De Afscheiding van 1834 in Overijssel. Deel 2. De classes Holten/Ommen
(1986)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||
IX HeemseHeemse was ± 1830 een klein dorpje niet ver van de Vecht, vlakbij Hardenberg in noordoost Overijssel gelegen, ‘idyllisch verscholen in hoog geboomte’ zoals de ligging wel eens is getypeerd. De 480 inwoners leefden grotendeels van de landbouw en de turfmakerij. De uitgestrekte venen bevonden zich dan ook vlak in de buurt. Het plattelandsstadje Hardenberg ligt aan de linkeroever van de Vecht en telde omstreeks 1840 ruim 900 inwoners, bijna allen hervormd. Heemse behoorde toen tot de burgerlijke gemeente Ambt-Hardenberg, terwijl er ook een Stad-Hardenberg bestond. Het Ambt telde ± 1830 behalve het dorp Heemse, de buurtschappen Brucht, Bergentheim, Diffelen, Rheeze, Collendoorn, Lutten, Baalder en Radewijk, en verder de gehuchten Veenebrugge, Sibculo en Slagharen.Ga naar eindnoot1. In januari 1837 is van deze gemeente een gedeelte overgeheveld naar die van Avereest (Dedemsvaart), nl. het noordelijk deel van Rheeze. In het Rheezerveen woonden ook enige Afgescheidenen. | |||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||
Heemse heeft via de geschiedenis van de letterkunde enige bekendheid gekregen, omdat daar in 1750 op het Huis te Heemse, na haar huwelijk met Isaäc R. baron van Raesfelt, kwam wonen de 18e eeuwse dichteres Clara Feijoena van Sytzema (geboren in 1729). Ze sleet daar in Heemse haar verdere leven, in stille afzondering, en wijdde zich vooral aan de dichtkunst. Dit had ze trouwens ook al vóór haar huwelijk gedaan, toen ze nog in Groningerland op Bellingeweer bij Winsum haar verblijf had. De titels van enkele van haar dichtwerken wijzen het aan: Bellingweerder Uitspanningen (1746), en Heemse; Hof-Bosch-en Veldzang in 4 zangen (1783). We vermelden ook nog, dat ze in 1807 - in haar sterfjaar - aan de hervormde kerk van Heemse een fraai nieuw orgelGa naar eindnoot2. heeft geschonken en dat een gezang van haar nog vaak in menige protestantse kerk wordt gezongen: De beginregels luiden: Wij knielen voor Uw zetel neer,
Wij Heer en al Uw leden,
En eren U als onze Heer,
Met liederen en gebeden, enz.
In de dagen van de Afscheiding (1836) stonden in de hervormde kerk van Heemse en van Hardenberg resp. H. Wineke en L. Bosch. Telde de hervormde gemeente van Heemse toen 985 zielen, van wie 551 belijdende lidmaten waren, die van Hardenberg was veel groter nl. 2500 zielen, van wie ongeveer de helft belijdenis had gedaan. Over de aard van de prediking van de beide bovengenoemde predikanten hoeven we niet in het onzekere te verkeren. Volgens de burgemeester huldigden beiden een ‘zeer verlichte denkwijze’, wat betekent, dat ze niet meer gereformeerd waren wat hun visie op de bijbel en de officiële belijdenisgeschriften van de kerk betreft. Ongetwijfeld zouden ze in onze tijd progressief heten. We geven over beiden nu eerst enige levensbijzonderheden. Al vanaf 1806 diende Hendrik Wineke de hervormde gemeente van Heemse als predikant. Hij was daar als kandidaat gekomen, zodat hij op 14 februari 1836 zijn 30-jarig ambtsjubileum in Heemse - zijn enige gemeente - kon vieren. Bij die gelegenheid preekte hij over Gal. 1:8, 9 en 10: ‘Doch al ware het dat wij, of een engel uit de hemel, u een Evangelie verkondigden buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt. Gelijk wij tevoren gezegd hebben, zo zeg ik ook nu wederom: ‘Indien u iemand een Evangelie verkondigt buiten hetgeen gij ontvangen hebt, die zij vervloekt. Want predik ik nu de mensen of God? Of zoek ik mensen te behagen? Want indien ik nog mensen behaagde, zo ware ik geen dienstknecht van Christus’. In de theologische periodiek de Boekzaal der geleerde Wereld (1836) troffen we in de rubriek Kerknieuws bij het vermelden van dit jubileum het volgende commentaar aan: ‘Na een zeer korte toelichting, gebruikte onze leeraar vooral deze woorden voor de tegenwoordige onrustige tijdsomstandigheden, dewelke elders, en ook ter dezer Gemeente plaats hebben, wekkende ons ten ernstigsten op tot het waarnemen van alle die geschikte middelen, welke de Godsdienst aan de hand geeft, bijzonder ook tot eene | |||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||
voortdurende gezette bijwoning van den openbaren Godsdienst. Hartelijk wenschen wij, dat het Christendom hetwelk gekenschetst wordt alleen door Evangelische vruchten, nog lang door onzen leeraar bij het klimmen zijner jaren, onder ons moge gepredikt worden’ (we hebben enkele regels laten cursiveren). Het is duidelijk, dat ds Wineke in zijn preek doelde op de ook in Heemse in wording zijnde Afscheiding, waarvan hij niets moest hebben. Hij riep zelfs de hulp van de burgemeester in om de samenkomsten van de ‘separatisten’ onmogelijk te maken. Terloops merken we hier op, dat de Afgescheiden kerk van Heemse op 18 mei '36 door ds Van Raalte is geïnstitueerd. Ds Wineke had niet lang meer te leven. Enkele maanden later - op 17 augustus 1836 - overleed hij aan de gevolgen van een bloedspuwing. Hij was toen 51 jaar oud.Ga naar eindnoot3. Hij was getrouwd met Anna Bartha Hein. Onwillekeurig dringt zich hier de gedachte aan een besmettelijke t.b.c.-ziekte op, want een jaar voor zijn dood was een 7-jarig zoontje gestorven (14 augustus 1835) en een jaar na zijn sterven zijn binnen korte tijd 2 zoons, resp. 21 en 24 jaar oud overleden, van wie de eerste al kandidaat in de theologie was. En nog was het leed van de arme weduwe niet ten einde, want al weer enkele maanden later stierf een 16-jarige dochter.Ga naar eindnoot4. Een week na het overlijden van ds Wineke hield de consulent ds T.J. Jansen Schoonhoven, van Gramsbergen, de ‘lijkrede’ n.a.v. Marcus 4:29: ‘En als de vrucht zich voordoet, terstond zendt hij de sikkel daarin, omdat de oogst daar is’.Ga naar eindnoot5. Winekes opvolger werd in 1838 kandidaat S.H. Coldewey, die in 1843 vertrok naar Borculo. In 1844 kwam ds C.D.L. Bähler en diens plaats werd in 1845 ingenomen door kand. A.H. Mouw, die ‘door toenemende ligchaamszwakheid’ in 1854 met emeritaat moest gaan, en zich toen vestigde in zijn geboorteplaats Nijkerk op de Veluwe, waar hij in september '60 onverwacht overleed. Zijn weduwe bleef met 5 nog jeugdige kinderen achter. In Hardenberg stond in het jaar van de Afscheiding in Heemse (1836) al 20 jaar lang ds Lubbertus Bosch, die theologisch dezelfde ligging had, als zijn kollega ds Wineke in Heemse. Hij was evenals ds Wineke afkomstig uit het niet ver over de Duitse grens gelegen graafschap Bentheim. Toen hij in januari 1860 overleed, was hij 66 jaar oud. Ruim 42 jaar was hij dominee in Hardenberg geweest, na daarvóór bijna 2 jaar de gemeente van Brandlicht (koninkrijk Hannover) ‘door woord en wandel te hebben gesticht’. ‘Tot in zijn hooge levensjaren bleef hij zich, hoe zwak ook, met ijver aan onze dierbaarste belangen toewijden’. ‘Aandoenlijk, plegtig was de dag waarop zijn stoffelijk overschot werd ter aarde besteld. Door de leden des Kerkeraads uitgedragen, werd het lijk aan het opene graf door bijna de gansche Gemeente opgewacht, alwaar door den tweeden consulent, ds J.J. Ehl Weurdinge, pred. te Gramsbergen, een waardige hulde aan 's mans nagedachtenis werd toegebragt’.Ga naar eindnoot6.
In zijn jaarverslag over 1830 schreef de burgemeester van Ambt-Harden- | |||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||
berg, Antoni van Riemsdijk (burgemeester van 1811-'40), dat er in zijn gemeente kerkelijk gezien wel ‘enkele dissentiërende individu's’ waren, waarmee hij bedoelde enkele personen, die de hervormde kerk uit protest tegen de daar verkondigde leer niet meer bezochten. Deze constatering bewijst, dat men elkaar toen in de buurtschappen om Heemse heen in conventikels of gezelschappen opzocht. Waarschijnlijk eerder ook al. Zeker is in elk geval, dat de deining van de in Ulrum ontstane Afscheiding in het eind van 1835 via Ommen ook het gebied van Heemse had bereikt, met als gevolg het houden van oefeningen bij één van de deelnemers in huis. Daarin ging dan óf een kerkelijk onbevoegd persoon voor, een oefenaar, òf iemand las een preek van een ‘oude schrijver’. We zien de bui a.h.w. al aankomen in een rapport van het Klassikaal Bestuur van Zwolle, gericht aan de minister van Eredienst, gedateerd 25 april 1836 en getekend door de praeses H.J. Romenij (Zwolle) en ds J.A. Schrader (Raalte). We lezen daarin: ‘Omtrent de Gemeenten Hardenberg, Gramsbergen en Heemse wordt berigt: dat er zich nog geene personen in dezelve wettig van de kerk hebben afgescheiden en daartoe gevraagd hebben te willen geschraapt worden uit het Ledematen-boek, schoon het, wel is waar, met dezulken aldus gesteld is, dat sommigen, zijnde het aantal nog zoo groot niet, op de lijst der Separatisten geteekend hebben en zich van de bijwoning van de Openbare godsdienst onthouden, de zoogenaamde conventikelen vlijtig bijwonende’. Dat Ommen voor Heemse het uitstralingscentrum van het separatisme was, blijkt uit het gemeenteverslag over 1836, waarin de burgemeester schrijft, dat de ‘denkwijze’ van de gemeente gezonder gebleven zou zijn, ‘ware het niet dat van het ten dezen verpeste Ommen de geest van het voormelde Separatismus naar herwaards door de veele nabuurlijke en familie Betrekkingen tegen alle verwachting dagelijks was overgeplant geworden’.Ga naar eindnoot7. We krijgen op die conventikels in Heemse en directe omgeving wat meer kijk, als we de daarop betrekking hebbende processenverbaal en de correspondentie van burgemeester Van Riemsdijk lezen. Daarbij verkeren we in de gelukkige omstandigheid te kunnen beschikken over een op de archivalia gebaseerde beschrijving van de geschiedenis der Afscheiding in Heemse, van de hand van H.U. Bouwman (1938). Uiteraard maken we van dit boekje een dankbaar gebruik, evenals van een in 1980 voltooide scriptie van H. Poelarends, ‘Egbert Dunnewind, schoolmeester te Rheeze’. Beide geschriftjes hebben we aangevuld met de resultaten van ons eigen bronnenonderzoek. | |||||||||||||||||||
Het roerige jaar 1836We schreven al, dat ds Wineke van Heemse het optreden van de Afgescheidenen bestreed zoveel hij kon, zich daarbij beroepend op het Reglement op het Godsdienstig Onderwijs in de Nederlandsche Hervormde Kerk, en op een circulaire van de Gouverneur uit 1828, waarin aanbevolen werd een waakzaam oog te houden op illegale oefeningen. Deze laatste konden immers gemakkelijk tot ‘dweepzucht en onzedelijkheid’ leiden, ja zelfs zwakke | |||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||
zielen tot waanzin brengen. Daarom stelde ds Wineke op zaterdag 6 februari 1836 de burgemeester ervan op de hoogte, dat tijdens zijn gewone predikbeurten al verscheidene zondagen achter elkaar bij de landbouwer Derk Plasman in het Collendoornerveen onder leiding van een zekere Albert Jacobs Klunder (bijgenaamd Albert Lap) godsdienstoefeningen werden gehouden. Die Klunder was een arbeider uit het Rheezerveen, maar hij hoorde kerkelijk bij de in 1834 in de jonge veenkolonie Dedemsvaart gestichte hervormde kerk.Ga naar eindnoot8. Ds Wineke riep nu de hulp van de burgemeester in. Deze ging de zaak onderzoeken en deelde zijn bevindingen schriftelijk aan de Gouverneur mee. In dit schrijven lezen we o.a. dat hij op zondagmorgen 10 uur de veldwachter met diens assistent naar het Collendoornerveen had gestuurd om na te gaan of Klunder opnieuw bij D. Plasman aan het ‘oefenen’ was. Nee, dit bleek daar niet het geval te zijn, maar er was wel wat aan de hand bij diens buurman Gerhardus Schrotenboer, ook een landbouwer. In de keuken trof de veldwachter op die winterse morgen 19 personen aan, van wie hij de namen had genoteerd. Uit het Collendoornerveen waren het behalve de gastheer Gerhardus Schrotenboer en diens vrouw Gerritdina Welink, Gerrit Schrotenboer en zijn vrouw Sophia Charlotte Resink met haar vader ‘te huis horende’ in Vriezen veen, Johannes Schrotenboer en Hendrik Doezeman, beiden landbouwers. Uit Collendoorn zelf kwam een zoon van de weduwe Derk Bril, landbouwerse. In Rheeze woonden Egbert Dunnewind, schoolmeester en landbouwer, de vrouw van Gerhardus Veurink (Janna Richterink) met haar twee zoons Hendrik en Derk, beiden landbouwers, Gerrit Jan Bril en de weduwe Bekman, landbouwers en Hendrikus Moddejonge, een boerenknecht. Uit Brucht kwam Zwaantje Slot, de vrouw van Gerrit Jentink; uit Heemserveen Lucas Hilberink, boerenknecht, en tenslotte uit Ane (gemeente Gramsbergen) Marten Jansen en Jan Herm Welleweerd, landbouwer. Het was duidelijk, dat schoolmeester Egbert Dunnewind hier de leiding had. Bij het begin had hij de eerste 2 verzen van psalm 68 laten zingen, vervolgens op luide toon gebeden, daarna een preek voorgelezen en tenslotte nog enkele verzen uit genoemde psalm laten zingen. Bij het collecteren kon men in een tinnen schotel zijn gaven deponeren. Toen allen vertrokken waren, bleven Dunnewind en Zwaantje Jentink-Slot nog een poosje met de gastheer en diens huisgenoten praten ‘zich om den haard schikkende’. Aan het eind van zijn brief schreef de burgemeester, dat ds Wineke hem als waar had verteld, dat de volgende zondag de afgezette predikant van Hattem in Rheeze zou voorgaan en daar een kind van Egbert Dunnewind en Jan Herm Welleweerd uit Ane dopen. Voorlopig kwam het echter niet zover, maar ruim twee maanden later wel, op dinsdag 19 april 1936. De burgemeester was 's morgens om 8 uur ervan op de hoogte gesteld, dat die dag ds Brummelkamp naar Rheeze zou komen om daar bij Egbert Dunnewind aan huis een godsdienstoefening te houden. | |||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||
Hij kwam onmiddellijk in actie, liet zijn rijtuig aanspannen en reed vergezeld van een wethouder en een klerk van de secretarie naar Rheeze, nadat hij de veldwachter al vooruit had gestuurd. Zijn ervaringen en constateringen legde hij neer in een proces-verbaal, dat hij toezond aan de Officier bij de rechtbank van Deventer en in afschrift aan de Gouverneur. Het is voor onze kennis van het ontstaan van de Gereformeerde kerk in Heemse een uiterst belangrijk document. Omstreeks 9 uur in de morgen arriveerde de burgemeester bij het huis van schoolmeester-landbouwer Egbert Dunnewind in de buurtschap Rheeze. Daar zag hij een merkwaardig tafereel. Buiten voor het keukenraam stond een groot aantal personen (‘eene groote verzameling’) te zingen, zich aansluitend bij een uit het huis komend psalmgezang. Sommigen stonden met ontbloot hoofd (als teken van eerbied voor de psalm) en hielden geopende ‘kerkeboeken’ (Psalmboeken) in de hand. Dat zingen klonk niet zo zachtjes, want bij het binnenkomen van Rheeze had de burgemeester het al uit de verte gehoord. Hij stapte uit zijn rijtuig, drong door de samengeschoolde menigte heen, opende de huisdeur en bereikte zo met veldwachter en klerk de keuken. Daarin waren ze ook net aan het zingen. In de keuken zaten behalve Egbert Dunnewind en diens vrouw Evertjen Hannink en ds Brummelkamp ook nog:
De drie laatstgenoemde vrouwen Hendrikjen Dunnewind, Dina Meijerink en Hendrikjen Meijerink, en ook Evertjen Hannink, de vrouw van Egbert Dunnewind, zaten later tijdens de plechtigheid hun baby de borst te geven. Toen het zingen uit was, sprak de burgemeester ds Brummelkamp aan en vroeg hem wat eigenlijk het doel van de vergadering was. Deze antwoordde, dat het een godsdienstoefening van Afgescheidenen was, waarin 4 kinderen zouden worden gedoopt en ook ouderlingen en diakenen bevestigd. Maar de burgemeester merkte op, dat dergelijke godsdienstoefeningen op grond van de wet niet konden worden toegelaten. Brummelkamp verklaarde te zullen gehoorzamen, maar vroeg wel of het dan niet mogelijk was, bij iemand anders thuis de samenkomst voort te zetten en daar de 4 kinderen te dopen en de ambtsdragers te bevestigen. | |||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||
Nee, dat kon niet. Brummelkamp zei nu tegen de aanwezigen binnenshuis en buitenshuis (tegen de laatsten via het opgeschoven raam), dat ze maar weg moesten gaan, want dat het onmogelijk was geworden de godsdienstoefening voort te zetten. Volgens het proces-verbaal hadden 43 personen buitenshuis bij het keukenraam gestaan om te proberen nog iets van de plechtigheid op te vangen.Ga naar eindnoot9. Van die 43 afluisteraars kwamen er 8 uit Collendoornerveen onder wie de schaapherder Jan Bril. Uit Collendoorn zelf waren er 5 personen naar het huis van Egbert Dunnewind in Rheeze gegaan, uit Heemse 8 onder wie kleermaker Gerrit Breukelman met zijn vrouw Jennegien Jansen, en ook kleermaker Gerrit Jan Wesselink. Uit Heemserveen waren 6 personen gekomen, uit Rheeze, Brucht en Lutten elk 4, en uit Hardenberg en Diffelen elk 2 personen. En van die 43 ‘buitenstaanders’ waren er niet minder dan 34 landbouwer of landbouwersvrouw (één van hen was de weduwe van een landbouwer). Vier oefenden het beroep van kleermaker uit, allen uit Heemse. Tenslotte hadden buiten staan luisteren een marskramer en een wever beiden uit Lutten, de schaapherder Jan Bril uit Collendoornerveen, en Hendrik Edelijn ‘zonder speciaal beroep’ uit Hardenberg. ‘In de keuken zelf hadden tijdens die afgebroken vergadering alleen maar landbouwers of -vrouwen gezeten. Een typerend trekje. In een zijkamertje was nog aanwezig geweest Gerrit Geerlings, vóór de Afscheiding diaken in de hervormde kerk van Hattem, het enige kerkeraadslid dat de partij van ds Brummelkamp had gekozen. Hij vergezelde ds Brummelkamp blijkbaar wel op diens reizen.Ga naar eindnoot10. | |||||||||||||||||||
Stichting van de Afgescheiden gemeenteDe instituering van de Afgescheiden gemeente van Heemse was dus op die 19e april 1836 tengevolge van het ingrijpen van de burgemeester mislukt. Teleurgesteld vertrok ds Brummelkamp weer. De voerman die hem had gehaald, kreeg ƒ 2,50 voor zijn moeite. Dit is de eerste uitgaafpost in het kasboek dat met april 1836 begint. Maar een maand later ging het beter en op woensdagmiddag 18 mei 1836 werd de gemeente van Heemse officieel ‘gesticht’ door de 25-jarige ds A.C. van Raalte, die daarvoor uit Genemuiden was overgekomen. De plechtigheid vond plaats in de boerderij van Gerhardus Veurink op de Rheezer Achteresch. Het gebouw - nu tot een stal vervallen - bestaat nog (Rheezerweg no. 50).Ga naar eindnoot11. Pas later op de dag was het de burgemeester ter ore gekomen, dat er die dag iets aan de hand was geweest. Om zekerheid te krijgen, had hij de volgende morgen één van de bevestigde ouderlingen en Derk Jan Waterink, landbouwer te Heemse, bij zich ontboden, maar deze was net die dag naar het veen gegaan om dit af te branden, zodat er boekweit op verbouwd kon worden (‘voor de Boekweit-culture’). Eerst na zonsondergang was hij weer thuis gekomen.Ga naar eindnoot12. Nog enkele personen hadden desgevraagd niets anders weten te zeggen dan dat er gepreekt en gedoopt was en dat een zekere Van | |||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||
Raalte enkele mannen tot kerkeraadslid had bevestigd. Het was waar. In deze godsdienstoefening zijn de ambten ingesteld en is de Chr. Afgescheiden kerk van Heemse officieel gesticht. Als ouderlingen waren bevestigd Derk Jan Waterink, een 62-jarige landbouwer te Heemse, en Egbert Dunnewind, de 42-jarige schoolmeester te Rheeze; als diaken de 36-jarige Gerhardus Schrotenboer te Collendoornerveen. Door een misverstand was de gekozen tweede diaken afwezig; hij kon dus toen niet worden bevestigd. Dat kwam later in orde. Het was Egbert Kolkman, landbouwer te Diffelen en veerman van het veer over de Vecht bij Diffelen in de weg van Heemse naar Mariënberg.Ga naar eindnoot13. De Officier van justitie bij de rechtbank te Deventer was niet tevreden met de summiere informatie, die de burgemeester hem had verstrekt. Hij wilde meer weten over hen die aan de godsdienstoefening hadden deelgenomen. Daarom ontbood de burgemeester een aantal personen, die in de bedoelde samenkomst aanwezig waren geweest, noteerde hun verklaringen en stuurde die op naar Deventer. We ontlenen er o.a. het volgende aan: Gerhardus Veurink, landbouwer te Rheeze, oud 67 jaar, getuigde dat nog geen 19 mensen de godsdienstoefening - in zijn keuken gehouden - hadden bijgewoond. Wel hadden er meer voor de van binnen dicht gegrendelde deur gestaan en werden de ramen van de keuken wel eens van buitenaf omhoog geschoven, maar meestal waren ze neer geweest. Na de namen te hebben genoemd van de bevestigde ambtsdragers, getuigde hij verder, dat er 3 kinderen waren gedoopt, één van Egbert Dunnewind te Rheeze, één van Hendrik Veurink te Rheeze en één van Jan Herm Welleweerd te Ane (gem. Gramsbergen). Gezongen was er niet, wel gesproken door Van Raalte, die zich overigens had beperkt tot het geven van Christelijke vermaningen en opwekkingen en tot een gebed. Tijdens de dienst hadden behalve hijzelf en zijn vrouw Janna Richterink ook nog in de keuken gezeten hun inwonende zoon Hendrik Veurink en diens vrouw Jennegien Waterink. Verder Egbert Dunnewind en vrouw Evertjen Hannink, en Jan Herm Welleweerd met Dina Meijerink; van de drie laatstgenoemde echtparen was een kindje gedoopt. Tenslotte noemde Veurink nog de namen van Zwaantje Slot, de huisvrouw van Gerrit Jentink te Brucht, Hendrikus Moddejonge te Rheeze, Lucas Hilberink te Collendoorn, Derk Plasman te Collendoornerveen, Gerhardus Schrotenboer de nieuwe diaken, en Derk Jan Waterink, de nieuwe ouderling. De namen klinken ons al vertrouwd in de oren. Verder getuigden resp. Derk Jan Waterink, Zwaantje Slot, oud 37 jaar en huisvrouw van Gerrit Jentink, landbouwer te Brucht, en Hendrik Timmerman, landbouwer te Rheeze, 44 jaar. De 5e getuige was Egbert Dunnewind, de schoolmeester-landbouwer van Rheeze, oud 42 jaar. Hij vertelde onder meer, dat Van Raalte de vergadering had geopend met gebed, twee personen tot ouderling en één tot diaken had bevestigd en drie kinderen gedoopt, van wie één van hem (Dunnewind) zelf. Vervolgens had Van Raalte de adspirant-kerkleden, van wie hij de namen | |||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||
al had genoteerd, gevraagd naar de ‘grond waarop hunne Zaligheid was berustende’, wat hij gepaard deed gaan met ‘Godsdienstige vermaningen en opwekkingen’. De diaken had gecollecteerd. De laatste getuigen waren: Berend Schotten, landbouwer te Rheeze, 40 jaar; de nieuwe diaken Gerhardus Schrotenboer, landbouwer te Collendoornerveen, 36 jaar, Mannes Schrotenboer, landbouwer te Heemse, 33 jaar (hij was niet tot het eind gebleven) en Lucas Hilberink, boerenknecht te Collendoorn, 30 jaar. In dit proces-verbaal vinden we dus de namen van de 18 personen (behalve ds Van Raalte), die in de keuken van Gerhardus Veurink in Rheeze de institueringsvergadering van de Afgescheiden gemeente van Heemse hebben bijgewoond. Buiten het huis hadden o.a. gestaan Hendrik Timmerman, Herm en Lucas Veurink, Berend Scholten en o.a. ook nog Peter Kramer uit Ommen.Ga naar eindnoot14. Een week later kreeg de burgemeester al weer te maken met de Afgescheidenen. Wat was het geval? Op zaterdagmiddag 4 juni '36 was er bij schoolmeester Dunnewind aan huis, onder leiding van ds Van Raalte, weer een samenkomst van Afgescheidenen gehouden. Maar er waren minder dan 20 personen bij betrokken geweest en zulke vergaderingen waren dus ongrijpbaar voor de justitie. De burgemeester had zich nog gehaast informatie in te winnen bij de buurt- of wijkmeester Marten Stegeman, die uit nieuwsgierigheid die godsdienstoefening had meegemaakt. Ook had de burgemeester geen maatregelen kunnen nemen, toen de veldwachter op 15 november '36 in Brucht bij landbouwer Gerrit Jentink aan huis een gezelschap van slechts 13 personen had aangetroffen. Maar de schoolmeester, ouderling Dunnewind, kon wel worden ‘gepakt’, want hij was tijdens de gewone schooluren als bezoeker daarin aanwezig geweest. We lassen hier nu een paragraaf over deze schoolmeester in. | |||||||||||||||||||
De strijd van meester Egbert DunnewindEgbert Dunnewind te Rheeze stond bij zijn directe chef, de schoolopziener van het 5e district te Ommen, in een slecht blaadje, want hij was er al eens op betrapt, dat hij separatistische bijeenkomsten in zijn huis toeliet en die zelf ook wel bezocht. Hiervoor was hij zelfs bij de Gouverneur in Zwolle ontboden om zich te verantwoorden over de tegen hem ingebrachte klachten nl. ‘zijn separatistische gezindheid en zijn actief deelnemen aan het uiteenscheuren van de vaderlandsche kerk’. Blijkbaar heeft hij zich niet veel van de berisping van de Gouverneur aangetrokken, want op een dag in juni had hij in zijn woning ds Van Raalte laten voorgaan. De overheidsinstanties meenden hem nu niet langer ongemoeid te kunnen laten en zich op zijn positie te moeten bezinnen: zijn traktement werd immers uit de publieke kas betaald. Op 15 november '36 deed er zich een duidelijke mogelijkheid voor om hem te ‘pakken’. Tijdens de gewone schooluren was hij als bezoeker in een godsdienstoefening van Afgescheidenen in de buurtschap Brucht aanwezig geweest. Dit kon natuurlijk niet. Ook de schoolopziener werd van dit | |||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||
schoolverzuim op de hoogte gesteld. Met als gevolg, dat Dunnewind wegens ‘plichtsverzuim’ voor 6 weken werd geschorst. Later kwam er nog een complicatie bij. Op 1 november '37 verzocht Dunnewind namens 6 ouders aan de burgemeester om de leerlingen ook te mogen onderwijzen in de ‘leerstellingen’ van de gereformeerde godsdienst (wat om geen enkele godsdienstige richting te kwetsen bij de wet verboden was). Hierbij schreef Dunnewind nog, dat hij zelf God meer moest gehoorzamen dan de mensen. Dit betekende, dat hij dat gereformeerd onderwijs toch ging geven. Terloops merken we hier op, dat de 6 ouders die het schrijven van Dunnewind mee hadden ondertekend, waren: Hendrik Timmerman, Berend Schotten, Gerrit Jan Bril en Hendrik Veurink, allen landbouwers te Rheeze. En verder Marten Dunnewind, de broer van de schoolmeester, en H. Lamberink. De schoolopziener was woedend, toen hij dit las en wilde Dunnewind onmiddellijk laten ontslaan. Hij beschouwde diens optreden als een gevolg van ‘verstandsverbijstering’ en ‘ontstelde hersenen’. In afwachting van de uitslag van de op gang gekomen procedure schijnt Dunnewind voorlopig zijn onderwijs te hebben gestaakt. De school stond tenminste stil en enkele hervormde kinderen gingen nu in Heemse of Diffelen naar school, wat voor de kleintjes ook geen ideale toestand was. Het eind van het lied was, dat Dunnewind in juni 1838 officieel als onderwijzer werd ontslagen, wegens voortdurend plichtsverzuim en wegens zijn voornemen gereformeerd-dogmatisch onderwijs te geven, waardoor hij in conflict met de schoolwet kwam.Ga naar eindnoot15. H.U. Bouwman geeft in zijn geschriftje over De Afscheiding te Heemse de volgende kijk op Egbert Dunnewind: ‘Zo werd Dunnewind dan eindelijk afgezet als onderwijzer, omdat hij vanwege zijn principiële bezwaren tegen een godsdienstloze school in conflict gekomen was met de schoolwet. De houding van Dunnewind schijnt ons echter ook wat eigenmachtig en voorbarig, in zover hij niet kalm de beslissing op zijn adres afwachtte. Hij had een enigszins on verzettelijk karakter, waardoor conflicten met zijn medemensen niet altijd uitbleven. Toch heeft de Gereformeerde kerk van Heemse en omgeving veel aan Dunnewind te danken. Hij was een man met geloofsmoed en moet beschouwd worden als de voornaamste verbindingsschakel tussen de “vaders” van de Afscheiding (met name ds Van Raalte) en de gemeente. In de eerste en moeilijkste jaren heeft hij zijn beste krachten aan de jonge gemeente gegeven’. Tot zover Bouwman. We voegen er nog aan toe, dat Egbert Dunnewind vanaf het begin constant afgevaardigde van de kerk van Heemse was op de vergadering van de classis Ommen. Hij zag blijkbaar het belang van classisvergaderingen in, want in die van 3 september 1841 stelde hij voor vaker als classis samen te komen. Nu was het zo, dat dit ook best vaker kon, want in 1839 en '40 was er slechts éénmaal per jaar vergaderd. De classis willigde zijn verzoek in, met de merkwaardige bepaling erbij, dat de broeders dan samen zouden spreken over | |||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||
‘de gewichtigste waarheden onzer gereformeerde Godsdienst’. En dan daarbij als handleiding gebruiken ‘het geschrift van den beroemden C. Olevianus, één der opstellers onzer Catechismus, handelend over de 12 artikelen des Christelijken geloofs’.Ga naar eindnoot16. Bij eerste lezing keken we wat vreemd tegen deze bepaling aan. Ging dit niet wat lijken op een soort regionale vergadering van mannenverenigingen? (als we een beeld uit onze tijd mogen gebruiken). Vielen er op de classisvergaderingen dan zo weinig kerkelijke zaken te behandelen? Het was toch rumoerig genoeg in de diverse gemeenten. Tot we ineens bedachten: Dunnewind grijpt hier terug op een advies door de synode van Amsterdam in 1836 aan de kerkeraden gegeven: wanneer er weinig op het agendum van de kerkeraadsvergadering stond en er dus tijd over was, dan moest men proberen ‘elkander onderling naar den Woorde Gods te stichten, en op te bouwen in de kennisse der waarheid, met elkander te spreken over de practijk der Godzaligheid, opdat zij meer en meer bekwaam mogen worden tot het besturen en regeren der gemeente’. Dunnewind wilde die lijn nu doortrekken naar de classisvergaderingen, waarbij hem ongetwijfeld voor ogen gestaan hebben die zojuist geciteerde woorden: opdat zij meer en meer bekwaam mogen worden tot het besturen en regeren der gemeente. Inderdaad volgden er nu betrekkelijk snel op elkander twee classisvergaderingen, maar dan stokt het ineens weer en tot 1848 komt de classis Ommen nog maar één keer samen. Dunnewind woonde toen al lang niet meer in Nederland. In 1846 is hij met zijn gezin en met nog enige andere families uit Heemse naar Amerika geëmigreerd. Ds Van Raai te had het sein gegeven. Dunnewind vestigde zich in het dorp Graafschap in Michigan dat gesticht was door emigranten uit het graafschap Bentheim. In 1860 is hij overleden, 66 jaar oud. Ook in zijn nieuwe vaderland moest hij ervaren, dat het leven op aarde strijd is. | |||||||||||||||||||
Uit het kerkelijk levenWanneer we nu aandacht gaan geven aan de geschiedenis van het kerkelijk leven in de prille Afgescheiden gemeente van Heemse - op 18 mei 1836 officieel ontstaan - dan zijn natuurlijk het notulenboek van de kerkeraad en in mindere mate dat van de classis en van de Provinciale vergadering voor ons doel uiterst belangrijke bronnen. De eerste kerkeraadsnotulen beginnen met 18 juni 1836. In die vergadering waren niet alleen de twee ouderlingen en een diaken present, maar ook drie ambtsdragers van de genabuurde kerk van Ommen, nl. J. Bosch, D.J. Kleinjan en J. Schepers. Dit wees erop, dat er een belangrijke zaak te behandelen viel. Het betrof de gekozen, maar tot nu toe niet bevestigde diaken Egbert Kolkman, landbouwer te Diffelen en veerman op de Vecht. Er leefden namelijk enige vragen over zijn gedrag:
| |||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||
Kolkman verdedigde zich door te zeggen, dat hij gehoord had, dat de komst van ds Van Raalte niet door zou gaan en daarom was hij zelf ook niet verschenen. ‘Waarop wij allen besloten bij de eerste gelegenheid tot de bevestiginge over te gaan en hem toewenschende genade en licht van God. Vervolgens overwegende hoe ordeloos het op den dag des Heeren soms nog gesteld is’, wekten de broeders elkaar op ‘tot stipte, geregelde en ordelijke werkzaamheden’, vooral wat de zondagse samenkomsten betrof. Die opwekking was wel nodig, want het prille begin van de Afgescheiden gemeente was - organisatorisch gezien - zwak. Dit valt ook niet te verwonderen, want voor het plaatselijk kerkelijk leven bestonden nog nauwelijks ‘regelingen’ en vaste afspraken. Alles moest van de grond af worden opgebouwd. Een vaste plaats van samenkomst was er trouwens ook nog niet. De gemeente kwam in groepen van hooguit 20 personen bijeen in particuliere woningen in Rheeze, Collendoorn of Heemse, vaak bij een boer aan huis, maar ook veel bij meester Dunnewind in Rheeze. Een dominee was er niet; dus moest er een preek worden gelezen door een ouderling, eventueel door een diaken. Maar niet allen beheersten de techniek van het voorlezen even goed. En soms waren ze ook niet even gelukkig in het kiezen van zo'n preek wat de lengte en de zwaarte betrof. Zodat er dan weer ontevredenheid en kritiek opborrelden met als gevolg, dat men thuis bleef wanneer een ‘slechte’ preeklezer de dienst leidde (iets wat in onze dagen ook nog wel voorkomt). De kerkgang was dus zeer verbrokkeld. Dan hierheen, dan daarheen. Pas in augustus 1841 kregen de Afgescheidenen van Heemse een eigen kerkgebouw en een eigen dominee. In die moeilijke beginjaren had de gemeente veel profijt van ds Van Raalte, die in provinciale dienst was. Vooral toen deze in het voorjaar van 1839 in Ommen ging wonen, werd voor de Heemsenaren de mogelijkheid van contact met hem groter, want Ommen lag in de buurt. Maar Van Raalte was vaak op pad. Want om alle vacante gemeenten in de provincie te bereiken (en vacant waren ze bijna allemaal) moest hij land en zand afreizen. Tot zijn werkgebied behoorde niet alleen de noordwesthoek van Overijssel (hij woonde aanvankelijk in Genemuiden), maar ook de Vechtstreek en heel Salland o.a. Deventer. In Twente bestonden ook enkele Afgescheiden gemeenten (Rijssen, Enter, Vriezenveen). Herhaaldelijk werd zijn hulp ingeroepen om de sacramenten te bedienen en advies in moeilijke tuchtgevallen te geven. Nu hij in Ommen stond, kwam het niet weinig voor dat Heemsenaren hun kind in het 15 km westelijker gelegen Ommen lieten dopen. Hun eigen kerkeraad had daar niets op tegen.Ga naar eindnoot19. Leerzaam is in dit opzicht het bewaard gebleven doopboek van de Afge- | |||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||
scheiden gemeente van Heemse. Hieruit kunnen we aflezen, dat in de periode mei 1835-juni 1841, toen de gemeente Heemse nog geen eigen predikant had, niet minder dan 15 kinderen van ouders die lid van de kerk van Heemse waren, in Ommen zijn gedoopt. In Rheeze waren dit in diezelfde periode ook 15 kinderen. In Heemse zelf waren het er maar 3, in Dedemsvaart, waar ook een Afgescheiden gemeente was, 5. Verder in Stegeren (een gehucht dicht bij Ommen) 8, in Varsen, een gehucht even ten westen van Ommen, 1 en tenslotte in Den Ham ook één kind. De lezer ziet de aantrekkingskracht van Ommen.
We gaan nu terug naar de eerste beginjaren. De beide ouderlingen Derk Jan Waterink uit Heemse en Egbert Dunnewind uit Rheeze met de diakenen Egbert Kolkman uit Diffelen en Gerhardus Schrotenboer uit het Collendoornerveen deden wat ze konden. In de tweede kerkeraadsvergadering spraken ze over het belijdenis-doen van personen, die zich bij de gemeente wilden aansluiten. Ook een fundamenteel punt als het onderwijs aan de kinderen had al dadelijk hun aandacht. En als er eens weinig op een kerkeraadsvergadering te behandelen viel, volgden ze het advies van de synode van Amsterdam (1836) op en spraken met elkaar bevindelijk over de ‘wondere wegen Gods in het zaligen van zondaren’ of over het lijden van Christus of ‘hoe vooral een kleingelovige moet worden opgewekt’. In de vierde kerkeraadsvergadering werden vele jonge mensen - op verzoek aanwezig - toegesproken en in de volgende vergadering (december '36) uitten de broeders hun dankbare verwondering over de ‘toevloed tot de Gem. des Heeren binnen de tijd van één jaar’. Er zat dus groei in; de Afscheiding in Heemse en omgeving sloeg aan. Op 22 juli '37 werd het eerste huwelijk kerkelijk bevestigd, nl. van Hendrik Plaggemars uit Bergentheim met Wilhelmina Wilms uit Den HamGa naar eindnoot20.. Helaas duurde de aangename rust in de gemeente van Heemse niet lang. Want de deining ontstaan door het vervangen van de aloude Dordtse kerkenorde door de nieuwe op de synode van Utrecht (1837) opgesteld, bereikte ook Heemse. In vele Afgescheiden gemeenten in het land - vooral in Overijssel - ontstond hevige oppositie tegen deze nieuwe kerkenorde. Het betekende het begin van het ontstaan van de Gereformeerde gemeenten onder het kruis, die in Overijssel in menige plaats grote aanhang verwierven, zoals in Kampen, Zwolle en de noord westhoek van Overijssel, en ook in Staphorst en Rijssen. In Heemse is echter nooit een Kruisgemeente ontstaan, al waren er wel enige opposanten, die niet meer in de kerk kwamen. De kerkeraad haalde nu ds Van Raalte erbij, met als resultaat dat ‘enkele scheurverwekkende leden in de gemeente’ werden vermaand. Enigen lieten zich overtuigen, anderen kwamen echter onder censuur. Tot de laatsten behoorde Zwaantje SlotGa naar eindnoot21., de vrouw van de landbouwer Gerrit Jentink te Brucht, nadat ze onderhouden was over haar ‘dwaalgevoelens’. Ze erkende haar eigen ambtsdragers niet meer en ook niet ds Van Raalte. Nee, Zwaantje | |||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||
was niet gemakkelijk. Gelukkig werd ze enkele jaren later na belijdenis van schuld weer ‘aangenomen’Ga naar eindnoot22.. De komst van ds H. de Vries zal in dit geval wel zegenrijk hebben gewerkt. Ds van Raalte kon tactisch met zijn volkje omgaan. Het blijkt uit het volgende: op 27 december 1837 werd onder praesidium van ds Van Raalte de eerste vergadering van de classis Ommen gehouden. Hierin waren de gemeenten van Ommen, Den Ham, Dedemsvaart en Heemse Vertegenwoordigd. Aan de orde kwamen ook de bezwaren, die tegen de nieuwe kerkenorde van Utrecht ingebracht waren. Van Raalte slaagde erin deze weg te nemen door de nieuwe kerkenorde van het eerste tot het laatste artikel te vergelijken met de Dordtse. Namens Heemse hadden op die classis gezeten Egbert Dunnewind (die als scriba was opgetreden), Derk Jan Waterink (het was ruim een maand voor zijn doodGa naar eindnoot23.) en Egbert Kolkman. Toen deze broeders de volgende dag op de kerkeraadsvergadering verslag uitbrachten, bleken ook in de kerkeraad alle bezwaren ‘genoegzaam opgeruimd’ en waren de broeders ‘het alle volkomen eens geworden’ om ‘de enigheid te bevorderen’.Ga naar eindnoot24. Heemse was zonder noemenswaardige stormschade uit de crisis van de invoering van de nieuwe kerkenorde te voorschijn gekomen. | |||||||||||||||||||
TuchtgevallenNatuurlijk kreeg de kerkeraad ook tuchtgevallen te behandelen. Ze waren van allerlei soort. Om een paar merkwaardige voorbeelden te noemen: Een broeder had 3 schapen gekocht en er 4 (!) meegenomen. Toen de eigenaar van dat ene schaap bij hem thuis kwam om te zoeken, probeerde de dief er zich uit te redden door te zeggen, dat hij er al 2 had geslacht! En aan de kerkeraad vertelde hij, dat hij dronken was geweest en niet meer wist wat hij precies gedaan had. 's Nachts was hij door de politie opgehaald en naar Deventer gebracht. Natuurlijk kwam hij onder censuur te staan. Een gelijksoortig geval deed zich in 1843 voor, toen een broeder bij iemand 2 paarden had verruild voor 2 betere. Op 17 januari 1840 moest de kerkeraad zich met een geval bezig houden, waarover we ons nu de ogen zouden uit wrijven. Een broeder, wonende in het Collendoornerveen bij de Dedemsvaart, bleek nog in toverij te geloven! Toen op het huisbezoek de ouderlingen hem hierover ondervroegen, kregen ze het volgende te horen: Hij meende dat zijn zwangere vrouw betoverd was. Nu had ze veel contact gezocht met een ‘duivelbanner’. Maar toen de baby eindelijk geboren werd, hadden de huisgenoten uitgeroepen: het is geen kind maar een ‘toverstuk’. Na enkele dagen was het kind overleden. De vader werd ernstig over zijn verkeerde opvattingen onderhouden. In de uitgestrekte venen ten noorden van Heemse was in 1840 het heidense bijgeloof dus nog niet helemaal uitgestorven. Trouwens, in elke provincie zijn nog wel voorbeelden aan te wijzen, dat zelfs in de eerste helft van de 19e eeuw het bovengenoemde bijgeloof nog niet was verdwenen. Elk onheil of ongewoon letsel aan b.v. een koe of kind, werd al gauw toegeschreven aan | |||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||
duivelskunsten. En de duivelbanners zouden met hun bezweringen die kwade invloeden kunnen weren of tegengaan. Ook de kerk te Heemse bestreed dus krachtig dit bijgeloof. | |||||||||||||||||||
ErkenningHet telkens op verschillende plaatsen kerkdiensten houden werd op den duur wel bezwaarlijk en het bevorderde ook niet de eenheid van de gemeente. Een eigen kerkgebouw zou dus heel mooi zijn. Maar hoe dit te krijgen? Daarvoor moest men door de overheid erkend zijn als kerk. Dit was dus het gevoelige punt van het ‘vrijheid’ aanvragen bij de Koning. De Afgescheiden gemeente van Utrecht had dit als eerste gedaan. En met succes. Op een vergadering van de classis Ommen, waarop ds Van Raalte praeses was, kwam deze kwestie in maart 1839 ter sprake. Men had nagezien hoe ds Scholte in Utrecht de zaak had aangepakt en men kon daarmee akkoord gaan. Elke gemeente uit de classis Ommen zou nu bij de Koning de erkenning als kerk aanvragen. Dat waren de gemeenten Ommen, Heemse en Den Ham (Dedemsvaart was uit de classis verdwenen en had zich op Drenthe georiënteerd). De kerkeraad van Heemse besloot nu in mei 1839 de erkenning aan te vragen. Weliswaar had ouderling Marten Jansen (uit Ane, gemeente Gramsbergen) bezaar om afstand te doen van de rechten op het hervormd kerkgebouw (‘tempel’) en van de naam gereformeerd, maar ‘wij hebben hem krachtig zoeken te overtuigen’, dat voor Gods rechterstoel geen verantwoording hoeft te worden afgelegd van de ‘naam’ en de ‘tempel’, maar wel van de gevoerde strijd voor het geloof. In juni '39 ging de officiële aanvraag om erkenning in zee, maar deze werd in Den Haag met gefronste wenkbrauwen gelezen. De bevoegde instanties ontdekten daarin allerlei onvolledigheden. Toen echter zo goed en kwaad als het ging al die manco's waren verholpen, kwam eindelijk bij K.B. van 5 juni 1841 no 235 de erkenning af. Het verzoekschrift was door 57 personen ondertekend en verder werd daarin meegedeeld, dat men het ‘reglement van Utrecht’ zou gebruiken en wilde kerken ‘in het gebouw staande en gelegen in het dorp Heemse, onder de gemeente Ambt Hardenberg, bekend onder no 1198, sectie B. In afwachting van de goedkeuring van het eerste verzoekschrift (juni 1839) had de kerkeraad alvast het besluit genomen een intekening te openen voor het bouwen van een kerk met bijbehorende pastorie, en voor het beroepen van een eigen dominee. Een eigen dominee beroepen en die dus bij een andere gemeente weghalen? Mocht dat wel? Jawel, maar dan niet een al dienstdoend predikant, vond ds Van Raalte, hierover om advies gevraagd. Want dan zou men een andere gemeente ‘verwoesten’ om de eigen te ‘planten’. Hoe moest het dan? Besloten werd eerst een algemene vasten- en bededag te houden. Misschien zou dan de ‘volle’ wil van God duidelijk worden. Het resultaat was, dat ds P.R. de Wit van Apeldoorn (Het Loo) werd beroepen. Dus toch een dienstdoend predikant, maar die van plan was om gezondheids- | |||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||
redenen zijn ambt neer te leggen (en dus dan geen dienstdoend predikant meer was!). Deze bedankte echter per brief van 15 juni 1840 (dit schrijven staat in de notulen opgenomen). Hierin schreef hij, dat er al een zekere band tussen Heemse en hem was ontstaan, waarbij hij doelde op het feit dat hij bij ds Van Raalte in het naburige Ommen was opgeleid. Maar nu - aldus De Wit - was hij zwak en ziek en liep zelfs met de gedachte rond zijn bediening tijdelijk neer te leggen in de hoop op beterschap. Die hoop zou echter niet in vervulling gaan. Ruim een half jaar later - op 2 december 1840 - overleed hij in Apeldoorn, nog maar 33 jaar oud. | |||||||||||||||||||
AmbtsgewaadWe gaan nog even naar het jaar 1839 terug. Was de gemeente van Heemse in dit jaar niet - zoals zo menige kerk - lek gestoten op de klip van het ‘erkenning’ aanvragen, er was toch nog een andere kwestie, die de gemoederen danig verhitte, namelijk: behoorde een predikant het ambtsgewaad te dragen (mantel, bef en driekanten steek) of was dat niet nodig? Ook in Heemse ontstond tengevolge van deze kwestie een (kleine) scheuring. Van Raalte was vóór het afleggen van het predikantskostuum en trok het dus ook niet aan. Hij verdedigde zijn standpunt met de volgende argumenten:
Maar ouderling Jan Hofsink ergerde zich zo aan het afleggen van het ambtsgewaad door ds Van Raalte, dat hij en zijn aanhangers niet meer in de kerk kwamen. Dit kon in een ouderling natuurlijk niet geduld worden. Hij werd voor 6 weken geschorst. De kerkeraad riep daarna de hulp in van de genabuurde kerk van Ommen en op 1 november '39 werd Hofsink meegedeeld, dat hij als ‘volkomen ontslagen’ werd beschouwd. En de ‘afgeweken’ broeders en zusters zouden weer worden bezocht en vermaand. | |||||||||||||||||||
KerkbouwWas de kerkeraad in 1840 met het beroepingswerk begonnen, met de pogingen een kerkgebouw met pastorie te krijgen was men ook doorgegaan. En dit met meer succes. Van Hk. Lenters was inmiddels door de gemeente aangekocht - we citeren nu H.U. Bouwman - het destijds door G. Breukelman bewoonde plaatsje genaamd ‘Het Veldsink’ te Heemse, voor de som van ƒ 1600,-. Het kwam te staan op naam van H. Timmerman te Rheeze, die samen met Marten Dunnewind het perceel had gekocht. Men vond dat daarvan best een goede kerk en pastorie konden gemaakt worden. De grootte van het kerkgebouw werd vastgesteld op 50x27 voet. Men zou zelf voor het timmerwerk zorgen en het metselwerk aanbesteden en ƒ 1000,- op rente | |||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||
nemen, waarvoor borg stonden Hk. Timmerman, M. Dunnewind, J. Hs. Schrotenboer en Gs. Schrotenboer. Ook besloot men 40 of 50 stoelen aan te kopen voor ‘vrouwenzitting in de kerk’. Daar mochten (moesten?) de zusters op plaats nemen. Stoelen en banken werden verhuurd, wat een aardige versterking voor de kerkekas betekende (ƒ89,- in 1½ jaar). In augustus 1841 was de kerk klaar. Ze stond ongeveer op de plek van de tegenwoordige gereformeerde kerk (vrijgemaakt)Ga naar eindnoot25.. | |||||||||||||||||||
BeroepingswerkHad na het bedanken van ds De Wit het beroepingswerk enige tijd stil gelegen, in januari '41 besloot de kerkeraad echter eens een paar studenten te laten voorgaan om dan één daarvan ‘na voorgaand vasten en bidden’ te beroepen. Op vrijdag 5 februari werd die vast- en biddag gehouden en de volgende dag werd de 32-jarige Hendrikus de VriesGa naar eindnoot26., student bij ds Van Raalte te Ommen, die aan het tal was toegevoegd, met algemene stemmen door de gemeente beroepen. Hij was afkomstig uit Hoogeveen en van beroep kleermaker. In november 1835 was hij, 27 jaar oud, getrouwd met een meisje uit Vriezenveen, de bijna 24-jarige Jenneken Companje, een timmermansdochter. Hij ging toen ook wonen in Vriezenveen. Al was hij dan wel in Heemse beroepen, dominee was hij nog niet en hij zou dus eerst zijn studie in Ommen moeten afmaken. Daarom beloofde de kerkeraad hem - mocht hij het beroep naar Heemse aannemen - zijn kostgeld te Ommen te betalen. De Vries kreeg echter ook een beroep naar Vriezenveen, en wilde graag beide gemeenten dienen. De twee kerkeraden hadden hiertegen geen bezwaar, mits ieder vrij bleef desgewenst een eigen predikant te beroepen. Ook het onderhoud van student De Vries, de a.s. gemeenschappelijke predikant, werd geregeld. De gemeente van Heemse nam voor haar rekening:
De classis Ommen van 10 december '41 bewilligde erin, dat De Vries gemeenten van Vriezenveen en Heemse ‘gezamenlijk’ bediende ‘door het gebrek aan Leeraars’. Maar men moest er wel naar toe werken, dat elke kudde haar eigen herder kreeg. Op 14 december '41 zou op de Provinciale vergadering van Overijssel te Nieuwleusen het examen plaats vinden van de studenten S. Bolks en H. de Vries. Beiden kregen van de classis een attest mee van godzaligheid, nederigheid, ootmoed, goed verstand en gaven van welsprekendheid. Het examen verliep voor hen gunstig. Niets stond nu nog een bevestiging van Hendrikus de Vries als predikant van Heemse-Vriezenveen in de weg. (Hij bleef in Vriezenveen wonen). De- | |||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||
ze bevestiging zal wel kort na 14 december hebben plaats gevonden. In elk geval wordt in de kerkeraadsnotulen van Kerstmis (25 december 1841) gesproken van ds de Vries. Zijn traktement bedroeg ƒ 3,- per week ten laste van Heemse, en ƒ 1,50 ten laste van Vriezenveen, nog geen ƒ 250,- per jaar! Dus niet om vet van te worden, zou het gewone volk zeggen. Al kwam er dan wel een half vet zwijn bij. En nog wat liefdegaven in natura. Ook kreeg hij een jas, een ‘perpluim’ (parapluie?) en een paar laarzen voor zijn wekelijkse reizen door weer en wind, Vriezenveen-Heemse vice versa. In Heemse richtte men een kamer voor hem in ‘tot een bekwaam verblijf voor de helft tijds alhier’.Ga naar eindnoot27. Een belangrijke kerkeraadsvergadering, gepraesideerd door ds H. de Vries, was die van 21 januari 1842. Hierin kwamen allerlei onderwerpen aan de orde. Eén daarvan was het verzoek van één der broeders aan zijn dominee om niet langer dan 2 uur te preken. Ds De Vries reageerde hierop heel welwillend, maar voegde er wel aan toe, dat de gemeente dan ook ‘op de bestemde tijd’ in de kerk moest verschijnen. Een punt, dat nog steeds heel gevoelig lag, was de kwestie van het ambtsgewaad. De praeses vroeg aan de kerkeraad en aan de aanwezige gemeenteleden of hij onder hen mocht ‘verkeren’ zonder de traditionele predikantskleding te dragen. Hij vroeg dit, omdat hij de genabuurde gemeenten Ommen, Den Ham en Hellendoorn, die sterk tegen het ambtskostuum waren, niet voor het hoofd wilde stoten. Maar ook in Heemse bleek men in meerderheid niet voor het afschaffen van die aparte kleding te zijn. Op eerste Kerstdag was dit ook al tegen hem gezegd. Ds De Vries stelde nu voor, dat er enige kerkeraads- en gemeenteleden naar Ommen zouden gaan om daar de zaak met ds Van Raalte en de zijnen te bespreken, opdat ‘er liefde tusschen de gemeenten mochte blijven’. Dit werd goed gevonden. Ds De Vries nam een brief mee van zijn gemeente te Vriezenveen waar men ook graag wilde, dat de Leraar ‘de kleeren naar oude gewoonte aan had’. In de kerkeraadsvergadering van 26 januari 1842 rapporteerde ds De Vries, dat hij de zaak van het al of niet dragen van het ‘geestelijk ambtsgewaad’ de vorige dag op de in Ommen gehouden classisvergadering ter sprake had gebracht. Door ds Van Raalte was hij ten volle overtuigd van het ‘ijdele’ en ‘nietige’ van zo'n klederdracht. Ook enkele kerkeraadsleden gingen nu overstag. Ds De Vries zou nu graag zien dat de gemeenteleden, die nog vóór het dragen van het ambtsgewaad bleven, ‘in liefde’ werden onderricht, opdat ‘de Duivel geen veld mogte winnen en alzoo zijn Predikwerk vruchtloos maaken’. Op zijn verzoek zal aan de kerkeraad te Vriezenveen ter informatie een afschrift uit de notulen worden gezonden voor zover het het punt van het ambtsgewaad betreft. Enkele weken later verklaarde ds De Vries plotseling in een kerkeraadsvergadering, waarin ook vele gemeenteleden aanwezig waren, ‘zijn dienst zoo niet langer te kunnen waarnemen’ en raadde de broeders aan te proberen een dominee alleen voor zich te krijgen (‘de volle bediening te hebben’). Wat dit ‘zoo’ precies betekende, weten we niet. Zou hij het pendelen tussen twee | |||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||
zo ver uit elkaar liggende gemeenten Heemse en Vriezenveen (30 km) te bezwaarlijk hebben gevonden, omdat hij meende, dat ook zijn ambtelijk werk daaronder leed? In elk geval was de gemeente van Heemse opnieuw herderloos en dat al na zo korte tijd. Hoe nu? Deze vraag stelde ouderling Egbert Dunnewind op de eerste kerkeraadsvergadering na het vertrek van ds De Vries. In Heemse was grote behoefte aan een ‘volle bediening’, want de oogst was ‘alhier groot’. Zou het niet mogelijk zijn - opperde Dunnewind - ds De Vries opnieuw te beroepen en dan alleen voor Heemse? Want daar in Vriezenveen was het maar een heel kleine gemeente, waarin het beter was ‘te praten dan te prediken’. Dunnewind had ook gehoord, dat ds De Vries en ouderling Bramer gedurig met elkaar overhoop lagen. Men zou de classis eens vragen, wat het beste was. Op de eerstvolgende classisvergadering kwam Dunnewind met het verzoek of het mogelijk en gewenst was ds De Vries van Vriezenveen naar Heemse te ‘verplaatsen’. Maar daar wilde de classis niets van weten. Ds De Vries viel dus uit. Van Raalte - op een kerkeraadsvergadering uitgenodigd - stelde voor, om ‘een zeer beroemd persoon uit Varsseveld, een D. Breukelaar, te ontbieden. Het bezwaar was echter, dat hij nog maar kort in opleiding was (hij zou pas in 1846 dominee in Aalten worden). Maar er waren nog een paar mogelijkheden. Na een voorafgaande dag van vasten en bidden probeerde men op vrijdag 29 juli '42 via een stemming tot een beslissing te komen. De 27-jarige ‘kwekeling’ (student) Anton Herman Veenhuizen kreeg 18 stemmen, D. Breukelaar en Schuur (waarschijnlijk K.J. v.d. Schuur) elk 1 stem. Niet weinigen, onder wie 3 kerkeraadsleden, hadden niet meegestemd, omdat ze eraan twijfelden of ze voor het stemmen wel in de juiste zielsgesteldheid hadden verkeerd. Er was nu wel een meerderheid, maar hoe was die tot stand gekomen? In de gemeente was hierover een zekere onrust ontstaan. Men raadpleegde ds Van Raalte maar weer eens, die de stemming wettig vond. Op 14 augustus '42 besliste Veenhuizen ten gunste van Heemse. Hij ging daar nu hulpdiensten verrichten. Op de catechisaties trad hij blijkbaar nog al streng op. Er kwamen tenminste stemmen uit de kerkeraad, die hem verzochten op wat ‘zachtere’ wijze leiding aan de catechisanten te geven. Maar Veenhuizen meende, dat het moest zoals hij deed ‘om een behoorlijke vrees te houden onder hen’. Stoere mannentaal! Ook werd hem aangeraden wat eenvoudiger in zijn preken te zijn en die meer af te stemmen op de bevattelijkheid van onkundigen. Hij is niet lang in Heemse gebleven. In februari 1844 nam hij een beroep naar Stadskanaal aan. Zelfs toen was hij nog niet tot de preekstoel toegelaten. Pas op 20 juni '44 vond zijn examen plaats op een Prov. vergadering in Nieuwleusen gehouden, tegelijk met dat van J. Schuurman. Beiden slaagden weliswaar, maar de meerderheid van de vergadering vond, dat het toch beter had gekund. Daarom kregen ze van de praeses het advies mee zich te blijven oefenen. | |||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||
Student en later ds W. van Leeuwen: 1844 - maart '47De gemeente van Heemse was dus weer vacant. Gelukkig was er in Ommen bij ds Van Raalte bijna een student klaar, Willem van Leeuwen, op wie de kleine gemeente van Sommelsdijk (bij Middelharnis op Goeree Overflakkee) ook al het oog had laten vallen. In Heemse kende men hem wel, want men had hem al eens geldelijk gesteund met ‘onderhoudsgaven’ voor zijn ‘gedurige liefdedienst’ in de gemeente. Hij leidde soms de godsdienstoefeningen.Ga naar eindnoot28. Hoewel hij zijn examen nog niet had gedaan, werd hij in juni 1844 met meer dan 50 van de ruim 60 stemmen in Heemse beroepen. Aan Sommelsdijk (Middelharnis) werd gevraagd of ze student Van Leeuwen los wilden laten, wat deze gemeente slechts node deed. Ze stond trouwens al voor een voldongen feit. Van Leeuwen had het maar moeilijk met het beroep naar Heemse o.a. omdat daar in de gemeente een hevige strijd gevoerd werd door zijn voor- en tegenstanders. Volgens de kerkeraadsnotulen vielen er telkens ‘bitsige en fitterige woorden jegens elkander’. Maar op 29 september '44 wilde student Van Leeuwen in een door hem geleide godsdienstoefening meedelen, dat hij het beroep naar Heemse alvast aannam. Er kwam echter nog een ernstige complicatie bij, want ds Van Raalte verhuisde met zijn leerlingen van Ommen naar Arnhem, waar ds Brummelkamp ook een opleidingsschool verzorgde. Door het verplaatsen van de theologische opleiding van Ommen naar Arnhem, werd de gemeente Heemse ‘geheel van dienst beroofd’. Geen ds Van Raalte, geen student Van Leeuwen, niets meer. Men was bang dat dit kwade gevolgen zou hebben, evenals ‘Mozes' verblijf op de berg Israëls afgoderij’ tot gevolg had. En de ‘broederhaat’ onder de ambtsdragers herinnerde aan de strijd in de gemeente Corinthe over Apollos en Cefas. Daarom vroeg men Van Raalte dringend het examen van student Van Leeuwen te bespoedigen. In mei '45 heette het, dat het examen binnenkort zou plaatsvinden. Het werd 12 november 1845. Op de Provinciale vergadering op die datum in Zwolle gehoudenGa naar eindnoot29., vond onder praesidium van ds Brummelkamp het examen plaats. Zonder horten en stoten ging het echter niet. Vooraf las de praeses een attestatie van br. Van Leeuwen voor en deelde de vergadering de inhoud mee van een brief, die ds Budding ontvangen had van de scriba van de gemeente Sommelsdijk (die immers ook contact met student Van Leeuwen had gehad). Brummelkamp voegde eraan toe, dat hij wel wenste, dat ook de overige attestaties konden gelezen worden, ‘doch dat die van den voorgaanden dag op de diligence weggeraakt waren, aangezien de conducteur de goederen van br. Van Leeuwen op eenen anderen wagen per abuis had overgepakt’. Merkwaardig. Toch besloot de vergadering het examen voortgang te laten hebben. Van Leeuwen kreeg nu eerst gelegenheid een ‘preekvoorstel’ te houden, dat vervolgens in bespreking kwam. Er kwam veel ernstige kritiek los. Hij zou niet zuiver zijn in de leer en onbekwaam in de leerstellige waarheden. De meerderheid was toch voor toelating. Van Leeuwen was dus zeker niet cum laude geslaagd. Deze man werd nu | |||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||
predikant in Heemse. Het liep mis, evenals in zijn volgende gemeente Scharnegoutum (Fr.), waar de moeilijkheden ook al dadelijk begonnen. Hij was sterk independentistisch aangelegd d.w.z. van de kerkenorde trok hij zich weinig of niets aan. Hij wilde deze alleen aanvaarden voor zover ze op Gods Woord was gegrond. Dat hij tegen het dragen van het predikantskostuum van die dagen was, valt nog te begrijpen. Maar dat hij in november 1846 - toen hij nog in Heemse stond - ds H.A. de Vos in Marrum (Fr.) tegen de zin van de classis Wanswerd in toch had bevestigd, is zeker onkerkrechtelijk te noemen. Bovendien bestond er gerechtvaardigde twijfel aan zijn rechtzinnigheid. Toen hij nog maar net in Scharnegoutum stond (1847-'53) werden op de Provinciale vergadering van Friesland (1848) niet minder dan 12 punten met bezwaren tegen zijn rechtzinnigheid ingebracht. Zo gaat dat in de regel bij independentisten.Ga naar eindnoot30. Maar we keren terug naar zijn periode in Heemse (1844-'47). Zoals vanzelf sprak, werden bij het begin enige regelingen opgesteld. De catechismusprediking begon weer bij zondag 1. Op zondag waren er twee diensten, in de week één ‘afhankelijk van lichte of donkere maan’. De mensen van toen leefden dichter bij de natuur dan wij nu. Als een andere gemeente hem eens vroeg om daar ‘enig dienstwerk te verrichten’, dan mocht hij dit doen, mits ‘de pale van redelijkheid niet te buiten gegaan worde’. Voor arme lidmaten, die niet in staat waren zelf een bijbel aan te schaffen, zou ds Van Leeuwen enige exemplaren kopen. De Afgescheiden gemeente van Heemse had ook een aantal leden, die in de buitengebieden woonden. Voor hen was het nauwelijks mogelijk de beide diensten bij te wonen, want waar moesten ze dan tussen de middag blijven? Geen nood; bij een nieuw begin past een nieuw geluid. Met toestemming van ds Van Leeuwen bood de kerkeraad hun die ‘rond moeten zwerven’, zolang de keuken van de pastorie als verblijfplaats aan. Daar konden ze zich dan 's winters warmen en het meegebrachte brood opeten. En niet te vergeten: nog wat napraten en bijpraten. De keuken zou daarvoor in orde gemaakt worden, ‘opdat in hun behoeften voorzien kan worden’.Ga naar eindnoot31. Een nieuwe dominee heeft in het begin altijd even aantrekkingskracht. Zo ging het ook nu. Leden die de laatste paar jaar niet meer in de Afgescheiden kerk kwamen, verschenen nu weer om ds Van Leeuwen eens te beluisteren. Dat ze de laatste tijd verstek hadden laten gaan en vaak in de ‘liberale’ kerk waren gesignaleerd, kwam vooral hierdoor, dat op 9 juni 1843 in de hervormde kerk van Heemse zijn intree had gedaan de rechtzinnige Christian Daniel Louis Bähler (in 1806 als domineeszoon in Zwolle geboren). Zijn vorige gemeente was Aalst in de Bommelerwaard en hij was de tweede van de vele ondertekenaars van het tweede Adres, door ds B. Moorrees in 1842 aan de hervormde synode gestuurd. Een afschrift daarvan ging naar de koning met als bijlage o.a. het verzoek, dat deze pogingen zou aanwenden de rechtzinnige leer te beschermen door het oude ondertekeningsformulier voor a.s. predikanten weer in te voeren. Het eerste Adres (1841) van ds Moorrees c.s. aan de synode gericht, had | |||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||
een reusachtig aantal handtekeningen gekregen (bijna 8800). We merken hier nog op, dat deze C.D.L. Bähler in zijn Leidse studententijd had behoord tot de ‘club van Scholte’, een groepje studenten die zich sterk verzetten tegen het rationalisme in de godsdienst en a.h.w. een ‘afgescheiden kring’ onder de theologische studenten aan de Leidse universiteit vormden. Het waren Van Velzen, Brummelkamp, Van Raalte, Bähler en Meerburg. Lang heeft die ‘club’, waaraan vooral de naam Scholte een image gaf, niet bestaan. Al in 1832 vertrokken Scholte, Bähler en Meerburg uit Leiden. Welnu, het was deze zo juist genoemde BählerGa naar eindnoot32., die een (kort) poosje in Heemse heeft gestaan. Want al op 27 oktober 1844 preekte hij zijn afscheid in Heemse wegens vertrek naar Ylst (Fr.). Het was onder de gegeven omstandigheden dus niet verwonderlijk, dat de preektrant van deze dominee ook bij de Afgescheidenen in Heemse aansloeg. Na het vertrek van ds Bähler verschenen de Afgescheiden Heemsenaren, die wel bij hem kerkten, weer in hun eigen kerk om de nieuwe ds Van Leeuwen te beluisteren. Kon men zulke ‘zwervers’ tot het Avondmaal toelaten of moesten ze eerst schuldbelijdenis doen, vroeg de kerkeraad zich af. De meerderheid meende, dat het belijden van schuld voor dit keer niet nodig was ‘om hen beter te winnen’ en omdat ze zeer onkundig waren ‘omtrent het rechte denkbeeld van de kerk’. Ds Van Leeuwen stelde echter, dat ze duidelijk genoeg onderwezen waren, en daarom werd nu besloten: éérst schuld belijden en dan aan het Avondmaal. Ze hadden de gemeente immers in opspraak gebracht en waren er de oorzaak van, dat sommigen, die zich hadden willen aansluiten, dit niet hadden gedaan. Ds Van Leeuwen was blijkbaar geen gemakkelijk man. Toen hem gevraagd werd wat korter te preken, weigerde hij hierop in te gaan. En toen hem verzocht werd tijdens de huisbezoeken wat meer te vragen naar ieders ‘hoop of stand’, en op de catechisaties wat meer te vragen en minder te praten, toonde hij zich allesbehalve plooibaar. Ouderling Egbert Dunnewind constateerde in Van Leeuwens reacties op de bovengenoemde aanmerkingen ‘eene kwade richting of ondankbare aanneming’. Het botste nog al eens tussen Dunnewind en zijn dominee o.a. naar aanleiding van een preek over Kaïn en Abel. Ds Ten Bokkel en enkele ouderlingen uit Ommen werden er zelfs bij gehaald om een oplossing te helpen zoeken. Deze broeders waren van oordeel, dat de kwestie meer uit vermoedens dan uit feiten was ontstaan en dat Van Leeuwen en Dunnewind bang voor elkaar waren. Herhaaldelijk werden in de gemeente vermaanbezoeken gebracht o.a. bij jonge mensen, die zich schuldig maakten aan het zich ‘op 's Heeren dag te voegen bij de wereld in ijdele drinkplaatsen’, d.w.z. op zondag de herberg bezochten. Dit paste immers niet bij een christelijke levenswijze. In juli 1846 ontbood de kerkeraad jonge mensen uit Rheeze om hen te vermanen ‘zich niet te vermengen met de lieden van de wereld’. Enkelen namen de vermaning aan, maar anderen waren niet gekomen ‘uit drukte of lauwheid’. In juni 1846 werd er bij ds Van Leeuwen weer eens op aangedrongen korter | |||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||
te preken, maar men wist van te voren: het helpt toch niet. Op zijn beurt klaagde ds Van Leeuwen in diezelfde kerkeraadsvergadering erover, dat hij zijn traktement niet op tijd ontving en dat het ook aan de lage kant was (‘over trage en ook wel sobere bezoldiging’). En in één adem ging hij door, dat hij door de ‘traagheid’ van de kerkeraad belemmerd werd in het uitoefenen van de tucht.Ga naar eindnoot33. De volgende week kwamen weer de verschillen in opvatting tussen predikant en kerkeraad over ‘tuchtoefening en prediking’ aan de orde, maar elke partij probeerde haar ‘manier van zien te rechtvaardigen’. Dat door dergelijke problemen de sfeer in de gemeente er niet beter op werd, valt niet te verwonderen. De notulen spreken over een ‘onaangename gestalte’. En het spreken met de gemeente over het traktement van ds Van Leeuwen was ook een gevaarlijk punt (een ‘hagchelijke zaak’). Nee, in 1846 stond het er in de gemeente Heemse niet zo best voor. | |||||||||||||||||||
EmigratieEn dan wordt in de notulen gesproken over ‘degenen die staan te vertrekken naar Noord-Amerika’. Dat waren:
Laten we aan hun namen nog enkele personalia toevoegen: Egbert Dunnewind, de al meermalen genoemde onderwijzer-landbouwer te Rheeze, was getrouwd met Evertje Hannink (Hennink). Zijn vrouw had hij echter al in 1838 in het kraambed verloren. Hij was niet alleen de man van wie de initiatieven uitgingen, maar die hij ook doorzette; de erkende leider, de man van het eerste uur van de Afscheiding in Heemse. Zijn mede-landverhuizers Herm (Harmen) Kok, landbouwer in Diffelen en Jan Stegeman uit Heemse waren zijn zwagers. Ze waren beiden met een zuster van hem getrouwd.Ga naar eindnoot34. Derk PlasmanGa naar eindnoot35. was een landbouwer te Ane (gemeente Gramsbergen) en Hendrik Oldemeijer te Rheeze.Ga naar eindnoot36. Als redenen voor hun emigratie geven de notulen:
De beide laatstgenoemde redenen wijzen op economische nood. Het was | |||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||
toen ook een bijzonder slechte tijd. Vooral op het platteland veroorzaakte de vreselijke aardappelziekte overal veel gebrek en armoede. De beide vertrekkende kerkeraadsleden beloofden schriftelijk om hun financiële verplichtingen t.o.v. de gemeente alsnog te zullen nakomen (de gemeente had nog schulden). In hun op dat moment enthousiaste emigratiedrift wekten ze de ‘zuchtende’ gemeenteleden op mee de oceaan over te steken om zo bevrijd te worden van ‘gewetensbezwaren en van een zuchtend sloom leven’.Ga naar eindnoot37. Alsof in Amerika het leven een soort paradijs zou zijn. Ze zijn wel anders gewaar geworden. Maar toen konden ze niet meer terug.
In januari 1847 kreeg ds Van Leeuwen een beroep naar Scharnegoutum (bij Sneek), dat hij de volgende maand aannam. Geen wonder, want de verhouding tussen hem en zijn gemeente was ernstig verstoord of zoals de notulen het formuleren: ‘Tusschen gemeente en Leeraar worden de bronnen, waaruit liefde en verbintenis moeten vloeien, hoe langer hoe meer toegestopt’.Ga naar eindnoot38. Met het afgeven van zijn attestatie verliep het niet zo vlot. In de kerkeraadsvergadering van 11 maart 1847 waren ouderlingen uit Scharnegoutum aanwezig om te praten over de attestatie van ds Van Leeuwen, die enigszins ‘bevlekt’ was, d.w.z. waarop een aantekening ten ongunste van ds Van Leeuwen stond. Niet dat de Friese afgevaardigden daar zelf zo'n bezwaar tegen hadden, want zij en hun gemeenten wilden Van Leeuwen met die attestatie wel ‘in liefde aannemen en ontvangen’. Maar ze waren bang voor moeilijkheden op de classis en daarom vroegen ze of alsnog niet een ‘onbevlekte’ attestatie kon afgegeven worden. Of dit gebeurd is, weten we niet, maar wel dat op dit punt de notulen van die vergadering eindigen met de woorden: ‘alzo in liefde geëindigd’. En ook weten we, dat de komst van ds Van Leeuwen in Scharnegoutum niet met vrede was en dat het daar met hem ook helemaal mis is gegaan. | |||||||||||||||||||
Ds. H. de Vries (tweede maal): 2 juni 1847 - 17 april '65Wie zou ds Van Leeuwens opvolger in Heemse worden? Het werd de nog steeds niet vergeten ds Hendricus de Vries uit Vriezenveen, die na 5 jaar opnieuw predikant in Heemse werd. Over zijn vroegere periode hebben we eerder in dit hoofdstuk geschreven. In de eerste kerkeraadsvergadering, die hij in Heemse praesideerde, sprak hij de wens uit, dat voorzanger en voorlezer hun werk staande verrichten. Dat gebeurde dus altijd zittend. Men was in die dagen namelijk bang, dat een staande houding tot een gevoel van hoogmoed zou kunnen leiden. De orde en regelmaat bij het houden van kerkeraadsvergaderingen liet blijkbaar wat te wensen over. Daarom werden de puntjes weer eens op de i gezet: op tijd komen en beginnen, de zaken kort behandelen, afgedane zaken niet herhalen. En merkwaardig: de kerkeraadsleden moesten op zondag als ze naar de kerk gingen, geen pet, maar een hoed dragen! Omdat dit eer- | |||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||
biediger, minder door-de-weeks was? Ds De Vries was een bezadigde figuur, die rekening hield met de gevoeligheden in zijn gemeente en op kritiek verstandig reageerde. Toen enige gemeenteleden, door oppositie-zucht gedreven, niet meer in de kerk kwamen, raadde hij aan geduld met hen te hebben, ‘omdat zij zwak (zijn) en geen doorzicht hebben’. In diezelfde kerkeraadsvergadering maakte diaken Heres aanmerking op de preek, die dominee op Dankdag had gehouden. Daarin was de goddelozen wel het oordeel aangekondigd, maar de redding en verlossing was hun niet voorgehouden. Ds De Vries antwoordde, dat hij dit laatste wèl had gedaan, maar dat zoiets niet altijd uitgebreid kon gebeuren.Ga naar eindnoot39. Ds De Vries had een groot gezin. Daarom vroeg hij de kerkeraad of de keuken vergroot mocht worden. Het gezin at blijkbaar in de keuken. Dat de samenleving in Heemse duidelijk agrarisch gekleurd was, blijkt uit verschillende trekjes in de notulen, b.v. ‘wegens plasregen en aardappelbederf zou er een biduur worden gehouden, in het bijzonder voor de boerschappen (de woeste onontgonnen gronden waren toen nog gemeenschappelijk bezit, waar ieder gebruik van mocht maken).Ga naar eindnoot40. Om het traktement van de dominee wat te versterken, kreeg hij altijd wel giften in natura. Enige notities uit de notulen: ‘Gelden bijeengebracht voor het slachten van een bigge voor Ds’.Ga naar eindnoot41. Of ‘boekweit met of zonder stroo voor Ds verzamelen’.Ga naar eindnoot42. Boekweit was toen een niet onbelangrijk bestanddeel van het voedselpakket (boekweitgrutten, een soort gort). En het stro kon dominee wel gebruiken voor zijn schuur of hok, want elke dorpsdominee hield toen nog wel een varken of geit. | |||||||||||||||||||
Nog enkele notitiesDe beschikbare kerkeraadsnotulen houden met 8 januari 1851 ineens op, om pas op 13 februari '64 verder te gaan. Er is dus een hiaat van 1851-'64. Waar is dat notulenboek gebleven? Noodgedwongen moeten we nu een grote sprong in de tijd maken en belanden in 1864. In dit jaar klaagde ds De Vries voortdurend over de slechte betaling van zijn traktement, wat in de kerkeraad en daarbuiten tot vele ‘onaangename gesprekken’ aanleiding gaf. In januari '65 gaf de kerkeraad hem de wenk dan maar ƒ 75,- aan zijn zwager te vragen, de kerkeraad wilde daarvoor borg staan en in de herfst zo mogelijk ƒ 50,- terugbetalen. Maar de zwager weigerde het geld te lenen. Nu zou er een collecte worden gehouden, maar de datum was nog niet bepaald. Wacht daar dan niet te lang mee, vroeg ds De Vries. Een week later ging het weer over het traktement, maar de kwestie zou niet lang meer spelen, want ruim twee maanden later overleed ds De Vries, op 17 april 1865, 57 jaar oud, geboren te Hoogeveen, echtgenoot van Jennigje Companje. Consulent werd ds D. Thijs van Lutten, die het beroepingswerk leidde en op 23 maart '66 kon ds J.F. Petersen als opvolger van de overleden ds H. de Vries worden bevestigd. Men was al doende een woning voor de wed. De Vries te krijgen. De classis had nog geëist, dat de gemeente Heemse niet | |||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||
alleen voor een vrije woning en ‘brand’ voor haar zou zorgen, maar haar ook nog ƒ 100,- per jaar zou geven. De kerkeraad huurde een schuurtje van F. Breukelman om dit tot een gepaste (!) woning te laten vertimmeren. Juffr. De Vries zou er tot haar dood in mogen blijven wonen en per jaar ƒ 25,- huur betalen. Ze overleed in november 1869. Tenslotte nog enkele notities. Na de komst van ds Petersen ging de gemeente groeien en bloeien. Er kwamen zelfs zoveel kerkgangers, dat de kerk te klein werd. Velen wensten tot de gemeente te worden toegelaten. Om het ruimtegebrek te verhelpen, bracht men een galerij (‘zoldertje’) in de kerk aan. In 1869 vertrok ds Petersen naar Nijeveen (Dr.). In augustus 1871 schonk H. Timmerman een orgel aan de kerk, gebouwd door Langendijk. En als laatste notitie vermelden we hier nog, dat in november 1873 tot kerkmeesters werden gekozen: W. Snel voor Rheeze en Diffelen, R. Nijmeijer voor Heemse, Hardenberg en Radewijk, J.H. Welleweerd voor Kolder, Kolderveen, Heemserveen, Anevelde en Engeland en H. Plaggenmarsch voor Bergentheim, Brucht met omstreken. In december 1866 werd de grensscheiding met de gemeente te Vroomshoop officieel vastgesteld: ‘De menschen die op een afstand van één- tot tweehonderd ellen van het Kanaal woonen tusschen H. Plaggenmarsch en de eerste of zogenaamde Els-Scholte, hebben vrijheid te kiezen of zij leden der Gemeente Heemse of Vroomshoop willen weezen, met deze opmerking, dat zij de keuze slechts éénmaal kunnen doen, zoodat zij bij die Gemeente, waarbij zij eenmaal kiezen te willen inwoonen, moeten blijven’. Hoe verleidelijk het ook is de verdere geschiedenis van de gemeente van Heemse te beschrijven, we moeten hier eindigen. Duidelijk hebben we gezien, hoe Christus door zijn Geest en Woord haar in voorspoed en tegenspoed heeft willen bewaren in de eenheid van het ware geloof. |
|