De Afscheiding van 1834 in Overijssel. Deel 2. De classes Holten/Ommen
(1986)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XII NieuwleusenNieuwleusen, ongeveer 8 km ten noorden van Dalfsen in Salland gelegen, heeft haar ontstaan te danken aan de ontginning van de vlakbij gelegen venen. Vóór 1635 was het daar nog een onbebouwde wildernis. Oosterveen heette Nieuwleusen oorspronkelijk.Ga naar eindnoot1. Het is ‘thans een aangenaam dorp’, schreef Van der Aa in 1846 in zijn Aardrijkskundig woordenboek. We voegen eraan toe: Dit is het nog steeds. De helft van de inwoners van deze agrarische gemeente woonde ± 1845 verspreid over het platteland met o.a. de buurtschappen Ruitenveen en De Meele. Even ten noorden van Nieuwleusen ligt de van oorsprong kleine | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
agrarische buurtschap Den Hulst, die zich na het graven van de Dedemsvaart ontwikkelde tot een streekdorp. Nieuwleusen en Den Hulst zijn later aan elkaar gegroeid tot een soort tweelingdorp, maar sinds 1 januari 1971 wordt nog alleen maar gesproken van de gemeente Nieuwleusen. Bij de volkstelling van 1839 telde de burgerlijke gemeente ongeveer 1700 inwoners, als volgt verdeeld:
Bijna allen waren toen hervormd. Maar 10 jaar later gingen de Afgescheidenen ook meetellen, want in 1850 waren er 1809 hervormden en 104 Afgescheidenen.
We gaan nu de geschiedenis van de Chr. Afgescheiden kerk in Nieuwleusen gedurende de eerste tientallen jaren van haar bestaan behandelen. Gelukkig zijn de kerkeraadsnotulen bewaard gebleven, en voor ons doel valt ook uit de notulen van classis en Provinciale vergadering het een en ander te putten. In elk geval hebben we zo vaste grond onder de voeten. De notulen van de kerkeraad beginnen met 20 februari 1837, maar blijkens een aantekening in de ‘Handelingen des Kerkeraads’ is de gemeente al bijna een jaar eerder - op 18 april 1836 - door ds Brummelkamp geïnstitueerd. Dat was op een maandag. De zeer weinige dominees, die met de Afscheiding waren meegegaan, hadden het steeds bijzonder druk. Zondags in de eigen gemeente preken en in de week erop uit gaan, de provincie in, om 's avonds in een of ander dorp, vaak ver weg gelegen, een preekbeurt te vervullen. Heel wat Afgescheiden gemeenten zijn dan ook op een dag in de week ‘gesticht’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Iets uit de beginjarenIn het eind van januari '36 ontving de hervormde predikant van Nieuwleusen een schrijven, waarin 20 mannen, 15 vrouwen en 48 kinderen, in totaal dus 83 zielen zich afscheidden ‘niet om onze namen uit het ledematenboek uit te doen, maar van uwe leeringen’, zoals het geformuleerd stond.Ga naar eindnoot2. Helaas hebben we dit schrijven nergens kunnen terugvinden, zodat we dus in het onzekere verkeren zowel wat die namen als wat de ‘leeringen’ van ds Hendrik Jan Wolterink betreft. Niet minder dan 49 1/2 jaar heeft Wolterink de hervormde gemeente van Nieuwleusen gediend. Hij was getrouwd met Gezina Coster, die hem 9 kinderen heeft geschonken.Ga naar eindnoot3. Als kandidaat in 1814 gekomen, is hij in 1863 met emeritaat gegaan. Op 27 september van het laatstgenoemd jaar preekte hij zijn afscheid. Hiervan vonden we in het tijdschrift Boekzaal der geleerde Wereld een verslagje, dat we onze lezers niet willen onthouden: ‘Sedert 5 juni 1814 in ons midden werkzaam, had hij, niet alleen om zijn bijna vijftigjarige Evangeliedienst en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rijpe leeftijd, reden om als afscheidstekst het woord van de apostel der liefde te nemen: En nu kinderkens! blijft in Hem (1 Joh. 2:28), maar meer nog door de vaderlijke en kinderlijke betrekking, die er tussen hem en zijn gemeente bestond. Na het uitspreken van de zegen, werd door ds W. Wolterink, predikant te Sint Jansland, als zoon, en daarna door ds G. de Koning (van Avereest) de zegenbede over hem uitgestort, terwijl de aanwezigen tenslotte Gods zegen over de grijze Leraar afsmeekten door het zingen van ps 134:3 (Dat 's Heeren zegen op u daal'...) Verhore God de voor hem uitgestorte gebeden. Verhore hij de door zijn zoon uitgesproken wens, dat hij, wanneer hij eens zoals nu de herdersstaf, ook zijn pelgrimsstaf moet neerleggen, hij dan in Christus kracht vinde, om met dezelfde gerustheid als hij het nu zijn gemeente deed, zijn laatste omgeving en met haar dit leven vaarwel te zeggen’.Ga naar eindnoot4. Dat moment brak 11 1/2 jaar later aan, op een dag in maart 1875. Hij was toen 84 jaar oud.Ga naar eindnoot5. Maar we keren nu terug naar het begin van de Afscheiding in Nieuwleusen. Aan die maandag 18 april '36 - de datum van de instituering van de Afgescheiden gemeente - waren in het dorpsleven al roerige gebeurtenissen voorafgegaan. Want toen de Afgescheidenen zich in de praktijk hadden onttrokken aan de hervormde kerk, hadden ze niet stil gezeten en wekelijks hun godsdienstige samenkomsten gehouden, vaak onder toeloop van veel volk, zowel uit het dorp als uit de naaste omgeving. Dit blijkt uit een missive door burgemeester O.Z. van Sandick aan de Gouverneur gezonden.Ga naar eindnoot6. Uit het stuk worden we gewaar welke tegenstrijdige emoties de activiteiten van de Afgescheidenen in het anders zo rustige Nieuwleusen hadden wakker gemaakt. De burgemeester schrijft dan hoe sedert enige tijd de onwettige samenkomsten van de Afgescheidenen in aantal toenamen. Ze werden soms door enige honderden nieuwsgierigen bezocht, niet alleen uit Nieuwleusen zelf, maar vooral ook uit het naburige Staphorst en Rouveen afkomstig. In het begin had hij dit alles maar ‘onverhinderd en onopgemerkt’ laten passeren, in de hoop dat met wat toegeeflijkheid meer te bereiken viel dan door een streng optreden. Maar daarin had hij zich bedrogen, want in plaats van in aantal af te nemen, waren die ongeoorloofde samenkomsten steeds talrijker geworden en het leek wel of Nieuwleusen bezig was de plaats van ontmoeting ‘van die secte’ te worden. Toen hij had vernomen, dat er op woensdag 3 februari bij Gerrit Jan Schoemaker aan huis weer een dergelijke samenkomst zou plaats vinden, had hij besloten er met de veldwachter naar toe te gaan om de vergaderden te wijzen op het ongeoorloofde van hun doen en om tegen de ‘voorzitter’ (leider) en de bewoner van het huis proces-verbaal op te maken. 's Morgens om 11 uur bij Schoemaker aangekomen, constateerde hij, dat er zich in en buiten het huis maar liefst 1200 à 1400 (!) mensen bevonden. Als oefenaar bleek op te treden Albert Dijk. De burgemeester noteerde diens naam en beval de vergaderden weg te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaan. Zelf wilde hij nu ook vertrekken ‘maar wierd daarin door de menigte verhinderd, welke begon te dringen en met slechte voornemens bezield’ hem onder de voet wilde lopen. ‘Het gevaar ziende waarin ik en de veld wachten, die bereids handgemeen geworden was, verkeerde, trok ik mijn zakpistool en dreigde den eerst nabij zijnde terneder te schieten, zoo men mij geen plaats maakte. Daarop opende zich de kring en ik vertrok verder ongemoeid, niettegenstaande sommigen voornemens waren, ons verder te achtervolgen’. Ook had de burgemeester nog gehoord, dat er één van de volgende dagen weer een grote samenkomst zou worden gehouden, waarin ook ‘kinderen van die secte’ zouden gedoopt worden. En alsof dat voornemen nog niet brutaal genoeg was, voegde hij er als klap op de vuurpijl bij, gehoord te hebben, dat er binnenkort regelmatig diensten zouden worden belegd om dan - als men zich sterk genoeg voelde - de hervormde kerk te bezetten (!). Na dit sensationeel gekleurde verhaal vroeg de burgemeester aan de Gouverneur, hoe hij in de gegeven omstandigheden nu verder moest optreden: de samenkomsten tegengaan of ze tolereren? In het eerste geval zou hij graag militaire assistentie hebben, anders was hij niet bij machte ‘iets bij dergelijke opgewonden menschen uit te werken’. Van de komst van militairen in Nieuwleusen hebben we niets gelezen (wel in het naburige Staphorst en Rouveen!) en ook niet van een veroordeling van ingezetenen van Nieuwleusen door de rechtbank van eersten aanleg te Zwolle (wel van Staphorst en Rouveen).
Uit de notulen van de hervormde kerkeraad worden we weinig gewaar over de Afscheiding. In een vergadering in maart '37 gehouden, was het pijnlijke punt van de Afscheiding ter sprake gekomen. Ds Wolterink deelde in zijn huisbezoekrapporten mee, dat hij bij één gezin niet geweest was ‘daar de man voorzanger is bij de separatisten en zich had afgescheiden, hoewel dat niet volgens de kerkelijke wet gegaan was’. Hij zal zijn bericht van onttrekking niet officieel schriftelijk hebben meegedeeld. Ds Wolterink en zijn ouderling besloten het betreffende gezin niet te bezoeken, omdat ze daar toch ‘geen goed’ konden doen gezien ‘de geest dier afgescheidenen’.Ga naar eindnoot7. In Nieuwleusen bestond in het begin de Afgescheiden kerkeraad uit de beide ouderlingen Gerrit Jan SchoemakerGa naar eindnoot8. en Wolter BuitGa naar eindnoot9.. Diakenen waren toen Gerrit Hendrik Dijk en Hendrik van Duren.Ga naar eindnoot10. In 1839 kwam ook Albert de WeerdGa naar eindnoot11. in de kerkeraad en in maart '44 werd Harm BroekGa naar eindnoot12. als kerkeraadslid bevestigd door ds A.C. van Raalte. Het waren bijna allen boeren. De belangrijkste man in de kerkeraad van Nieuwleusen is vele jaren lang Gerrit Jan Schoemaker geweest. Hij was een ouderling door God met schone gaven gesierd. Zeer vele jaren heeft hij de gemeente als ambtsdrager gediend, wel 33 jaar lang. Bij hem aan huis, waar het nu Westeinde 96 heet, is in de moeilijke beginperiode verscheidene keren een bijeenkomst van de classis of zelfs van de Pro- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vinciale vergadering gehouden; wat de laatste betreft o.a. die van 18 juni 1838, waarin de droevige breuk met de Kruisgezinden een feit werd.Ga naar eindnoot13. Op die dag waren - op Scholte na - alle prominenten van de Afscheiding in Nieuwleusen aanwezig, namelijk de predikanten Hendrik de Cock, Simon van Velzen, Albertus C. van Raalte en Anthony Brummelkamp. Toen Schoemaker in 1870 voor het eerst niet werd herkozen, was dit voor ds Talen - die toen in Nieuwleusen stond - aanleiding te memoreren, dat Schoemaker vanaf de ‘oprichting’ in 1836 - op één jaar na - altijd ouderling was geweest. Omdat deze nu moest ‘afgaan’, verzocht hij hem nog één keer de vergadering met dankgebed te eindigen. Deze voldeed daaraan ontroerd, nadat hij eerst nog had laten zingen vers 5 en 7 uit de Avondzang. Zes jaar later - in februari 1876 - is hij overleden, 80 jaar oud. Volgens zijn overlijdensacte was zijn beroep winkelier; bij zijn huwelijk in 1819 heette hij landbouwer en in de tijd van de Afscheiding werd als zijn beroep wel bakker opgegeven. De eerste genotuleerde kerkeraadsvergadering - die van maandag 20 februari 1837 - had Schoemaker geopend met het laten zingen van psalm 133. Het is opvallend, hoe vaak de broeders aan het begin van een vergadering een vers uit deze psalm zongen en aan het slot een gedeelte van de Avondzang. Heel geliefd waren ook enkele verzen uit psalm 25, vooral vers 2 met de beginregels: ‘Heer, ai maak mij uwe wegen, door uw Woord en Geest bekend’. In de beginjaren had de scriba het beslist niet druk met het schrijven van zijn notulen. Want voor het jaar 1836 telden we drie, voor 1837 twee, en voor 1838 slechts een, en voor het jaar 1839 wat meer genotuleerde vergaderingen, namelijk 6. Maar deze zijn alle slechts heel in het kort weergegeven. In 1840 en de direct daarop volgende jaren vloeien de notulen bij tijden wat vaker en scheutiger uit de pen.
Memoreren we nu het belangrijkste uit de notulen van de beginjaren, dan blijkt, dat er wel eens moeilijkheden waren, o.a. met een driftige en voor ons gevoel eigenwijze ouderling. En dat enkele malen de kerkelijke tucht moest worden toegepast, zal niemand, die het leven van de kerk kent, verbazen. Een dominee was er (nog) niet, maar bij zulke gelegenheden riep men de hulp van ds Van Raalte in. Hij was in 1840 in het niet ver weg gelegen Ommen komen wonen, vanwaaruit hij de hele omgeving kon ‘bedienen’. Natuurlijk ging niets boven het bezit van een eigen predikant. Maar dit was voor een zwakke gemeente als Nieuwleusen niet haalbaar. Daarom probeerde men in 1841 samen met Dalfsen een predikant te krijgen. In september '41 kwam in een gecombineerde kerkeraadsvergadering dit punt ter sprake. Het wilde voorlopig echter niet vlotten met de overkomst van een predikant, al hadden de broeders in Nieuwleusen al wel voor een vaste vergaderplaats gezorgd: men ging kerken in de schuur van een boerderijtje en het voorhuis daarvan kon mooi dienst doen als pastorie. Dat was in de moeilijke beginjaren van de Afscheiding het gebruikelijke patroon: voor de kerkgan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gers een schuur in orde brengen en de dominee in het voorhuis laten wonen. Alles heel sobertjes dus. Hoe kon het ook anders? In Nieuwleusen was dit het boerenhuis met schuur, nu genummerd Westeinde 84, ongeveer 2 km ten westen van de viersprong aan de weg naar Ruitenveen. Het zou echter tot 1844 duren voordat de eerste dominee (in combinatie met Dalfsen) in Nieuwleusen arriveerde. Het was J. Schuurman, een nog jonge man, 25 jaar oud, bij ds Van Raai te in Ommen opgeleid. Tot 1846 heeft hij Nieuwleusen en Dalfsen gediend; toen is hij vertrokken naar Holten (zie hoofdstuk Holten). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds J.J. Schuurman: juli 1844 - augustus '46Omdat de kerkeraadsnotulen over het tijdvak 1844-'50 lang onvindbaar zijn geweest, was er over die periode weinig bekend. Maar gelukkig zijn onlangs deze documenten uit hun donkere schuilhoek te voorschijn gehaald, zodat de geschiedschrijver meer mogelijkheden kreeg om het verleden te doen herleven. Die notulen beginnen met 30 juli 1844. Even vóór die datum was ds J. Schuurman predikant van Nieuwleusen en Dalfsen geworden. Hij heeft ook de kerkeraadsnotulen opgesteld (moeilijk leesbaar handschrift!). In de kerkeraad werd hij terzijde gestaan door de ouderlingen G.J. Schoemaker en H. Broek, en door de diakenen A. de Weerd, H. van Duren en G.H. Dijk, op Schoemaker na allen werkzaam in de agrarische sector. In de eerste door ds Schuurman geleide kerkeraadsvergadering werd het hele kerkelijke erf in Nieuwleusen eens overzien en het gemeente-werk beter georganiseerd. Daaraan had het in de voorafgaande jaren namelijk wel eens ontbroken. Besloten werd om de kerkeraadsvergaderingen op ‘vaste’ tijden te houden ‘tot nut voor de gemeente en voor elkander’. En om zo spoedig mogelijk met de huisbezoeken te beginnen. Een punt dat ook diepgaand besproken werd, was het ‘onderwijs der jeugd’. Dit was dringend nodig, want er waren kinderen van 7 à 8 jaar, die nauwelijks ‘eenige letteren’ konden lezen. En door die ‘onkunde’ was het hun vanzelf onmogelijk de catechisaties te volgen. Hier moest dus wat aan gedaan worden. Zou een gemeentelid zich niet met die taak willen belasten? Iemand (wiens naam niet wordt genoemd) had dit al eens gedaan, maar hij was er na ‘velerlei harrewarrerijen’ mee opgehouden. Op de catechisatie zou ds Schuurman het leerboekje van Hellenbroek gaan gebruiken. Dat was gemakkelijker ‘in het hoofd te krijgen’ en gaf bovendien een goed en beknopt overzicht van de ‘fundamenteele waarheden des Christendoms’. Wel zou daarbij ook de bijbel ‘aan de hand gehouden worden’. Tenslotte werd in die eerste kerkeraadsvergadering afgesproken collecte te houden voor de opleidingsschool van ds Van Raai te te Ommen, die bestemd was ‘ter opkweking van Kerkl. dienaren’.Ga naar eindnoot14. Toen in het najaar van hetzelfde jaar (1844) deze school fuseerde met die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van ds Brummelkamp in Arnhem en Van Raalte vanuit Ommen naar de Gelderse hoofdstad verhuisde, besloot de kerkeraad van Nieuwleusen aan Van Raalte vóór zijn vertrek een ‘liefdegift’ van ƒ 20,- te geven. Hij kon die dan in ontvangst nemen op de dag dat hij voor het laatst in Nieuwleusen preekte. Maar tegelijk zou men onderzoeken of men het bedrag, gegeven voor het bouwen van het huis van de provinciale leraar Van Raalte weer kon opvragen!Ga naar eindnoot15.
In de Afgescheiden gemeente van Nieuwleusen was het in 1845 niet helemaal rustig. De kerkeraad zat met de vraag: Hoe te handelen met de leden, die op zondag niet in Nieuwleusen zelf, maar elders kerkten? Het werd immers steeds duidelijker, dat ze door een verkeerde geest waren bezield. Want ze stelden zich onder het gehoor van predikanten, die buiten het kerkverband stonden. Uit de kerkeraadsnotulen valt het niet op te maken, maar uit die van de classis worden we gewaar, dat hier gedoeld werd op enige lidmaten ‘die gedurig naar Fijnebuik gaan,Ga naar eindnoot16. d.i. naar ds Berend Fijnebuik in Zwolle, een eigenaardig figuur, Zwollenaar van geboorte. Na een aantal jaren enige hervormde gemeenten als predikant te hebben gediend (het laatst in Hoogeveen), was hij in maart 1842 door de Afgescheiden gemeente te Zwolle beroepen. Hij bedankte echter. Nog geen 4 maanden later ging hij naar de Afgescheiden gemeente van Schiedam, maar binnen 5 maanden hield hij het daar ook al weer voor gezien! Hij betwijfelde namelijk of deze gemeente wel genoeg oud-gereformeerd was en nam schriftelijk ‘ontslag’. Hij ging weer in Zwolle wonen en werd daar in juni 1844 door de Chr. Afgescheiden gemeente beroepen, zonder vast traktement. Dit beroep kon worden geapprobeerd, omdat hij in Schiedam vanaf de kansel openlijk schuldbelijdenis had gedaan. Nog maar nauwelijks echter in Zwolle of hij lag al overhoop met zijn collega H.A. de Vos. Deze was tegen het ambtsgewaad gekant en Fijnebuik vertelde ook overal rond, zelfs tegen mensen buiten Zwolle, dat de Vos eigenlijk een ‘remonstrant’ was. Het liep snel uit op een openlijk conflict. Weer legde ds Fijnebuik zijn ambt neer en brak met de Chr. Afgescheiden kerk van Zwolle. In mei '46 werd hij afgezet wegens laster, trouweloze verlating van de dienst en openbare scheurmaking. Hij bleef in Zwolle voor een eigen groepje preken, tot zijn aanhang was verlopen.Ga naar eindnoot17. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naar Noord-AmerikaDe jaren 1846 en '47 brachten de toch al kleine gemeente Nieuwleusen nog meer verzwakking van kracht, want toen zijn niet minder dan 4 van de 6 kerkeraadsleden naar Noord-Amerika geëmigreerd, meegetrokken door de emigratie-golf veroorzaakt door de stuwkracht van ds Van Raalte en ds Scholte, die resp. in 1846 en '47 met hun groep een woonplaats in de nog onontgonnen gebieden van de Nieuwe Wereld zochten. Vooral de groep van ds Scholte was groot. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Laten we hier deze kerkeraadsleden van Nieuwleusen eens noemen: Albert de Weerd met zijn vrouw Jantje Stolte, Hendrik van Duren met vrouw Jantje de Boer (en zijn vader Gosen van Duren), Gerrit Hendrik Dijk, Harm Broek met vrouw Klaasje Kragt en 6 kinderen. Het waren allen landbouwers.Ga naar eindnoot18. En in augustus '46 was de gemeente Nieuwleusen ook nog haar ds Schuurman kwijt geraakt wegens vertrek naar Holten. Toen in april '47 Harm Broek, Albert de Weerd en Hendrik van Duren voorgoed uit Nieuwleusen waren weggegaan, werden in hun plaats tot ouderling gekozen Hendrik StolteGa naar eindnoot19. en tot diaken Jan WestermanGa naar eindnoot20. en Willem Nijkamp. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds Roelof Harm Smit: 19 september 1847 - 24 juli '51Voor de vervulling van de predikantsvacature had men het oog laten vallen op R.H. Smit ‘die thans zonder gemeente is’. Het was met hem een eigenaardig geval, want toen hij nog geen 9 maanden in de gemeente van Lippenhuizen (bij Gorredijk in Friesland) had gestaan was hij uit deze gemeente weggelopen. In de classisnotulen staat te lezen, dat hij op eigen verzoek door de classis Tjalleberd van de gemeente Lippenhuizen was ‘losgemaakt’ en met plannen rondliep om naar Amerika te emigreren. Weliswaar vernietigde de Provinciale vergadering van Friesland een maand later het besluit van de classis, maar wel met de constatering, dat ds Smit zijn gemeente al enige tijd geleden ‘tegen regt en pligt’ had verlaten. Dit was - volgens ds Smit zelf - een gevolg van een ernstig verstoorde verhouding tussen hem en één van zijn ouderlingen. De classis deed al het mogelijke om ds Smit te bewegen ‘om terug te keeren tot de gemeente Lippenhuizen’. En zie, deze liet zich eindelijk door de classisbroeders overreden om via een boetpredikatie zich weer aan de gemeente Lippenhuizen te verbinden.Ga naar eindnoot21. Hij was overigens al op 24 mei '47 beroepen in Nieuwleusen op een traktement van - schrik niet - ƒ 150,- plus vrij wonen en in de herfst wat aardappelen. De volgende gemeenteleden hadden voor dit doel voor het achter hun naam staande bedrag in guldens ingetekend:
Ds Smit nam het beroep aan, als de classis dit zou goedkeuren. Maar dat deed deze niet! Hij kon immers geen acte van ontslag van zijn vorige gemeente tonen. En dus mocht de bevestiging niet doorgaan. Grote teleurstelling in de gemeente van Nieuwleusen! Hoe moest het nu? De zaak zat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
muurvast. Onder leiding van ds F.A. van Gijssel uit Rouveen werd een biduur gehouden. En omdat ds Smit inmiddels in zijn vroegere gemeente Lippenhuizen (Fr.) een boetpredikatie had gehouden - we schreven het al - kwam nu de baan vrij voor zijn bevestiging en intree in Nieuwleusen.
Ds R.H. Smit, van 1847-'51 predikant te Nieuwleusen.
De kerkeraad deed nog de toezegging, dat elk lid van de gemeente naar vermogen zou bijdragen om de bewoners van de pastorie van rogge, boekweit, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gerst, aardappels en turf te voorzien, een betaling in natura dus. En zo is ds Smit op 19 september 1847 in Nieuwleusen bevestigd door ds F.A. van Gijssel, toen nog in Rouveen. In zijn kerkeraad kreeg hij te maken met de ouderlingen Gerrit Jan Schoemaker en Hendrik Stolte, en met de diakenen Jan Westerman en Willem Nijkamp. Hij ging nu zelf de notulen schrijven. In de vacature-tijd die ruim een jaar had geduurd - had ouderling Schoemaker dit gedaan. Blijkbaar had de komst van ds Smit een impuls aan het kerkelijk leven gegeven, want in februari '48 besloot de kerkeraad om te zien naar een eigen kerkgebouw. Tot nu toe had men altijd bij ouderling Schoemaker aan huis gekerkt. Maar die was sterfelijk en kon ook verhuizen, aldus de notulen. Men bedacht nu het plan: de twee achterkamers van de pastorie tot vergadergelegenheid te vertimmeren, daarin stoelen te plaatsen, en er vóór aan de oostkant een kamer bijbouwen, als compensatie voor de ruimte die aan de pastorie onttrokken werd.Ga naar eindnoot22. Wanneer we bedenken, dat het zielental van de gemeente van Nieuwleusen toen om de 100 zweefde, dan valt daaruit af te leiden dat men voor de kerkdiensten aan zo'n 40 a 50 stoelen al genoeg had. Ze werden - merkwaardig genoeg - verloot.Ga naar eindnoot23. Om de kosten van de verbouw zoveel mogelijk te drukken, werden wat vloeren en steenpuin, het overschot van de timmerij verkocht.Ga naar eindnoot24. Toch bleek de verbouw geen onverdeeld succes te zijn. Verbetering was geboden. Het zat vast op de hoogte van de zolder en de manier van ventilatie. We laten de in de notulen genoemde technische details voor wat ze zijn en geven alleen door dat men koos voor de oplossing: de zolder zo hoog als de ‘kattenbalken’.Ga naar eindnoot25. Om de kosten van de aangebrachte verbeteringen te kunnen dekken, moest uit de gemeente ƒ 100,- worden geleend a 4%. Lievert v.d. Kolk, G.J. Schoemaker, H. Seinen en Jan Kragt stelden elk ƒ 25,- ter beschikking. In het begin van 1850 werd tot ouderling gekozen E. Zieleman en tot diaken Albert Melenboer.Ga naar eindnoot26. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Erkenning aanvragen?In februari '50 kwam een heel netelig punt opnieuw ter sprake. Zou men bij de koning erkenning als officiële gemeente aanvragen of niet? Er waren voor- en tegenstanders. Deze kwestie was immers een van de oorzaken van het ontstaan van de gemeenten der Kruisgezinder, die in noord-west Overijssel vrij talrijk zijn geweest. De kerkeraad besloot het toch te doen. In de notulenGa naar eindnoot27. volgen dan echter een paar zinsneden, waaruit duidelijk af te leiden valt, dat het alles heel gevoelig lag. Wanneer het besluit om erkenning te vragen aan de gemeente werd voorgelegd, dan mochten de kerkeraadsleden hun persoonlijke mening niet kenbaar maken ‘ter voorkoming van verwarde denkbeelden onder de gemeente en tot een behoedmiddel voor scheuring’. In augustus werd het verzoekschrift aan de koning inderdaad getekend, door 17 personen. Maar omdat de inzenders geen reglement hadden voorge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
legd en er dus niet volledig aan de vereisten was voldaan, luidde het antwoord negatief. We hebben verder niets over deze zaak gelezen. Het probleem verdween, toen enkele jaren later (1853) door wetswijziging het aanvragen om ‘toelating’ niet meer verplicht was en kon worden volstaan met alleen de mededeling van het bestaan van de Chr. Afgescheiden gemeente. In mei 1851 deelde ds Smit mee een beroep naar Noord-Amerika te hebben ontvangen en dat hij voornemens was te gaan, ‘omdat zijn hart voor Noord-Amerika was’. Hij voegde eraan toe, dat hij, toen hij in 1847 in Nieuwleusen was gekomen, van plan was geweest daar maar één jaar te blijven. Maar op advies van ds Van Gijssel - die toen nog in Rouveen stond - had hij voorlopig Nieuwleusen nog maar niet verlaten. Nu echter vond hij de tijd gekomen naar Amerika te vertrekken. Hij zag dit als Gods weg. Op zondag 24 juli '51 preekte hij zijn afscheid. Een niet genoemd aantal gemeenteleden stak met hem de oceaan over. Zo had de toch al zwakke gemeente Nieuwleusen dus opnieuw een vacature. Deze zou niet minder dan 5 jaar duren! Ds R.T. Kuiper van Dalfsen werd consulent en zou o.a. bij het doen van huisbezoek assisteren. Dit was voor hem geen geringe belasting, want hij moest ervoor helemaal uit Dalfsen komen. Daarom besloot de kerkeraad in november het doen van huisbezoek uit te stellen ‘tot de dagen wat langer waren’. Op het platteland heerste 's avonds immers ‘als de maan niet scheen - Egyptische duisternis.
In de kerkeraadsvergadering van begin februari '52 waren aanwezig de ambtsdragers Gerrit Jan Schoenaker, Klaas Kragt, Albert Melenboer, Arend Melenboer en de nieuweling Hendrik van Dorssen, een boerenknecht, schoonzoon van de zo juist genoemde landbouwer Klaas Kragt.Ga naar eindnoot28. Een belangrijk deel van de taak van de ouderlingen bestond uit het brengen van huisbezoek. In mei '53 besloot de kerkeraad hiermee te wachten ‘tot de zaaitijd voorbij was’. In het agrarische Nieuwleusen kenden de boeren - en dit was het beroep van nagenoeg alle kerkeraadsleden - hun perioden, waarin het veldwerk al hun tijd en kracht opeiste. Hoewel de kerkelijke gemeente een uitgestrekt gebied besloeg, was het zielental toch maar klein. In 1855 bedroeg dit volgens een opgave in de notulen 108 personen. In 1863 was dit gegroeid tot 130 personen (55 belijdende en 75 doopjeden).Ga naar eindnoot29. Inmiddels was in 1856 een Hendrik Kragt ouderling geworden. Hij was een van de vele Hendrikken Kragt, die Nieuwleusen toen rijk was. Hij kan een zoon zijn geweest van Harm Kragt, of Koop Kragt of Klaas Kragt. Waarschijnlijk was hij via zijn zuster Klaasje een zwager van Hendrik van Dorssen en dus een zoon van Klaas Kragt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds J.W. Dragt: 1856-'59In augustus 1856 kwam er door de komst van de 33-jarige ds J.W. Dragt een eind aan de al 5 jaar durende vacaturetijd in Nieuwleusen, al was het dan wel zo, dat men in verband met het emigreren van vele leden naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Noord-Amerika weer een combinatie met Dalfsen had moeten aangaan. Een nieuweling in de kerkeraad werd in het begin van 1857 Albert Dijk, een jonge landbouwer.Ga naar eindnoot30. Wanneer we de periode van ds Dragt overzien, dan kunnen we weinig opzienbarends melden. Het kerkelijk leven ging rustig zijn gang. Om enige ‘sprokkelingen’ uit de notulen te geven: Op de vergaderingen van de classis is de gemeente meest vertegenwoordigd door de ouderlingen G.J. Schoemaker en H. Kragt. Besloten werd ‘om van nu voortaan’ in de a.s. zomer de jeugd op zondagavond na de kerkdienst te ‘onderwijzen’.Ga naar eindnoot31. In maart '57 heeft J. Witpaard de wens te kennen gegeven zich bij de gemeente aan te sluiten. Hem zal gevraagd worden om Paasmaandag een uur voor kerktijd bij de kerkeraad in de pastorie te komen. Er is een gemeentelid, dat op ‘ongeoorloofde wijze’ plaggen steekt ‘en die uit het veld haalt’. Hij zal erover worden onderhouden.Ga naar eindnoot32. In juni '59 doen nog 6 personen belijdenis van hun geloof (de namen worden niet genoemd) en een week later - op zondag 13 juni 1859 - preekt ds J.W. Dragt zijn afscheid wegens vertrek naar Aduard. Er zou weer een lange vacature volgen, nl. een van 4 jaar, die in 1863 eindigde met de komst van ds A.J. Abels (in combinatie met Dalfsen). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds A.J. Abels: 1863-'68De gemeente van Dalfsen ging ermee akkoord, dat hij om de derde zondag in Nieuwleusen preekte, daar de sacramenten bediende en catechisatie gaf. Ook over de dienstperiode van ds Abels in Nieuwleusen vertellen de notulen ons weinig. Het bezit van een dominee samen met Dalfsen voldeed op den duur de kerkeraad van Nieuwleusen echter niet. Er kleefden toch teveel bezwaren aan. Toen ds Abels in 1867 een beroep naar Hijken (Dr.) had ontvangen, overwoog de kerkeraad in Nieuwleusen dat de gemeente grote behoefte ‘aan meerdere prediking’ had, want het kerkelijk leven kwijnde. Zou voor dit probleem geen oplossing gevonden kunnen worden? Het voorstel van Nieuwleusen aan Dalfsen om elk ‘een halve Leeraar voor het halve traktement te hebben’, vond geen genade in de ogen van de kerkeraad van Dalfsen. De kerkeraad in Nieuwleusen gooide het nu over een andere boeg en besloot de eigen gemeente te polsen over de mogelijkheid om alléén een dominee te beroepen. Op 1 juli 1867 werd op een gemeentevergadering over dit belangrijke punt gesproken. Uit de reacties bleek, dat de leden over het algemeen wel ‘gewillig’ waren aan de uitvoering van het voorstel mee te werken. Wat het traktement betrof, de gemeente moest natuurlijk een voldoende som geld toezeggen, al mocht voor een deel ook in natura worden betaald (rogge, boekweit en aardappels). Al discussiërende werd ‘de begeerte bespeurd om ds A.J. Abels hier geheel te mogen hebben’. De kerkeraad zou hem dit meedelen. Van de kant van de classis was er ook geen bezwaar tegen, dat Nieuwleusen alleen ging beroepen. Op de kerkeraadsvergadering in januari 1868 werden nu spijkers met kop- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pen geslagen. Aanwezig waren toen de ouderlingen G.J. Schoemaker, Hendrik Westerman,Ga naar eindnoot33. en Hendrik van Dorssen met de diakenen Berend Buit,Ga naar eindnoot34. Jan Stolte en Gerrit Melenboer;Ga naar eindnoot35. ze waren allen landbouwers volgens hun huwelijksacte. Dit college stelde een drietal op. Bovenaan prijkte ds A.J. Abels, gevolgd door W. Kapteyn uit Coevorden en G. Brunemeijer uit Den Ham. Op de dag van de stemming bleek ds Abels met algemene (!) stemmen te zijn beroepen. Tot haar grote teleurstelling moest de kerkeraad echter in maart '68 aan de gemeente meedelen, dat ds Abels had bedankt. Nu had Dalfsen hem alleen! (tot 1889 toe, waarna hij naar Zuidwolde (Dr.) ging). De kerkeraad van Nieuwleusen was al spoedig over haar teleurstelling heen. Nog in dezelfde maand maart (1868) werd het beroepingswerk voortgezet en nu viel in juni de keus op de 53-jarige ds K.H. Talen te Onstwedde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ds K.H. Talen: 1868 - 4 oktober '70Zijn traktement zou bedragen ƒ 300,-, huis en tuin vrij van belasting, plus vrij turf, 44 schepel aardappels en 25 schepel boekweit. Na de beroepsbrief te hebben ontvangen, kwam ds Talen naar Nieuwleusen om daar met gemeente en kerkeraad kennis te maken. Bij die gelegenheid bracht hij nog enkele ‘stoffelijke’ wensen naar voren: pastorie en kerk zag hij graag wat groter gemaakt en in plaats van aardappels en boekweit had hij liever wat meer geld b.v. door het traktement op te trekken tot ƒ 400,-. Een begrijpelijke wens. Want hoe konden hij en zijn vrouw met hun beidjes (kinderen waren er niet) die hele partij aardappels en boekweit consumeren? De kerkeraad besloot aan zijn verlangen te voldoen. In de kerk (dus in het achtergedeelte van het boerenhuis) zou een kamer worden gebouwd, die dan bij de pastorie werd getrokken, terwijl de kerk werd vergroot. Het traktement werd nu op ƒ 390,-- bepaald met 2 a 3 mud rogge en 1 mud boekweit ‘als het kon’ (de aardappels waren dus verdwenen). Maar nog ging ds Talen niet akkoord. Hij schreef dat hij bezwaar had tegen het ‘onbepaalde’ in de toezegging. Nu goed, zei de kerkeraad, dan maken we ervan ƒ 400,--, huis en tuin vrij van belasting, vrij turf met 2 mud rogge en 1 mud boekweit. En nu was het in orde. Ds Talen nam het beroep aan. Hij had toen al een kleine 20 jaar in Onstwedde gestaan en daar - voor zijn gevoel - met veel vrucht en zegen gewerkt. Ook ging hij er in Nieuwleusen in traktement op achteruit. Maar, schrijft hij in zijn Mededelingen uit mijne Levensgeschiedenis: ‘Ik gevoelde medelijden met die gemeente, die zoals het scheen, bijna vreesde om een eigen Leraar te kunnen onderhouden’. En even verder: ‘Uit liefde en belangstelling voor Gods Kerk, heb ik door Gods genade het voorrecht mogen genieten om eerst te zoeken Het Koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid, en zelfs met opofferingen van aardse tijdelijke belangen voor ons uiterlijk bestaan... in gelovig vertrouwen op zijn onfeilbare toezegging en belofte, dat Hij wil en zal zorgen voor het uitwendige tijdelijke bestaan’. Inmiddels was in Nieuwleusen de pastorie voor zijn komst in gereedheid gebracht en op zondag 13 september 1860 kon hij door zijn voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ganger ds Abels worden bevestigd, waarna hij 's middags zijn intree deed.Ga naar eindnoot36. Zijn indruk geeft ds Talen als volgt in zijn levensherinneringen weer: ‘In vergelijking met onze vorige gemeente kwam ons daar alles onaanzienlijk en zeer “vermeden” voor. De gemeente zelf verkeerde in een kwijnende toestand, waarin weinig en bijna geen moed gevonden werd. Ik mocht dan de Heere bidden, dat Hij door Zijn ondersteunende genade in mijn werk aldaar geloofsmoed, licht, bekwaamheid en kracht mocht geven tot opwekking der gemeente, opdat ze gebouwd en uitgebreid werd’. Hij constateerde nogal ‘onkunde’ in de gemeente, maar ook, dat er toch ‘opwekking’ begon te komen ‘zodat de opkomst des volks des zondags vermeerderde, ook in de Katechizaties’. Ds Talen was een wijs man. In de kerkeraadsvergadering van 28 oktober '68 liet hij in de notulen opnemen, dat zijn verzoek van juli om enige wijzigingen in de beroepsbrief aan te brengen, geen eis was geweest, maar een verzoek. Natuurlijk wilde de kerkeraad haar toezeggingen aan ds Talen gedaan, nakomen. Er werd voor hem een ruime kamer in de kerk gebouwd en de ‘waschkamer voor den Leeraar’ werd vergroot. Maar nu was de kerkruimte verminkt en veel te klein geworden, omdat er zoveel ‘volk’ opkwam, of om het in de taal van de notulen te zeggen: ‘dat door 's Heeren zegen de opkomst van het volk zoo veel is, dat zij met smart moeten opmerken, dat de plaats onzer samenkomst veel te klein en te dompig en ongezond is’, en dus ‘ondoelmatig en ongeschikt’.Ga naar eindnoot37. Misschien was het maar het beste - aldus de kerkeraad - de kerk los van de pastorie op een aparte plaats te bouwen. Een te benoemen bouwcommissie moest samen met de kerkeraad tot een oplossing voor de problemen komen. De commissie ging bestaan uit de leden H. Westerman, G. Melenboer, J. Stolte en H. Kragt. Ze konden aan het werk gaan. Om de zaak financieel rond te krijgen, besloot men - als de burgemeester toestemming gaf - een collecte in de burgerlijke gemeente te houden om zowel bij afgescheidenen als niet-afgescheidenen een bijdrage te vragen voor het bouwen van een nieuwe kerk ‘voor de Chr. Afgesch. Gereformeerden in deze gemeente’. H. WesselingGa naar eindnoot38. en B. Buit zouden langs de huizen gaan en ouderling Schoemaker zou de burgemeester om toestemming vragen. Het is hier niet de plaats om de hele geschiedenis van de kerkbouw tot in de kleinste bijzonderheden te bespreken. Ze staat in de notulen van de kerkeraad gedetailleerd weergegeven. Er is nog verschil van mening geweest over de plaats, waar de nieuwe kerk en pastorie moesten komen. Er waren er die meer voor ‘Oostert’ voelden, anderen meer voor ‘Westert’. Om kort te gaan:op een stuk land van Arend Melenboer, gekocht voor ƒ 350,-, kwamen de nieuwe kerk en pastorie te staan, 150 Nederlandse ellen ten westen van de hervormde kerk. Het is nu de plek Westeinde 9. Aan het transportbedrijf, dat er nu staat, is nog duidelijk te zien, dat het vroeger een kerkgebouw is geweest. De pastorie stond er naast, aan de westkant. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nadat op 6 oktober ds Talen en zijn vrouw van de oude naar de nieuwe pastorie waren verhuisd is op zondag 10 oktober 1869 de nieuwe kerk in gebruik genomen in aanwezigheid van ‘eene groote schaar toehoorders’. 's Morgens preekte ds Talen over ps 84:1-5 en 's middags over ps 92:14. In de notulen van de kerkeraad lezen we over dit blijde feit: ‘Met een nederig gevoel van dankbaarheid tot den Heere is er blijdschap in de gemeente, dat de Heere ons zo zigtbaar geholpen heeft in het tot stand brengen van een nieuwe kerk en pastorie, biddende dat de Heere onze gemeente verder zegene in stoffelijke en geestelijke belangen tot haar heil en tot verheerlijking van Zijn grote Naam’. In de Bazuin zou een berichtje worden geplaatst over de ingebruikneming van de nieuwe kerk. En ds Talen schrijft in zijn levensherinneringen: ‘Zo kon men zien, dat ik daar (in Nieuwleusen) moest wezen en dat de Heere mijn arbeid daar heeft willen zegenen, zij uit de kwijnende staat werd verlost tot bevordering van haar welstand, dat ze reeds nu in staat was om altijd een eigen Leraar te kunnen hebben en houden, zoals na ons ook in 't vervolg heeft plaats gehad...Het volk onderwierp zich gewillig aan de leer en prediking des Woords, en begon onder mijn bediening zich meer te oefenen in de kennis tot meer bevatting van de geestelijke belangen...Waarover ik verblijd was en waar voor de Heere alleen de ere toekomt’. De oude Gerrit Jan Schoemaker, die vanaf het begin van de Afscheiding in Nieuwleusen, op een jaar na, altijd ouderling was geweest, werd in januari 1870 niet herkozen. Hij is in februari 1876 overleden, 80 jaar oud, we schreven het al. In de notulen van 8 juli 1870 wordt nog aandacht geschonken aan het feit, dat het precies een jaar geleden was, dat door ds Talen de eerste steen voor de nieuwe kerk was gelegd. Ds Talen zou niet lang meer in Nieuwleusen blijven. Op zondag 2 oktober 1870 preekte hij zijn afscheid wegens vertrek naar Staphorst, de geboorteplaats van hem en van zijn vrouw. Een goed jaar later werd zijn opvolger bevestigd, ds G. Brunemeijer, overgekomen uit Waardhuizen. Deze had daarvoor al drie gemeenten in Overijssel gediend, nl. Rouveen (1852), Enter (1856) en Den Ham (1861). |
|