, omdat we ons beperken tot die van de Kruisgemeente in Oosterland. We merken alleen nog op, dat na de dood van Ledeboer in 1863 in de naar hem genoemde kerkengroep een scheuring ontstond als gevolg van een conflict tussen de voorgangers ds. Pieter van Dijke en ds. Daniël Bakker, zodat er nu Ledeboeriaanse gemeenten ontstonden van Dijkiaanse en Bakkeriaanse snit.Ga naar eindnoot8.
In hetzelfde jaar dat ds. Sterkenburg uit Oosterland vertrok (1851) werd de oefenaar Pieter van Dijke uit Sint Philipsland door ds. Ledeboer tot predikant bevestigd. | |||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||
In de vacature - ds. Sterkenburg werd op 22 augustus 1852 voorzien door de komst van de 23-jarige proponent Adrianus van den Oever, natuurlijk bevestigd door zijn vader ds. C. van den Oever. Van 1851-'53 heeft de jonge dominee ook nog de leden in Haamstede gediend. Was hij nog vrijgezel toen hij in Oosterland kwam, het volgende jaar trouwde hij, 24 jaar oud, in Oosterland, met een veel oudere vrouw, namelijk Cornelia Johanna Boodt uit Rotterdam, 38 jaar. Het viel ons op, dat ook Dirk van Farowé's vrouw veel ouder was dan hij zelf, een verschil van 17 jaar. In de huwelijksakte - 28 april 1853 - staan als getuigen genoemd Jan Piet Flikweert, landbouwer, 47 jaar en Simon Kister, winkelier, 38 jaar, beiden uit Nieuwerkerk. In Oosterland woonden de twee anderen: Cornelis Dekker, winkelier, 38 jaar en Pieter Lambertusse van Vessem, particulier, 63 jaar. Door het ontbreken van nadere gegevens kunnen we van de dienstperiode van de jonge Van den Oever in Oosterland-Nieuwerkerk-Bruinisse weinig of niets vertellen. Alleen, dat het aantal leden in Bruinisse zeer gering was. Enkele jaren later - in november 1855 - vertrok ds. Adrianus van den Oever naar zijn nieuwe gemeente in Den Haag. De herrie, rondom dit beroep ontstaan, zou er de oorzaak van worden, dat vader C. van den Oever met nog enige gemeenten buiten het verband van de Kruisgemeenten raakte. Al in het voorjaar van 1856 arriveerde de opvolger van Van den Oever jr. in Oosterland. Het was ds. Harmen de Vries. Hij kwam uit de buurt, namelijk uit Haamstede. Maar nauwelijks was hij verschenen of hij was ook al weer verdwenen. Want in oktober van het volgende jaar ('57) nam hij een beroep aan naar Poortvliet op Tholen. In ons hoofdstuk over Haamstede hebben we over hem wat personalia gegeven. En om de rij te besluiten: op 11 november 1858 deed zijn intree als Kruisdominee in Oosterland: Pieter Siemense, gekomen van Tricht bij Geldermalsen. Hij zou ruim 38 jaar in Oosterland blijven (1858-1897) Op 11 januari '97 is hij plotseling overleden, 78 jaar oud. Hij had de vorige dag nog tweemaal gepreekt. Tijdens zijn ambtsperiode had hij tweemaal een kerkelijke vereniging meegemaakt. De eerste maal die van Kruis- en Afgescheiden gemeente in 1869 tot Chr. Geref. Kerk. De tweede vereniging was die tussen de Chr. Geref. Kerk en de dolerende kerken tot Gereformeerde kerken in 1892. Maar hij stoorde zich weinig aan kerkverbanden. Met personen uit andere kerkgenootschappen bleef hij intensieve contacten onderhouden. Ook zijn verhouding tot de vacante Ledeboeriaanse gemeente van Oosterland was altijd zeer goed. Hij bezocht ook zieken en leidde begrafenissen van die gemeente.Ga naar eindnoot9. We vonden hem als volgt getypeerd: ‘Hij was geen leraar, vermaard door wetenschap, maar een evangelieprediker in de ware zin van het woord; geëerd en geacht vanwege zijn godsvrucht.’Ga naar eindnoot10. |
|