De Afscheiding van 1834 in Zeeland. Deel 2 Walcheren, Schouwen-Duiveland, Tholen en Sint Philipsland
(1989)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| ||||||||
V Sint Jan ten HeereNiet veel lezers - zelfs al zijn het Zeeuwen - zullen weten waar St. Jan ten Heere op Walcheren precies ligt. Toch is de onbekende, wat plechtig klinkende naam al heel oud. In de middeleeuwen was het de naam van een klooster, enkele kilometers ten westen van Domburg gelegen. Omstreeks 1750 is op dezelfde plek een buitenplaats verrezen, later bewoond door jonkheer Willem Versluijs. Vanaf 1835 heeft hij de Afgescheidenen uit Domburg, Aagtekerke, Westkapelle, Meliskerke en Grijpskerke gelegenheid gegeven daarin hun samenkomsten te houden, eerst in de kamer, later in het koetshuis en soms ook wel in de grote landbouwschuur. Ruimte was er genoeg. Zelf had hij zich van meet af aan ook bij de Afgescheidenen aangesloten en deelde in al hun wel en wee. Laten we nu eerst echter enige informatie geven over de vermogende jonkheer en zijn buitengoed. Willem Versluijs was geboren op 3 november 1798 in de Zeeuwse hoofdstad, uit schatrijke ouders (vooral van de kant van zijn moeder Maria Petronella van den Brande). Zijn wieg stond in een patriciërshuis in één van de hoofdstraten van Middelburg, in de Lange Delft (het huis is in mei 1940 door oorlogshandelingen verwoest). Acht dagen na zijn geboorte werd hij in de Waalse kerk gedoopt. Evenals meer aristocraten in de stad Middelburg bezat ook de familie Versluijs in het begin van de 19e eeuw een buitenplaats op het platteland, een soort ‘tweede huis’. Het was in de zomer waarschijnlijk goed toeven op het landgoed St. Jan ten Heere, ‘onder Domburg’, zoals de ligging in officiële | ||||||||
[pagina 132]
| ||||||||
stukken wordt aangeduid. Maar het lag zeker nog 3 km. van het dorp Domburg en van de duinenrij verwijderd, even ten noorden van de weg van Aagtekerke naar Westkapelle, in de burgerlijke gemeente Domburg. Een buurtschapje langs de weg ter plaatse heet nu nog St. Jan ten Heere. Ook een boerderij draagt nog steeds die naam. Het buitengoed zelf bestond uit een herenhuis, koetshuis, orangerie (een serre met uitheemse gewassen), tuinmanswoning, een fraai aangelegd park met waterpartijen, een hertenhuis en hertenkamp en een hofstede met bouw- en weilanden, samen niet minder dan 72 ha. groot.Ga naar eindnoot1.
Na het overlijden van zijn vader in 1825 werd de oudste zoon Willem eigenaar van St. Jan, waarop hij twee jaar later ook ging wonen. Hij was intussen al 37 jaar, toen hij op 20 oktober 1836 te Domburg trouwde met de 10 jaar jongere Elisabeth Cornelia Massee, dochter van de ‘stadsbierwerker’ Pieter Massee en Elisabeth WagenerGa naar eindnoot2.. Een bierwerker was in die dagen iemand, wiens beroep het was bier te ‘werken’, d.w.z. te lossen en te vervoeren. Het huwelijk is kinderloos gebleven. Blijkens het bevolkingsregister van Domburg 1834-1840 was de bruid op 1 mei 1828 als 19-jarig meisje als ‘huishoudster’ op St. Jan ten Heere gekomen, een jaar nadat jonkheer Willem Versluijs zich daar gevestigd had.Ga naar eindnoot3. De miljonair trouwde dus met een meisje uit de eenvoudige stand. Dit blijkt ook uit de getuigen bij het huwelijk. Als getuigen van de bruid waren aanwezig haar zwager Johannes van Niekerk, een 32-jarige kleermaker te Middelburg, en haar broer Johannes Massee, 30 jaar, winkelier te Goes. Van de kant van de bruidegom tekende als getuige niemand minder dan Johan Willem Vijgeboom, 63 jaar, de bekende oefenaar, van beroep tuinier, die op verzoek van de jonkheer op St. Jan ten Heere zijn intrek had genomen.Ga naar eindnoot4. Als tweede getuige van de bruidegom zette zijn handtekening Adriaan Coppoolse, 42 jaar, landbouwer, en ouderling van de Afgescheiden gemeente, die inmiddels op St. Jan ten Heere was geïnstitueerd, waar ze ook haar diensten hield. Niet in alle rust en vrede overigens! Want de gastvrije jonkheer had in 1836 vóór zijn trouwdag al 4 veroordelingen door de rechtbank van Middelburg te incasseren gekregen, de laatste slechts 6 dagen voor zijn huwelijk uitgesproken. En er zouden er meer volgen, want hij bleef nog doorgaan zijn buitenplaats beschikbaar te stellen voor de kerkdiensten van de Afgescheidenen. Het jaar 1836 was voor hem dus wel een emotioneel en diep ingrijpend jaar. Na zijn dood op 5 september 1875 - hij was toen 76 jaar - is het landgoed publiek verkocht. Op een zomerse julidag (1979) hebben we de plek eens opgezocht. De plek, want burgemeester J. de Visser van Aagtekerke, de koper van de eigenlijke buitenplaats, heeft in 1876 het fraaie herenhuis laten slopen en er een nieuwe boerderij laten bouwen.Ga naar eindnoot5. Van de buitenplaats met bijbehorende gebouwen, van de vijvers en het uitgestrekte park is echter niets meer overgebleven. Wel wist een boer, die nu op het terrein woont, ons nog de grootte van het landgoed aan te wijzen en de plaats van de vijvers; ook heet nog een weiland ‘het plein’, vroeger de | ||||||||
[pagina 133]
| ||||||||
ronde ruimte voor de hoofdingang van het landgoed. Slechts een boerderij en schuur van welke laatste de stenen onderbouw - gezien de gebruikte steensoort - van ouderdom getuigt, vormen de enige overblijfselen van het verleden. Jonkheer Versluijs heeft vanwege zijn geloofstrouw vele geldboeten opgelopen en ook vele voor anderen betaald. We komen op een aantal vonnissen straks nog terug. Het is duidelijk, dat hij veel voor de goede zaak van ‘de Gereformeerde Gemeente Jesu Christi’, vergaderend te St. Jan ten Heere, heeft overgehad. Aan de Gereformeerde Gemeente te Middelburg, waarbij de te Aagtekerke wonende leden toen hoorden, heeft hij zijn huis te Middelburg met de bijbehorende huisjes in de Segeerstraat vermaakt. Eén daarvan was de tegenwoordige kosterswoning, die vroeger ‘De Stijfselpot’ heette. Het koetshuis, de paardenstal en de grond waren ook een deel van de schenking. Het hier opgesomde werd getaxeerd op ƒ 18. 000,-. Bovendien schonk de jonkheer nog ƒ 5000,- aan de armen van de gemeente, ‘vrij en onbelast’. In de geldswaarde van nu omgerekend, zou alles een bedrag van wel drie ton hebben betekend. Terecht is de basisschool van de Gereformeerde gemeente in het vlakbij gelegen Aagtekerke naar hem genoemd: jonkheer Willem Versluijsschool. Daarin hangt nu een reproduktie van een gravure, aanwezig in het prentenarchief van de gemeente Domburg en de buitenplaats St. Jan ten Heere voorstellend.
Wanneer is nu de Afscheiding op en in de directe omgeving van de Walcherse buitenplaats St. Jan ten Heere begonnen? In elk geval werden er in het late najaar van 1835 in conventikelvorm samenkomsten gehouden. Op zichzelf zegt dit nog niet veel, want conventikels waren toen geen onbekend verschijnsel. We weten ook dat in december 1835 zich enkele lidmaten aan de Hervormde kerk te Domburg onttrokken. Bij de kerkeraad was 25 december 1835 een brief van de weduwnaar Adriaan Coppoolse binnengekomen met het verzoek zijn naam in het lidmatenboek te schrappen. Deze Adriaan CoppoolseGa naar eindnoot6., een landbouwer onder Domburg, zou 8 maanden later ouderling in de Afgescheiden kerk worden.
Op Oudejaarsdag 1835 was een schrijven ontvangen van Antonie Provoost, een arbeiderGa naar eindnoot7., en zijn vrouw Francina Jobse, die vroegen om ‘kerkelijke bewijzen’ van hun lidmaatschap, ‘hoewel al vele jaren reeds niet meer in deze gemeente wonende’. Ze schreven erbij niet van plan te zijn die bij een andere gemeente in te leveren, maar om zich aan te sluiten ‘aan de ware Gereformeerde kerk, waar die ook zijn moge’. Deze bestond toen blijkbaar nog niet in hun omgeving, waarbij we moeten bedenken, dat het in de Hervormde kerk van het dichtbij gelegen Biggekerke geducht rommelde (ds. Budding!). Een rapport van het classicaal bestuur van Middelburg van | ||||||||
[pagina 134]
| ||||||||
enkele maanden later meende echter pessimistisch te moeten melden: ‘van welke Gemeente zich weinig goed laat verwachten’.
We vervolgen hier nog even het rijtje van onttrekingen aan de Hervormde kerk van Domburg: op 17 en 23 april 1836 ontving de kerkeraad berichten van Afscheiding van Christiaan Mauer en Leijntje DommisseGa naar eindnoot8., en van Jan SlabbekoornGa naar eindnoot9., de bakker. We merken hierbij op, dat juist in het begin van deze maand, namelijk op 1 april 1836 (Goede Vrijdag) ds. Budding gebroken had met de Hervormde kerk van Biggekerke. In juni 1836 kwamen er vervolgens mededelingen van Afscheiding binnen van Leijn Hengst, een landbouwerGa naar eindnoot10., en van David PassenierGa naar eindnoot11., timmermansknecht. In juli 1836 waren het de volgende personen, die zich aan de Hervormde kerk van Domburg onttrokken: Peter de Voogd, Jacobus PassenierGa naar eindnoot12., Leendert Pijl, tuinmanGa naar eindnoot13., en Janna van NeusenGa naar eindnoot14.. In augustus 1836: Antheunis JanseGa naar eindnoot15., timmermansknecht, en zijn vrouw Maria Mauer. Verder Jacobus MeijerGa naar eindnoot16., smid, Johan Reinhard MauerGa naar eindnoot17., kleermaker, en zijn vrouw Dina Arendse, Jezefaas KlopmeijerGa naar eindnoot18. en zijn vrouw Geertje Vermeulen. Aan de Hervormde kerk van Aagtekerke hadden zich in die tijd ook onttrokken de twee kerkeraadsleden Kornelis Franszoon Dekker en Jan Jansse Zachariasse. En de leden Kornelis Dekker en vrouw Leuntje Wisse, Janus Kodde en vrouw Jakoba Wisse, Jan Koppejan, Martina Lens, Maria Geraerds, Jan Flipse, Simon Wisse en Debora KlerkeGa naar eindnoot19..
Als we nu nog even weer letten op jonkheer Versluijs, de eigenaar en bewoner van St. Jan ten Heere, dan lezen we in een voor ons doel belangrijk classicaal rapport, gedateerd 25 februari 1836: ‘De eenige man, die welligt door zijne bezittingen, maar ook buiten dien volstrekt niet, van eenigen invloed zou kunnen worden is de Heer W. Versluijs, die onder het getal afgescheidenen te Middelburg is opgenomen’ (d.w.z. hij was in het rapport bij de 8 Afgescheidenen in Middelburg geteld). Hij woonde overigens onder de gemeente Domburg. Wat deze man - zo vervolgt het rapport - ‘wegens zijne moraliteit algemeen ongunstig beoordeeld wordende, tot dezen stap vervoerd hebbe, ligt nog in het duister’. Vooral sedert hij zich - hoe dikwijls ook gewaarschuwd - blootgesteld had aan justitiële vervolgingen ‘wegens ongeoorloofde vereenigingen ten zijnen huize onder de godsdienstige leiding en voorgang van den befaamden Vijgenboom, die reeds vroeger in onze streeken zoo veel onrust zaaide, en nu sedert eenigen tijd uit zijne schuilhoeken weder is te voorschijn gekomen’ (hier wordt gedoeld op Vijgebooms optreden in Axel 1822-1824). | ||||||||
VonnissenHet is hier nu de plaats nader in te gaan op die rechterlijke vervolgingen ‘regtelijke poursuites’, zoals ze in het rapport worden genoemd. We be- | ||||||||
[pagina 135]
| ||||||||
perken ons echter tot die godsdienstoefeningen waarbij jonkheer Willem Versluijs van St. Jan ten Heere was betrokken. Op 26 maart 1836 sprak de rechtbank te Middelburg het eerste vonnis uit wegens een verboden godsdienstoefening op Walcheren gehouden, namelijk op 7 februari in de woning van jonkheer W. Versluijs ‘onder Domburg’, waar trouwens al enige maanden lang samenkomsten werden belegd. Johan Willem Vijgeboom, 62 jaar, geboren te Ladbergen in Westfalen, toen nog zijn domicilie hebbend in Axel, hoorde zich veroordelen tot de maximum-boete van ƒ 100,- en jonkheer W. Versluijs, 36 jaar, kreeg ƒ 25,- te betalen. De totale proceskosten bedroegen ƒ 40,60 ½, voorwaar geen gering bedrag in die dagen. De beide veroordeelden kregen daarvan elk de helft voor hun rekening. De tuinman Vijgeboom zou intussen nog geen maand later officieel op St. Jan ten Heere komen wonen. Uit de getuigenverklaringen blijkt, dat Klaas Boogaart, veldwachter van Domburg en Aagtekerke op zondagmiddag 7 februari naar het woonhuis van de buitenplaats Sint Jan ten Heere was gegaan om het aantal bezoekers daar te controleren. Het mochten er immers hooguit 20 zijn, maar hij telde er 31. Het zat dus fout. Via de openstaande voordeur was hij in de zijkamer gekomen; duidelijk aan de late kant, want Vijgeboom stond al te bidden. De veldwachter maakte de hele verdere dienst mee. Uit zijn proces-verbaal halen we de volgende tekenende bijzonderheden: Op één na hadden alle aanwezigen een ‘kerkeboek’ bij zich. In de kamer stonden enige rijen banken en stoelen, de banken voor de mannen, de stoelen voor de vrouwen. Zo hoorde het in die dagen. Aan het eind van de samenkomst had David Passenier zich met een zwart-fluwelen zakje bij de uitgang geposteerd om te collecteren. Alles wees dus op een echte kerkdienst! Sinds enige tijd - verklaarde de veldwachter verder - werd op St. Jan ten Heere driemaal per zondag onder leiding van Vijgeboom een godsdienstoefening gehouden, en ook op woensdag- en vrijdagavond, waarvan hij - getuige - wel had horen zeggen, dat sommige mensen van de verschillende dagen en uren een lijstje hadden.
De tweede getuige, Antheunis Janse, een 40-jarige boerenarbeider uit Domburg, had ook de dienst bijgewoond. Hij verklaarde, dat hij niet wist, waarom die oefeningen indertijd van de woning van kastelein Koppoolse waren verplaatst naar het ‘heerenhuis’ van St. Jan ten Heere ‘waar het althans overheerlijk ruim was’. Met deze laatste opmerking sloeg hij de spijker op de kop. Vóór nieuwjaar waren er volgens hem wel oefeningen met meer dan 20 aanwezigen gehouden. In een poging zijn geloofsgenoten te verontschuldigen, voegde hij er echter aan toe, dat er soms personen waren weggestuurd, als het aantal boven de twintig uitkwam. Jan Koppejan, de latere ouderling, boerenarbeider te Aagtekerke, wist ‘bij gerucht’, dat er zondags op St. Jan ten Heere driemaal godsdienstoefening werd gehouden, 's morgens voor de mensen uit Oostkapelle, 's middags voor die uit Domburg en 's avonds voor Aagtekerke; dat voor laatstge- | ||||||||
[pagina 136]
| ||||||||
noemde gemeente ook de vrijdagavond bestemd was en dat hij het voor de woensdagavond niet ‘regt’ wist. De deur stond meestal open, zodat ieder die wilde, er kon binnenkomen. Soms waren enige mensen weer weggegaan, als ze vernamen, dat er al meer dan 20 personen waren. We zien dus, dat men zich toen nog enigszins aan het toegestane maximum van 20 hield. Het zou nog vier maanden duren, voor het volgende vonnis viel, nu wegens een samenkomst op 10 juli 1836, weer in het woonhuis van de buitenplaats van jonkheer Willem Versluijs gehouden. Niet alleen Johan Willem Vijgeboom, die nu op de buitenplaats woonde, kreeg ƒ 100,- boete; ook Versluijs moest dit maximumbedrag betalen. Op zondag 28 augustus 1836 was het al weer raak. Nu was de voorganger op St. Jan ten Heere niemand minder dan ds. Budding, die zich in die maand in Biggekerke al duchtig had geweerd (zie Biggekerke). 's Middags was de burgemeester van Domburg met zijn assessor (wethouder) Louwerse en veldwachter Boogaard naar het landgoed van Willem Versluijs gereden. Toen ze daar om half 3 aankwamen en het huis binnenstapten, troffen ze daar wel 200(!) personen aan. Ds. Budding stond ‘in ambtsgewaad’ net hardop te bidden. In het verdere verloop van de dienst had hij eerst ouderlingen en diakenen bevestigd en vervolgens gepreekt over Hebr. 10:19-23 (een opwekking tot standvastigheid). Ook waren er 3 kinderen gedoopt van wie twee uit Domburg afkomstig waren en één een kind was ‘van zekeren Lankester te Veere’ (d.i. Pieter Lankester, broodbakker te Veere, één van de eerste Afgescheidenen van de gemeente te Middelburg). We mogen dus concluderen, dat op deze 28 augustus 1836 de gemeente te St. Jan ten Heere (Aagtekerke) is geïnstitueerd.Ga naar eindnoot20. De kerkgangers kwamen die dag vooral uit omliggende dorpen als Domburg, Aagtekerke, Westkapelle, Meliskerke en Grijpskerke. Dat Budding en Versluijs elk weer ƒ 100,- boete kregen, hoeven we haast niet meer te zeggen.Ga naar eindnoot21. | ||||||||
Latere vonnissenIn het archief van de rechtbank van eersten aanleg te Middelburg vonden we - om deze paragraaf te besluiten - nog de volgende vonnissen, uitgesproken wegens ‘verboden’ godsdienstoefeningen bij jonkheer Willem Versluijs op St. Jan ten Heere:
| ||||||||
[pagina 137]
| ||||||||
Over de interne geschiedenis van de eerste jaren van de Afgescheiden gemeente op St. Jan ten Heere valt bij gebrek aan oorspronkelijke bronnen slechts weinig mee te delen. Uit de notulen van de provinciale vergadering worden we nog wel gewaar dat Jan Koppejan in maart 1838 onder censuur stond en als ouderling was afgezet ‘wegens lastering en scheuring in de gemeente’. De oorzaak was namelijk een conflict van dogmatische aard tussen hem en oefenaar Vijgeboom. Dit zat vast op het dogma van de rechtvaardigmaking, waarover o.a. in de 18e eeuw heftige disputen zijn gevoerd. Wat hield die rechtvaardigmaking door het geloof nu precies in? Wanneer en hoe vond deze plaats? Vooral de befaamde 18e eeuwse theoloog Alexander Comrie had hierover uitvoerig en diepgaand geschreven. Omdat we niet over voldoende gegevens beschikken, kunnen we over de inhoud van dit conflict tussen ouderling Jan Koppejan en oefenaar Jan Willem Vijgeboom weinig zeggen. We weten alleen, dat de kerkeraad van St. Jan ten Heere en ook de provinciale vergadering van 7 november 1838 de manier van optreden van Jan Koppejan sterk afkeurde. Al kreeg ook Vijgeboom de waarschuwing te horen dat hij niet moest proberen te diep in de verborgenheid van Gods raadsbesluit in te dringen (d.w.z. Gods besluit tot rechtvaardigmaking was wel van eeuwigheid, maar het was de mens niet geopenbaard; daarom mocht deze daarop niet te nieuwsgierig ingaan). | ||||||||
[pagina 138]
| ||||||||
Belangrijk is nog om te weten, dat de kerkeraad van St. Jan ten Heere in november 1838 uit de volgende leden bestond: Adriaan Klinke, Simon Wisse, Adriaan Coppoolse, David Passenier, Pieter de Voogd en Anthonie Provoost. Lang is deze gemeente niet meer binnen het kerkverband van de Chr. Afgescheidenen gebleven. In 1839 volgde ze namelijk ds. Budding, toen deze zich weer van de Afgescheidenen afscheidde. Enkele oorzaaken daarvan waren de kwestie van het aan vragen van erkenning als gemeente bij de koning en niet te vergeten het loslaten van de psalmen van Datheen door de Afgescheidenen.
Laten we mogen eindigen met nog in enkele grote lijnen de verdere geschiedenis van de Gereformeerde Gemeente te St. Jan ten Heere aan te geven. Ze zocht en vond aansluiting bij de groep van ds. L.G.C. Ledeboer van Benthuizen, die ook een paar keer op St. Jan ten Heere was voorgegaan. In de tijd dat diens opvolger ds. Pieter van Dijke de algemene ‘leider’ was van de Ledeboeriaanse gemeenten (met ds. Daniël Bakker), was het ouderling Floris Braam, die geregeld voorging. Toen deze in 1872 was overleden, nam zijn mede-ouderling David Janse dit werk over en werd in juli 1872 officieel door ds. Van Dijke tot oefenaar aangesteld. Enkele jaren later (1875) overleed jonkheer Willem Versluijs; zijn buitenplaats werd verkocht en gesloopt. Weg was dus de vergaderplaats. Maar de jonkheer was in zijn testament de gemeente, waaraan hij op zijn buitenplaats 40 jaar lang vergaderruimte had geboden, niet vergeten. In zijn testament had hij haar een legaat nagelaten, waarvan op het grondgebied van de burgerlijke gemeente Aagtekerke, niet ver van het gesloopte St. Jan ten Heere vandaan, een kerk kon worden gebouwd. De gemeente was toen met de Ledeboeriaanse gemeente te Middelburg gecombineerd, maar niet gefuseerd. Want de ‘afdeling’ Aagtekerke had steeds een eigen kerkeraad gehouden, die daar ook elke zondag kerkdiensten belegde. In 1900 is de gemeente weer helemaal zelfstandig geworden en in het eerste decennium van de 20e eeuw - hiee door het organisatorisch werk van ds. G.H. Kersten - tenslotte terecht gekomen in het kerkverband van de Gereformeerde Gemeenten.Ga naar eindnoot22. We mogen hier concluderen dat de gemeente van St. Jan ten Heere - wat haar oorsprong en ligging betreft - daarin ook thuis hoorde. |
|