De Afscheiding van 1834 in Zeeland. Deel 2 Walcheren, Schouwen-Duiveland, Tholen en Sint Philipsland
(1989)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |||||||||
IV VlissingenVlissingen op het eiland Walcheren, aan de brede mond van de Westerschelde vlakbij de Noordzee gelegen, was circa 1847 een stadje van ruim 8000 inwoners, het garnizoen niet meegerekend. De Hervormde gemeente telde toen 6270 zielen van wie 2000 belijdend lidmaat waren. Normaliter werd ze door drie predikanten gediend. Tot het | |||||||||
[pagina 116]
| |||||||||
eind van de 18e eeuw waren dit er zeven(!) geweest. Maar de oorlog en de Franse tijd hadden ruïneuze gevolgen voor de stad gehad. Bij een beschieting door de Engelsen in 1809 was ze zelfs grotendeels verwoest. Ook de hoofdkerk, de oude St. Jacobskerk, waarvan de toren door een klauterpartij van de Vlissinger jongen Michiel Adriaenszn. (de Ruyter) nog steeds enige legendarische uitstralingskracht bezit (al is ze al lang vernieuwd). Na die drukkende Franse tijd, ook vol economische achteruitgang, was er nog slechts één Hervormd predikant in de stad overgebleven. Het was ds. J. van Warmelo, in 1804 in Vlissingen gekomen. In zijn In memoriam lazen we over hem: ‘In de rampen, die deze stad door watervloed (1808) en oorlog (1809) jaren geleden heeft ondervonden, deelde hij met ons en te midden van het grootste gevaar stond hij trouw op zijn post 5 jaar aaneen van 1809-'14, het laatste tijdvak van de Franse overheersing, is onze gemeente door hem alleen bediend. Hoewel hij toen herhaaldelijk beroepen kreeg, dacht hij er niet aan om ons te verlaten.’Ga naar eindnoot1. Hij was 84 jaar, toen hij 1837 overleed. Gelukkig was zijn collega Marinus Johannes van Nimwegen, die in de Franse tijd een paar jaar in Vlissingen had gestaan, in 1814 naar zijn oude gemeente teruggekeerd. Hij was in 1808 uit Vlissingen vertrokken, omdat de sterk verarmde gemeente nauwelijks nog één predikant kon onderhouden. In 1837 met emeritaat gegaan overleed hij zes jaar later, bijna 81 jaar oud. Hij is altijd vrijgezel gebleven.Ga naar eindnoot2. Van zijn hand zijn verschillende geschriftjes verschenen.Ga naar eindnoot3.
Aan zijn boeiende gedachtenisrede bij zijn 50-jarig ambtsjubileum gehouden (1835) ontlenen we enkele passages ter typering van zijn prediking: ‘De leer der verzoening met God door Christus is mij zeer dierbaar... neemt men deze leer uit het Evangelie weg, men bluscht het licht uit.’Ga naar eindnoot4. En over het dogma van de predestinatie schrijft hij: ‘De leer der voorbeschikking, hoe fel bestreden, is mij altijd zeer gewigtig voorgekomen.’ Ze wordt immers duidelijk in de H. Schrift geleerd en is ten nauwste ‘verbonden met de leer der regtvaardiging uit loutere genade en met het geloof aan eene noodzakelijke krachtdadige werking des Heiligen Geestes, tot geloof en bekeering in het hart van zondaren; wanneer men een van deze stukken wegneemt, dan wordt alles uit zijn verband gerukt en men breekt eene schakel uit de keten der zaligheid, welke de Apostel zoo treffend voorstelt Rom. 8 vs. 29 en 30.’ In zijn preken had hij er steeds weer op gewezen, ‘dat een mens met zijn “eindig” verstand in deze “verborgenheid” niet moest willen indringen, maar die voor den Heere laten... en de les van den Heere Jezus trachten op te volgen, die aan een nieuwsgierige vrager, of er ook weinigen zullen zalig worden, alleen maar antwoordde: strijd om in te gaan door de enge poort.’ Verder schrijft hij, dat hij altijd op geloof en bekering had aangedrongen en haalt dan met instemming de Engelse dominee-dichter Toplady (1740-'88) aan: ‘Evangelische bekeering is geheel iets anders dan uitwendige hervorming: uitwendige hervorming maakt het huis schoon en versiert het, maar de wedergeboorte, met de bekeering gepaard, werpt het omver, en bouwt het uit den grond weder op: bloote hervorming reinigt en versiert de | |||||||||
[pagina 117]
| |||||||||
buitenzijde van het vat, maar de wedergeboorte smelt het en giet het in eenen nieuwen vorm.’Ga naar eindnoot5. Het blijkt telkens weer, dat ds. Van Nimwegen goed thuis was in de geschriften van 18e-eeuwse Engelse, piëtistische theologen als James Hervey (1714-1758) van wie enkele werken in het Nederlands zijn vertaald en John Newton (1725-1780). Van laatstgenoemde verscheen in 1783 een Nederlandse vertaling van Cardiphonia or the utterance of the heart (Cardiphonia of gemeenzame brieven). Ook had hij veel op met Abraham Booth The reign of Grace (in 1771 in het Nederlands vertaald als De Heerschappij der Genade). We kunnen hier niet verder ingaan op Van Nimwegens terugblik op zijn 50-jarige ambtsperiode. Aan het slot van zijn rede waarschuwde hij nog tegen afscheiding van de kerk. Een paar kleine golfjes van de Afscheiding hadden inmiddels ook Vlissingen bereikt, maar ze stelden nauwelijks iets voor. Allicht ook, doordat de Vlissinger Hervormde predikanten in de eerste decennia van de 19e eeuw nog rechtzinnig preekten. In 1816 ging de Hervormde gemeente van Vlissingen weer drie dienstdoende predikanten tellen, toen ds. P.J. Zijnen, gekomen van Moerkapelle, zijn intree had gedaan. Na ruim 45 jaar in Vlissingen werkzaam te zijn geweest, overleed hij enige jaren na zijn bekomen emeritaat in Zwijndrecht bijna 73 jaar oud (1861).Ga naar eindnoot6. Zijn zoon zou later in Middelburg nog een grote rol spelen. Toen de dominees Van Warmelo en Van Nimwegen oud waren geworden hadden ze er in de jaren '30 een jonge collega bij gekregen, namelijk W. Ternooij Apel. Helaas overleed hij al onverwacht in januari '42, nog maar 44 jaar oud. Laten we uit zijn In memoriam enige typeringen mogen aanhalen: ‘Als Herder trok hij zich allen aan, was hij vooral de vertrooster der bedroefden, de helper van ongelukkigen en de behartiger van de belangen der geringere volksklasse. Als mensch was hij in het gezellig verkeer bij elk bemind en overal de opgeruimde Christen.’Ga naar eindnoot7. Hij liet een weduwe en twee kinderen na. Ds. Ternooij Apel heeft minstens vijf geschriftjes gepubliceerd bij N.J. Mestdagh te Vlissingen. Ze staan genoemd op de laatste pagina van Van Nimwegens gedrukte Gedachtenisrede.Ga naar eindnoot8. Tenslotte vermelden we hier nog de naam van Johan Justus van Toorenenbergen, die vanaf 1848 bijna 16 jaar als Hervormd predikant in Vlissingen heeft gestaan en toen naar Rotterdam is vertrokken. Hij is later professor in Amsterdam geworden en heeft als kerkhistoricus naam gemaakt. In de paar jaar dat ds. W.H. Gispen Chr. Afgescheiden predikant in Vlissingen was (1859-'62) ging deze vriendschappelijk met zijn historisch aangelegde collega om. Toen ze elkaar jaren later in Amsterdam weer tegenkwamen, werden er opnieuw vriendschappelijke contacten gelegd.Ga naar eindnoot9. Al moeten we er aan toevoegen, dat Van Toorenenbergen en Gispen toch niet eensgeestes waren. In zijn Rotterdamse jaren was Van Toorenenbergen één van de initiatiefnemers van de in 1868 opgerichte Marnix-vereniging, die tot doel had belangrijke kerkhistorische documenten uit de beginperiode van de Reformatie in ons vaderland uit te geven. | |||||||||
[pagina 118]
| |||||||||
Wat nu het rijtje Vlissingse Hervormde predikanten betreft, weliswaar zijn er in de jaren '40 van de vorige eeuw nog drie predikanten geweest, maar na enkele jaren waren ze ook alweer verdwenen. Wanneer en hoe is de Afscheiding in Vlissingen begonnen? Daar is heel weinig van bekend. Het enige dat we weten, is dat ds. Budding op 2 december 1835 vanuit Biggekerke aan ds. Scholte schreef: ‘Van de Vlissingsche afgescheidenen verneem ik niets.’Ga naar eindnoot10. En het classicaal bestuur van Middelburg berichtte 25 februari 1836 aan de minister van Eredienst, dat in Vlissingen slechts zes personen ‘zijnde 3 huisgezinnen’ openlijk verklaard hadden zich van de Hervormde kerk af te scheiden. | |||||||||
KruisgemeenteHet zou nog tot mei 1852 duren, voordat er in Vlissingen een georganiseerde Afgescheiden gemeente ontstond. En dan was het nog niet eens een directe Afgescheiden gemeente, maar een daarvan afgesplitste Gereformeerde Gemeente onder het Kruis, in welk kerkverband ds. Cornelis van den Oever van Rotterdam toen de grote man was. In zijn bekend artikel over de anti-toga-beweging in Middelburg (1856) schrijft D. de Rijcke: ‘In het naburige Vlissingen had het “sectarisme” reeds enkele jaren tevoren zijn intocht gedaan met een werkman op 's lands werf. Deze had in zijn vroegere woonplaats Rotterdam nagelopen zekere Cornelis van den Oever, weleer zetschipper op de trekschuit van Schiedam naar Rotterdam, nu predikant bij de “Gereformeerden onder het Kruis”, bij het volk bekend als “dominee Kees”. Bedoelde werkman werd 's mans wegbereider in de Scheldestad. Er kwamen langzamerhand meer volgelingen, ook een gemeente.’Ga naar eindnoot11.
Over die Kruisgemeente moeten we het nu hebben. In het Gemeentearchief van Vlissingen berusten nog een aantal archivalia, die op deze gemeente betrekking hebben. Maar helaas zijn ze door brand zo beschadigd, dat ze zonder restauratie onmogelijk nog te raadplegen zijn, zoals de gemeentearchivaris van Vlissingen ons in mei 1987 schreef. Toch was in zekere zin het geluk nog met ons. Want toen ds. O.J. Douma van 1956-1963 in Vlissingen stond, heeft hij van de aanwezige kerkeraadsnotulen en van het kasboek (‘boeken der administratie’) zeer uitvoerige uittreksels gemaakt, zodat we toch nog vaste grond onder de voeten hebben gekregen.Ga naar eindnoot12. Beginnen de kerkeraadsnotulen pas met 1860, het ‘kasboek’ heeft als eerste datum 1 augustus 1852. In mei 1852 is die Kruisgemeente in Vlissingen door ds. C. van den Oever uit Rotterdam geïnstitueerd.Ga naar eindnoot13. ‘Af en toe kwamen kwekelingen van de Rotterdamse volksprediker de dienst in die kleine kring waarnemen. Ze kwamen gewoonlijk zaterdags om 's maandags daarop te vertrekken.
Zo arriveerde op een koude decemberavond van 1853 een 27-jarig jongmens - hij heette J. Holster - die aan de aanhoudende strenge vorst zijn langer verblijf en aan die welkome gelegenheid tot nadere wederzijdse ken- | |||||||||
[pagina 119]
| |||||||||
nismaking zijn vestiging en huwelijk in Vlissingen te danken had.’ Aldus D. de Rijcke in zijn al genoemd artikel. We gaan op deze passage wat dieper in en geven eerst enige biografische gegevens over Johannes Holster (1826-1905), de eerste dominee van de Gemeente onder het Kruis te Vlissingen.
Zijn wieg stond in het Noordbrabantse Vrijhoeve-Capelle. Al jong was hij wees en werd toen opgevoed door zijn Hervormde grootouders. In zijn puberteitsjaren raakte hij onder invloed van de Afgescheiden ds. G.F. Gezelle Meerburg te Almkerk. Uren lopen had hij er voor over om hem te horen. Dominee worden werd de diepe wens van de jonge Holster. Maar dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan.
Van de eerste Afgescheiden predikant in zijn woonplaats Vrijhoeve-Capelle, namelijk H. Wiersma, daar in 1849 gekomen, ontving hij zijn eerste vorming als predikant. Daarna zette hij bij ds. F.A. Kok in Zuilichem zijn opleiding voort. Helaas slaagde hij er niet in financiële steun van de Afgescheiden classis los te krijgen en noodgedwongen moest hij nu met zijn studie ophouden. Enige vrienden raadden hem echter aan het eens bij de befaamde ds. C. van den Oever in Rotterdam te proberen. Hij deed het en zowaar, nu lukte het in korte tijd zijn doel te bereiken. Al in december 1853 mocht hij zich proponent noemen, d.w.z. hij had het recht uit preken te gaan en was ook beroepbaar. Een week later - 13 december '53 - zou hij in Vlissingen zijn debuut maken. Tengevolge van een begonnen strenge vorstperiode - we schreven het hierboven al - kon hij niet dadelijk weer uit Vlissingen weg en zat daar dus vast. Zo kwam het, dat hij nog enige malen in Vlissingen voorging. Zijn ‘preken’ bevielen zijn hoorders blijkbaar zo goed, dat de kerkeraad besloot hem te beroepen. Na met goed gevolg het nog resterende peremptoir examen te hebben afgelegd, kon hij op 15 mei 1854 zijn intree doen als predikant in de prille Gereformeerde Gemeente onder het Kruis te Vlissingen. Zo staat deze datum steeds opgegeven.Ga naar eindnoot14. We hebben ons afgevraagd: zou hij enkele dagen eerder door zijn leermeester ds. C. van den Oever zijn bevestigd? Want volgens het kasboek bedroeg de opbrengst van de collecte op woensdag 10 mei 1854 niet minder dan ƒ 30,82½ en op de data daarvoor en daarna werd telkens gemiddeld maar een paar gulden geteld. Natuurlijk wijst die grote piek in de opbrengst van 10 mei op een ‘trekdienst’, d.w.z. een kerkdienst waarin opkomst en dankbaarheid groot zijn, wat zich weerspiegelt in de collecte. Ongetwijfeld logeerde ds. Van den Oever toen in Vlissingen, want in de rubriek uitgaven vinden we op 12 mei 1854 de posten: Aan ds. Van den Oever uitbetaald ƒ 22,-; Idem voor 4 dagen kostgeld ƒ 2,40; Idem voor het afhalen van Middelburg ƒ 1,40; Voor drie weken traktement voor ds. Holster ƒ 24,-.
Het eerste kerkje was een door een meester timmerman verbouwd pakhuis in de Palingstraat, wijk K. no. 70. Het kasboek geeft over 1854 en 1855 vele | |||||||||
[pagina 120]
| |||||||||
uitgaafposten over de verbouwing en inrichting van het nieuwe kerkje, bijv. aan baas I.P. Laarnos ƒ 525,- betaald ‘tot het zetten van de voorgevel’. En baas But ontving ƒ 97,- voor het schilderen in de kerk. Drie maanden na zijn bevestiging als predikant in Vlissingen, trouwde de 27-jarige ds. Holster met het 18-jarige Vlissingse meisje Elisabeth van Loo, dochter van een meesterknecht aan de Rijkswerf, die hij door zijn gedwongen oponthoud ten gevolge van een strenge vorstperiode in de winter 1853/1854 had leren kennen. De huwelijksdag werd woensdag 16 augustus 1854 in het hartje van de zomer.Ga naar eindnoot15. Omdat kerkeraadsnotulen uit Holsters dienstperiode in Vlissingen ontbreken, valt er voor ons niet veel te schrijven over het interne leven van de Kruisgemeente van de Scheldestad.
De notulen van de jaarlijkse Algemene Kerkvergaderingen (synoden) van de Kruisgezinden, evenals de uitgaafposten van het kasboek geven aan, dat ds. Holster op de meerdere vergaderingen trouw de gemeente van Vlissingen vertegenwoordigde.
Heel moeilijk voor hem was de algemene synode, in begin augustus 1858 in Dordrecht begonnen en in oktober in Amsterdam voortgezet. In eerstgenoemde liepen tijdens de behandeling van de geruchtmakende zaak - Den Haag waar ds. C. van den Oever door dik en dun zijn zoon Adriaan beroepen wilde zien - de spanningen zo hoog op, dat een explosie volgde: de afgevaardigden van Vlissingen (ds. Holster), Zwartsluis, Zwolle en Hasselt liepen uit de vergadering weg, toen vader Van den Oever als een dwaas te keer ging tegen zijn tegenstanders (met ‘de liefdelooste veroordeeling en de vreeselijkste vloekspraken’).Ga naar eindnoot16. Op de voortgezette vergadering, in oktober 1858 in Amsterdam gehouden en waar ds. C. van den Oever zou worden geschorst, was Vlissingen vertegenwoordigd door ouderling L. Adriaanse. Ds. Holster was al in augustus uit Vlissingen vertrokken naar Dinteloord (N.Br.) waar hij in het begin van 1858 een Kruisgemeente had geïnstitueerd. Door de hele Van den Oever-affaire ontstond er een scheuring in de Kruisgemeenten. Dat ds. Holster niet de kant koos van zijn voormalige leermeester viel te verwachten. In januari 1861 ging hij zelfs met zijn kerkeraad en gemeente te Dinteloord over naar de Chr. Afgescheiden Kerken, zoals zijn opvolger in Vlissingen - ds. W.H. Gispen - dat in 1860 in Vlissingen ook al had gedaan.Ga naar eindnoot17. | |||||||||
Ds. W.H. Gispen 17 nov. 1859-13 juli 1862Na het vertrek van ds. Holster bleef de gemeente van Vlissingen ruim een jaar vacant. Aan die vacature kwam een eind door de komst van de 26-jarige ds. Willem Hendrik Gispen, gekomen uit De Lier (Z.H.), zijn eerste gemeente. Hoewel hij het daar goed had, nam hij tenslotte het derde beroep naar Vlissingen aan, vertrok 10 november 1859 uit De Lier en deed een week later zijn intree in de Scheldestad.Ga naar eindnoot18. Zijn traktement bedroeg ƒ 14,- per week plus vrije bovenwoning. Hij was getrouwd met Jenneke van Del- | |||||||||
[pagina 121]
| |||||||||
den uit Apeldoorn. Zelf was hij van afkomst een Amsterdammer, die bij ds. Kloppenburg was opgeleid. In het kasboek zijn op november '59 o.a. de volgende uitgaafposten te vinden: ‘Bijzondere uitgaven bij de komst van Dom. Gispen ƒ 106,67½. Voor het schoonmaken van de woning van de Leeraar ƒ 3,32.’ Blijkbaar had hij nog al wat ruimte voor zijn boeken nodig: ‘Aan boekenkasten voor den Leeraar ƒ 10,72½.’ Deze ds. Gispen zou later tot een van de meest vooraanstaande predikanten in de Gereformeerde Kerken uitgroeien.Ga naar eindnoot19. Maar dat lag toen nog in de toekomst verborgen. Bij zijn komst in Vlissingen was het in het kerkverband van de Kruisgemeenten allerminst rustig, integendeel. Het waren de jaren waarin deze gemeenten door een scheuring werden geteisterd, vooral ten gevolge van het onbeheerste en zeer partijdige optreden van een van hun voormannen: ds. Cornelis van den Oever. Gispens voorganger, ds. Holster had van de bui ook zijn deel meegekregen, zoals we hiervoor al gezien hebben. Blijkbaar raakte ds. Gispen door al deze kerkelijke akeligheden zo gedesillusioneerd - hij was ook een van de weglopers op de synode van de Kruisgezinden in Dordrecht (1858) geweest - dat hij naar wegen begon te zoeken om weer met de Chr. Afgescheidenen te verenigen. Deze hadden toen in Middelburg - dus vlakbij - een goed geordende gemeente met als predikant ds. Harm Renting. Ds. Gispen stond amper een maand in Vlissingen, toen hij al contact met zijn Chr. Afgescheiden collega uit Middelburg opnam en hem meedeelde, dat zijn gemeente hereniging zocht met de Chr. Afgescheidenen. Hij kreeg het advies deze zaak eerst met zijn eigen classicale collega's te bespreken. Zo deed hij, en op de prov. vergadering van de Chr. Afgescheidenen op 4 april 1860 in Zierikzee gehouden waren nu ook ds. Gispen, ds. P. Siemense van Oosterland en ds. A. Hazevoet van Haamstede aanwezig, alle drie dus (nog) Kruisdominees. In een sfeer van ‘oprechtheid, liefde en hartelijkheid’ kon het gesprek worden gevoerd en er werd duidelijk behoefte aan hereniging gevoeld. De bespreking mondde uit in een unaniem goedgekeurd voorstel dit doel te bereiken ‘op de gronden in de synode van 1851 gelegd’.Ga naar eindnoot20. Dat was die van Amsterdam. Aan de wederzijdse meerdere vergaderingen zou dit worden meegedeeld. Helaas liep het landelijk toch weer spaak. Tot grote spijt en ergernis van ds. Gispen. Hij besloot nu in eigen verantwoordelijkheid te handelen en wist zijn kerkeraad en het grootste deel van zijn gemeente mee te krijgen. En zo verschenen ds. Gispen en zijn ouderling P. van der Sluis op de provinciale vergadering van 3 oktober 1860. De praeses ‘vraagt wat hun verlangen is’ waarop de genoemde broeders verklaarden ‘dat zij met de gemeente Vlissingen, die zij vertegenwoordigen, onder de Chr. Afgescheidenen verlangen opgenomen te worden’. Zij hadden ingezien, dat hun tot nu toe ingenomen kerkelijk standpunt in strijd was met Gods Woord en de belijdenisgeschriften. Ds. Gispen en zijn ouderling moesten even ‘buiten’ staan en in de tussentijd praatte de vergadering nog enige ogenblikken over de vraag of het ‘opnemen’ van ds. Gis- | |||||||||
[pagina 122]
| |||||||||
pen ook nog met ‘een handoplegging’ moest gepaard gaan en of er ook nog een onderzoek moest worden ingesteld ‘naar zijn bekwaamheden’. Het eerste vond de vergadering niet nodig en wat het tweede punt betrof, elk lid van de vergadering had de vrijheid ds. Gispen een enkele vraag te stellen over ‘de Godgeleerdheid en Kerkregeering.’ De beide Vlissingers werden nu weer binnengeroepen. Nadat ds. Gispen nog enige hem gestelde vragen bevredigend had beantwoord, ondertekende hij de formulieren en was dus in ‘de rij der Leeraren onzer Kerk opgenomen’. Beide ambtsdragers uit Vlissingen werd nog de bekende zegenbede uit Ps. 134:3 toegezongen. (‘Dat 's Heeren zegen op u daal'’.) Ruim een week later stond in het kerkelijk weekblad De Bazuin het volgende bericht te lezen: ‘Aan de Christelijk Afges. Geref. Kerk in Nederland. Namens de provinciale vergadering van Zeeland gehouden den 3 Oct. ll hebben ondergeteekenden het voorregt mede te deelen: Dat W.H. Gispen predikant onder het kruis te Vlissingen en P. van der Sluis, ouderling aldaar, hunne behoefte hebben te kennen gegeven, als ook die hunner gemeente, welke zij vertegenwoordigden, om in de gemeenschap der Chr. Afgesc. Ger. Kerk te worden opgenomen, onder betuiging niet langer meer buiten hare vereeniging te kunnen voortgaan, dewijl zij na ernstig en biddend onderzoek, tot de vaste overtuiging gekomen waren, dat de Chr. Afg. Ger. Kerk de van ouds Gereformeerde, de geopenbaarde kerk van Christus in Nederland is. Nadat eenige door de vergadering aan hen voorgestelde vragen voldoende waren beantwoord, zijn bovengenoemde broeders met de gemeente die op dit oogenblik uit 300 zielen bestaat, in de gemeenschap der kerk opgenomen volgens besluit der laatst gehoudene Synode te Hoogeveen. Dat zij die waarlijk behooren tot de geopenbaarde kerk dit voorbeeld der Vlissingsche broeders mogen volgen, opdat Sion gebouwd en meer gemeenschappelijk gestreden moge worden tegen alles dat de ware bloei der kerk tegenstaat en verhindert. Namens de Prov. Verg. van Zeeland C. Steketee, praeses H. Renting, scriba.’Ga naar eindnoot21. | |||||||||
Uit het intern-kerkelijk leven 1860-1868Doordat we over een uitvoerig excerpt van de kerkeraadsnotulen beschikken - ze beginnen met 6 oktober 1860 - zijn we nu in staat wat meer licht te laten vallen op het gemeentelijk leven van de kersverse Chr. Afgescheiden kerk van Vlissingen.Ga naar eindnoot22. Naast ds. Gispen blijken dan in de kerkeraad te zitten de ouderlingen Louwereijs Adriaanse, scheepmaker van beroep, Pieter van der Sluis, een zeilmaker, met de diakenen Matthijs Jacobus van Veen, zeilmaker en Adriaan Cornelis van Loo, werkzaam als ‘bakenaar’ bij de Rijkswerf.Ga naar eindnoot23. In die eerste kerkeraadsvergadering brachten ds. Gispen en ouderling P. van der Sluis verslag uit over de bespreking, die ze als commissie van de Kruisgemeente hadden gehad met de prov. vergadering van de Chr. Af- | |||||||||
[pagina 123]
| |||||||||
gescheiden Kerken in Zeeland, met als resultaat dat overeenstemming over de vereniging was bereikt. Alle kerkeraadsleden verklaarden hiermede in te stemmen. Besloten werd het kerkgebouw, eigendom van de Gereformeerde Gemeente onder het Kruis te Vlissingen, over te boeken op naam van de Chr. Afgescheiden Gemeente te Vlissingen. Het stond - zoals we al eerder schreven - in de Palingstraat, kad. sectie D. nr. 218.Ga naar eindnoot24.
Hoewel L. Adriaanse voor de vereniging had gestemd, verklaarde hij toch nu als ouderling te willen aftreden. Met bijna algemene stemmen werd hij later vervangen door Adriaan Cornelis But, de schilder, wonende in de Nieuwstraat.Ga naar eindnoot25. Hij was de grootvader van ds. Holsters vrouw, Elisabeth van Loo, en in 1850 vanuit Zierikzee in Vlissingen komen wonen. Niet iedereen was ds. Gispen en zijn kerkeraad gevolgd bij hun overgang naar de Chr. Afgesch. Kerken. Daar was bijv. de kerkmeester M. LankesterGa naar eindnoot26. die zich niet met de Afgescheidenen wilde verenigen. Hij weigerde botweg de onder zijn berusting zijnde kerkelijke goederen, zoals het avondmaalsstel, af te geven. De Kerkeraad was hierdoor genoodzaakt de avondmaalsattributen van de genabuurde gemeente in Middelburg te lenen. Ook koster P. van der Vliet verzette zich op zijn manier: hij wilde de sleutel van de kerkdeur niet afstaan. Geen nood, ds. Gispen liet de kerkdeur door een smid openbreken, zodat de kerkdiensten toch door konden gaan. Een beschuldiging van ‘inbraak’ werd door de justitie afgewezen, omdat ds. Gispen volgens een besluit van de kerkeraad en met toestemming van de meerderheid van de gemeenteleden had gehandeld. Als vanzelf komt hier de gedachte op aan wat zich in de eerste dagen van januari 1886 vlak voor de Doleantie afspeelde bij de kosterij van de Nieuwe Kerk te Amsterdam, toen ook een deur werd opengebroken (de ‘paneelzagerij’, zoals het in de historie zou gaan heten). Toen schreef ds. Gispen - destijds dominee in Amsterdam - dan ook: ‘Zelf heb ik te Vlissingen een dergelijke geschiedenis in het klein doorleefd. Toen ging het meer om een onaanzienlijk kerkje in een geringe buurt. De politie handelde, in hoofdzaak, juist zoals de politie te Amsterdam het gedaan heeft’. Ook toen kwam er geen proces.Ga naar eindnoot27. Hij had trouwens ook kunnen wijzen op een dergelijk spektakel, dat zich in 1887 bij de Doleantie in Vrouwenpolder op Walcheren afspeelde: in tegenwoordigheid van de burgemeester waren de kerkdeuren van de Hervormde kerk aldaar met slot en ketting afgesloten om te voorkomen, dat de Dolerenden in Vrouwenpolder daarin hun diensten zouden gaan houden. Er moest in Vlissingen dus een nieuwe koster komen. H.J. de Wolf nam zolang die functie gratis waar. Hij was tevens voorzanger. Maar die combinatie leverde toch moeilijkheden op. Daarom vroeg de kerkeraad aan De Wolf afstand te doen van het voorzangerschap. Zou die functie niet iets zijn voor het lidmaat Johannesse? Deze wilde wel maar dan tegen een jaarlijkse vergoeding. Gezien de financiële toestand van de gemeente kon de kerkeraad hierop niet ingaan. Johannesse deed het nu toch maar ‘kosteloos’. Op zondag 3 februari 1861 werden weer enkele nieuwe kerkeraadsleden in | |||||||||
[pagina 124]
| |||||||||
hun ambt bevestigd. Het waren ouderling M.J. van Veen die al diaken was geweest en de diakenen J. JansenGa naar eindnoot28. en W. Smits.
Opvallend is de notitie dat zich in januari 1861 een aantal vrouwen aanmeldde om lid te worden. Het waren:
De kerkeraad merkte, dat de meesten van hen wegens zeer onvoldoende kennis geen ‘voldoende belijdenis van de waarheid’ konden afleggen, maar dat ook - voor zover bekend - niets op hun gedrag viel aan te merken. Grietje den Herder was ongetrouwd, maar de anderen waren allen vrouwen van gemeenteleden. Het beste zou zijn, dat aan enigen eerst vooraf enig onderwijs zou worden gegeven, maar de moeilijkheid was dan weer, dat de meesten ‘uit hoofde van de kring waarin zij geplaatst zijn, daarvan toch geen gebruik konden maken.’ Die avond kwam de kerkeraad er niet uit; pas in de volgende vergadering werd besloten ‘om die personen, waartegen de meeste bedenkingen bestaan afzonderlijk te onderzoeken’ en dan naar bevind van zaken te handelen.Ga naar eindnoot29. Uiteindelijk werden ze allen als leden aangenomen op laatstgenoemde na ‘door haar geldschuld’.
In 1861 deden zich een paar gevaarlijke momenten in het gemeentelijk leven voor. Ds. Gispen kreeg namelijk een beroep uit Zierikzee. Op de prov. vergadering van april '61 was er al sprake van geweest, dat de gemeente van Zierikzee ds. Gispen wilde beroepen. De kerkeraad en ook de consulent zouden dat voor Vlissingen zeer ‘schadelijk’ vinden. Het belang van de hele provincie moest immers in het oog worden gehouden en de ene gemeente mocht niet worden opgeofferd aan de andere! Ten overvloede verklaarde ds. Gispen zelf nog vooralsnog geen vrijheid te voelen om te vertrekken. Hij zou aan Zierikzee verzoeken het beroep niet door te zetten, wat deze gemeente echter toch deed. Over het bedanken van ds. Gispen voor dit beroep lazen we in het weekblad De BazuinGa naar eindnoot30. o.a. ‘Dankbaar zijnde voor het geschenk dat de Heere ons in Z.Eerw. doet genieten hopen wij nog een reeks van jaren ons in het bezit daarvan te mogen verblijden en geve de Heere dat Z.Eerw. niet alleen voor onze gemeente, maar ook voor velen buiten dezelve binnen deze stad, tot een uitgebreiden zegen moge gesteld worden.’ Nu, een reeks van jaren zou het niet worden, slechts één jaar. Al een paar maanden later volgde er weer een beroep, nu van Katwijk aan Zee. Ook dit sloeg ds. Gispen nog af. Het gaf scriba A.C. van Loo namens de kerkeraad | |||||||||
[pagina 125]
| |||||||||
een berichtje ter plaatsing in De BazuinGa naar eindnoot31. in de pen. Na te hebben vermeld, dat het beroep ‘eene algemeene verslagenheid’ had te weeg gebracht en het bedanken een ‘verrassende en heuglijke tijding’ had genoemd vervolgde de scriba in plechtig-retorische stijl: ‘De Heere, die onze Gemeente onder Z. Eerws leiding, zoo door uitbreiding als het werken van waarheid en leven bloeijende maakt, stelle hem verder tot eenen uitgebreiden zegen en geve dat velen, die nu nog door vleeschelijke banden aan schijn-rechtzinnigheid en een menschelijk zamenstel gekluisterd worden gehouden, worden losgemaakt en allen die Sion beminnen onder verwerping van alle bedekselen der schande zich mogen aaneensluiten en scharen onder de banier van Koning Jezus.’ Wat dat ‘bloeijende’ leven betreft, ds. Gispen heeft later meer dan eens verklaard, dat hij in geen gemeente zo'n rijke geestelijke zegen op zijn prediking ontvangen had, als toen hij nog in Vlissingen stond. Vooral onder jonge mensen in de gemeente deed zich toen een geestelijke opwekking voor, die tot uiting kwam in een beslist voor de Heere Jezus kiezen. Ongetwijfeld zal hij bij deze uitspraak zich herinnerd hebben januari 1861, toen Grietje den Herder en nog zeven jonge vrouwen belijdenis van hun geloof wilden doen. We hebben hun gelukkige beslissing hierboven al gememoreerd. Ook Maarten Noordtzij - de latere docent aan de Theologische school te Kampen - kwam toen in Vlissingen tot bekering.Ga naar eindnoot32. Maar toen het volgend jaar (1862) de gemeente te Giessendam ds. Gispen beriep, nam hij het aan.Ga naar eindnoot33. De kerkeraad besloot te proberen zo snel mogelijk in de vacature te voorzien. Men had het oog op Pieter Diermanse, een streekgenoot, die op het punt stond zijn kandidaatsexamen af te leggen. Inderdaad werd hij een kleine twee weken later met algemene stemmen beroepen, nadat ds. Gispen eerst in een bidstond was voorgegaan met een preek over Filip. 4:6: ‘Weest in geen ding bezorgd, maar laat uw begeerten in alles, door bidden en smeken, met dankzegging bekend worden bij God.’ | |||||||||
Verlichting kerkgebouwMet de verlichting in de kerk ging het niet naar wens. Er kwamen nogal wat klachten. In de eerste plaats was de verlichting met olielampen onvoordelig en ook ondoelmatig. Steeds weer waren kostbare reparaties nodig. In de tweede plaats werd zowel door kerkgangers als predikanten geklaagd ‘over de nadelige invloed die het olielicht op de gezondheid uitoefent’, waarmee gedoeld werd op de soms walmende lampen. De kerkeraad besloot over te gaan op gasverlichting, en informatie in te winnen bij de directie van de pas opgerichte gasfabriek over de kosten van aanleg. Met als resultaat dat de aanleg doorging. Maar niet alle gemeenteleden bleken voor de verandering te zijn. C. Persionaire en A. Visser waren tegen, omdat de zondag door de verlichting met gas zou worden ontheiligd; de gasfabriek moest immers ook op zondag draaien. Hun ingebrachte bezwaren konden echter worden weerlegd en ze gaven zich gewonnen. Er was nog een gemeentelid in oppositie tegen het gas. Zijn verzet lag op het lage niveau van: ‘de kerkeraad verkwistte het geld van de gemeente en | |||||||||
[pagina 126]
| |||||||||
liet de armen in de winter gebrek lijden.’ De kerkeraad zou hem over die ‘lasterlijke uitdrukkingen’ aanspreken.Ga naar eindnoot34. | |||||||||
Ds. Pieter Diermanse 12 okt. 1862-12 sept. 1864De gemeente van Vlissingen is na het vertrek van ds. Gispen in juli '62 maar kort vacant gebleven, want al op zondag 12 oktober '62Ga naar eindnoot35. werd zijn opvolger, de 40-jarige Pieter Diermanse door ds. C. Steketee van Nieuwdorp bevestigd. Deze preekte toen over Jes. 52:7a: ‘Hoe lieflijk zijn op de bergen de voeten van de vreugdebode, die goede boodschap brengt.’ En 's middags deed ds. Diermanse zijn intree met 2 Kron. 20:12: ‘Wij immers zijn niet opgewassen tegen deze grote menigte, die tegen ons is opgerukt en wij weten niet wat wij doen moeten, maar op U zijn onze ogen gevestigd.’ ‘De plegtigheid van dezen dag werd bijgewoond door een talrijke menigte.’ Het was dus vol in het kerkje in de Palingstraat.
Pieter Diermanse - geboren in Zoutelande op Walcheren - was ouderling in de Middelburgse gemeente geweest en met financiële steun van derden opgeleid aan de Theologische school te Kampen. Volgens zijn levensbeschrijving was hij zeer trouw in zijn ambtelijk werk en beschikte hij over een krachtige stem, wat voor een dominee altijd - zeker toen - een pluspunt is. Na zes gemeenten te hebben gediend is hij in 1912 in Arnhem overleden, bijna 90 jaar oud.Ga naar eindnoot36. In zijn eerste gemeente Vlissingen heeft hij maar kort gestaan. Nog geen twee jaar na zijn intree nam hij een beroep naar Waardhuizen (N.Br.) aan en preekte in september '64 zijn afscheid. Veel valt er daarom van zijn Vlissingse periode niet te vertellen. We vermelden alleen dat in zijn eerste jaar in Vlissingen enige personen, die niet met de overgang naar de Chr. Afgescheiden kerk waren meegegaan, na schuldbelijdenis terug kwamen.Ga naar eindnoot37. Na zijn vertrek begon de kerkeraad dadelijk weer met het beroepingswerk. | |||||||||
Ds. P. van der Sluijs 4 dec. 1864-29 okt. 1865Op 10 oktober 1864 was er een gemeentevergadering waarin ds. Renting van Middelburg de leiding had. Nadat eerst een biduur was gehouden, kwam vervolgens de stemming uit een drietal voorgestelde dominees aan de orde, met als resultaat dat alle 65 stemhebbende leden hun stem op ds. P. van der Sluijs te Maasland hadden uitgebracht. De kerkeraadsnotulen geven de hoofdinhoud van de beroepsbrief: ƒ 800,- traktement per jaar met vrij wonen en vrije overtocht (over de Westerschelde om de gemeente van Groede (Breskens) in westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen te bedienen), verder ƒ 32,- per jaar voor vergader- en catechisatiekosten, als deze bij dominee aan huis werden gehouden. Er moest dan immers een vertrek verwarmd worden. Zijn vakantie was twee vrije zondagen per jaar. Dan kon hij zijn ‘betrekkingen’ (familie) eens bezoeken. Op zondag moest hij 2 à 3 maal preken en in de wintermaanden eenmaal in de week ‘naar het vermogen van den Leeraar’ dus als het hem niet te machtig werd. | |||||||||
[pagina 127]
| |||||||||
Het eerste beroep was al raak, want ds. Van der Sluijs nam het aan en op zondag 4 december '64 deed de 43-jarige nieuwe predikant zijn intree in Vlissingen met als tekst Hand. 10:43, 44. Het was zijn vierde gemeente. Al spoedig bleek, dat de pastorie als woning niet voldeed aan de redelijke eisen, die het gezin van de nieuwe dominee toch mocht stellen. Daarom werd van Jacobus Domisse een huis gehuurd in de Lange WalstraatGa naar eindnoot38.. Dominee - amper in Vlissingen - dus weer aan het verhuizen. Enkele maanden later bleek ook het kerkgebouw aan vernieuwing toe te zijn. Voor financiële steun besloot men ook aan te kloppen bij de Hervormde Vrienden der Waarheid, wat wel in meer gemeenten gebeurde, vooral als het ging om het stichten van christelijke scholen.Ga naar eindnoot39. Heel onverwacht was er echter nog een andere vernieuwing nodig, namelijk van een dominee, want ds. Van der Sluijs ging vertrekken na nog geen elf maanden in Vlissingen te hebben gestaan. Al op zondag 29 oktober 1865 preekte hij zijn afscheid wegens vertrek naar Amsterdam. Hij had trouwens ook een beroep naar Kruiningen. Natuurlijk hebben we ons afgevraagd waarom hij zo spoedig Vlissingen al weer verliet. Ging hij naar Amsterdam, omdat het daar een verscheurde gemeente was, geteisterd door de ruzie tussen beide predikanten, die op dezelfde dag hun afscheid hadden gepreekt? We weten het niet. In elk geval was daar een nieuwe predikant broodnodig. Zeker is dat Van der Sluijs' grote mensenkennis en tactisch optreden heilzaam hebben gewerkt. ‘Bij zijn komst in de kerkeraad deed hij elk lid van de kerkeraad persoonlijk beloven nooit in de vergadering van de kerkeraad over de vorige twisten te spreken of te laten spreken. Zelf heeft hij het ook nooit gedaan, noch in de kerkeraad noch bij de lidmaten, noch toegelaten dat een ander het in zijn tegenwoordigheid deed. Het verleden moest rusten, dat boze vuur mocht niet weer opgerakeld worden.’Ga naar eindnoot40.
Het zou ruim een jaar duren, voordat de gemeente van Vlissingen weer een nieuwe predikant kreeg. Wel werd een groot aantal beroepen uitgebracht, maar steeds zonder het gewenste resultaat. Eén van de oorzaken was ongetwijfeld, dat het voor de gemeente moeilijk werd een eigen predikant te onderhouden. Want door de opheffing van de Marinewerf en van de vesting (waardoor het garnizoen verdween) waren er al vele leden van de gemeente naar elders vertrokken, zodat de financiële basis veel smaller was geworden.Ga naar eindnoot41. Ouderling P. van der Sluis was overgeplaatst naar Helvoet (Hellevoetsluis), ouderling M.J. van Veen en de diaken J. Jansen vertrokken in '68 uit Vlissingen resp. naar Den Helder en Amsterdam en diaken W. Smith was al weg. Van laatstgenoemde kwam in maart '69 een brief binnen waarin ‘lasterlijk’ werd gezegd, dat de tegenwoordige kerkeraad de armen verdrukte en ‘noodkreten van die armen worden tot hun God opgezonden’. De aanklacht was van zijn moeder afkomstig. Ze werd hierover ernstig vermaand. Had de werkgelegenheid in 1867/'68 dus een zware klap gekregen met als gevolg grote armoede, enkele jaren later kwam er toch weer een opleving door de aanleg van haven-, kanaal- en spoorwegwerken.Ga naar eindnoot42. Al was het wel | |||||||||
[pagina 128]
| |||||||||
zo, dat vele arbeiders slechts tijdelijk in Vlissingen werkzaam waren. Een echo daarvan vinden we in de notulen van de kerkeraad. Deze had geconstateerd, dat ‘in dezen tijd... zoo vele vreemdelingen tijdelijk binnen deze stad verblijf houden.’ In verband hiermee wilde de kerkeraad meer bekendheid geven aan het feit, dat in Vlissingen een Chr. Afgescheiden kerk bestond. Daarom zou de scriba de Hervormde predikanten verzoeken op het ‘kerkbriefje’ (mededeling van preekbeurten) ook de kerkdiensten van de Afgescheidenen te vermelden. Het antwoord was negatief. Had men anders verwacht?Ga naar eindnoot43. | |||||||||
Ds. Leonard Tobi 29 nov. 1868-10 apr. 1871Wat het krijgen van een nieuwe predikant betreft, in november '68 kwam het na een jarenlange periode dan toch eindelijk zover. Onder leiding van ds. A. Littooij van Middelburg werd in een gemeentevergadering - waarin naast de kerkeraad slechts 15 manslidmaten aanwezig waren - uit een tweetal de 36-jarige Leonard Tobi van Delft beroepen. Op zondag 29 november '68 is hij door ds. A. de Bruijne, bijgestaan door 2 ouderlingen, met de bijbel boven het hoofd, met oplegging der handen in de volle bediening bevestigdGa naar eindnoot44. waarna ‘de gemeente zingend aanhief Ps 134:3’. Vanaf juni 1859 had ds. Tobi als zendeling op de eilanden Boeroe en Haroekoe in de Molukken gewerkt, uitgezonden door het Nederl. Zendingsgenootschap, maar in 1863 moest hij naar Nederland terugkeren, omdat hij in conflict was geraakt met de regering, naar aanleiding van een artikel door hem geplaatst in het Bataviasch Handelsblad. De regering verbood hem nog langer op de Molukken te blijven, omdat ze vond, dat hij de regenten op zijn eiland zo had verbitterd, dat hij daar toch niet meer van nut kon zijn. Tobi repatrieerde en kwam in '65 als zendeling in dienst van het ZendingsgenootschapGa naar eindnoot45.. In het volgend jaar meldde hij zich bij de Chr. Afgescheidenen. In juli '67 werd hij door de classis Amsterdam beroepbaar gesteld, waarna hij in februari '68 in Delft werd beroepen. Hij was daar al hulpprediker, maar van een bevestiging hebben we niet gelezen. Nog in november van hetzelfde jaar (1868) trad hij in Vlissingen in dienst.Ga naar eindnoot46. Hij kwam te wonen in een gehuurd huis in de St. Jacobstraat, maar daar beviel het niet en al heel gauw verhuisde hij naar een bovenhuis in het GroenewoudGa naar eindnoot47.. Het was dezelfde narigheid, die zijn voorganger te Vlissingen, ds. Van der Sluijs, had moeten meemaken. Inderdaad is het al heel wat waard, als een kerkeraad een beroepen predikant dadelijk een mooie pastorie kan aanbieden. Ds. Tobi stond nog maar nauwelijks in Vlissingen, toen de kerkeraad het lidmaat A. Schout op zijn vergadering ontbood om zich te verantwoorden voor het feit, dat hij geregeld in Middelburg bij ds. Keulemans in de Gereformeerde Gemeente onder het Kruis kerkte. Ds. Tobi vermaande hem ‘wel toe te zien in dezen weg, om zoodoende den Heere niet tegen zich te krijgen, maar biddend te onderzoeken, voor hij deze zoo gewichtige stap doet, die hem zijn gansche leven zoude berouwen’. Schout kon - aldus de notulen - niets ter verdediging van zijn gaan | |||||||||
[pagina 129]
| |||||||||
naar Middelburg aanvoeren en gaf als reden alleen maar op, dat hij ‘toch liever onder het gehoor van Dominee Keulemans was’. Hij zei zich nog eens te zullen bedenken en verzocht de kerkeraad om voor hem te bidden. Vier dagen later werd er bij ds. Tobi aan de pastorie een briefje bezorgd met de volgende inhoud: ‘W. Broeder, Deze dient om u te laten weten als dat ik tot besluit ben gekomen om van deze gemeente tot een ander gedeelte over te haan en hoop als zoo danig hetzelve onder opzien tot den Heere te volvoeren. Uw vriend, A. Schout.’Ga naar eindnoot48.
De lezer ziet de typisch Zeeuwse dialect-eigenaardigheid: gaan wordt haan (een g voor een klinker wordt vaak als een h uitgesproken). Toen ds. Tobi enige tijd eerder het beroep van Delft had ontvangen, was dit voor een lidmaat aldaar de reden om met zijn hele huisgezin zijn lidmaatschap op te zeggen. Hij kon niet akkoord gaan met dit beroep omdat Tobi ‘de onmagt en uitverkiezing door Gods Woord geleerd niet recht predikte, waardoor er “struikelblokken” werden gelegd voor gelovigen en ongelovigen’.Ga naar eindnoot49. Zat het hierop ook bij A. Schout vast? Over dogmatische leerstukken als de onmacht van de mens en de uitverkiezing werd in die tijd en ook nog wel later veel getwist.
Met 9 juni 1869 eindigt het notulenboek van de kerkeraad (1860-'69). Het volgende deel (1869-'79) begint met juli 1869. Van de vereniging van Afgescheidenen en Kruisgezinden in juni 1869 op de synode van Middelburg tot stand gekomen, valt in de notulen nagenoeg niets te merken. Geen wonder, want al in 1860 had in Vlissingen op initiatief van ds. Gispen dit heuglijke feit plaatsgevonden. In april '71 preekte ds. Tobi zijn afscheid wegens vertrek naar Serooskerke op Walcheren. Hij had nog geen 2½ jaar in Vlissingen gestaan. |
|