De Afscheiding van 1834 in Overijssel. Deel 2. De classes Holten/Ommen
(1986)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |||||||||
VII Iets over de Twentse Afgescheiden gemeenten Almelo, Borne en EnschedeA. AlmeloIn Twente heeft de Afscheiding van 1834 nauwelijks een voedingsbodem gevonden. Het oostelijk deel was rooms-katholiek en alleen aan de westkant van dit gewest was het protestantisme in ruime mate vertegenwoordigd. Daar waren 3 gemeenten door de Afscheiding aangeraakt, namelijk Rijssen 1836/37, Enter 1840 en Vriezenveen 1838. We hebben ze alle drie al in vorige hoofdstukken behandeld. Pas in de loop van de jaren '60 ontstonden er dieper in Twente nog 3 gemeenten: Almelo 1861, een kleine Kruisgemeente in Borne 1861, en in Enschede zowel een Kruisgemeente 1867 als een Chr. afgescheiden gemeente 1868. De stad Almelo, één van de oudste plaatsen in Overijssel, was omstreeks 1850 geheel door de burgerlijke gemeente Ambt Almelo omgeven. Dit Ambt had geen eigenlijke kern, maar bestond uit verspreid om de stad Almelo heen liggende buurtschapjes. Het telde omstreeks 1845 ruim 2500 inwoners, van wie 1830 hervormd, 360 rooms-katholiek en 15 israëliet waren. De stad Almelo had 3000 inwoners en is wel getypeerd als ‘welvarend’. Vooral vele doopsgezinden werden tot de gegoede burgerij gerekend, mee een gevolg van de vroeger bestaande handel in linnen. ‘Kunsten en wetenschappen worden met ijver, en niet zonder een gunstig gevolg beoefend en staan in hoge achting’. De hervormde gemeente in Almelo - waarvan de leden ook in het Ambt woonden - telde ruim 4200 zielen en werd gediend door 2 predikanten. Het beroep was een collatie van de heer van Almelo-en-Vriezenveen. Het Huis Almelo, onmiddellijk tegen de stad aangelegen, werd bewoond door de grafelijke familie Van Rechteren Limburg. De rooms-katholieken - waartoe ook die van het Ambt behoorden - waren ruim 800 in aantal en de predikant van de doopsgezinde gemeente had - met de leden uit de buurt erbij gerekend - 180 zielen te verzorgen. De Israëlieten, met die van de omliggende plaatsen meegeteld, waren 200 zielen sterk. Ze bezaten in Almelo een synagoge.Ga naar eindnoot1. Laten we nu onze aandacht geven aan de Afgescheiden gemeente te Almelo, ontstaan in 1861. Ze behoorde tot de classis Holten, waarvan enkele gemeenten in Twente of vlak daarbij lagen. In deze classis begon omstreeks 1860 een sterke drang tot evangelisatie op te komen. In 1855 werkte trouwens al een niet-afgescheiden evangelist in een lokaal aan de Holtjesstraat. Anderhalve eeuw geleden was de Twentse bevolking grotendeels nog agrarisch ingesteld. Als huisnijverheid werd het spinnen en weven beoefend. Nu had de afscheiding van België in 1830 o.a. tot gevolg, dat het grote handelslichaam De Nederlandse Handel-Maatschappij, waarvan het belangrijkste handelsprodukt de ‘katoentjes’ waren, na het wegvallen van de Belgi- | |||||||||
[pagina 166]
| |||||||||
sche produktieplaatsen, nieuwe produktiegebieden nodig had. Ze oriënteerde zich nu o.a. op wat tegenwoordig het Twentse industriegebied heet. Omstreeks het midden van de vorige eeuw begon zich in Twente op economisch gebied een enorme verandering te voltrekken. Er ontstonden fabrieken in de moderne betekenis van het woord, die met stoomkracht werkten. De huisnijverheid liep sterk achteruit en het aantal fabrieksarbeiders - van alle kanten samengestroomd - nam in snel tempo toe. Het volgende staatje geeft het aan. In de stoomspinnnerijen, weverijen en in de blekerij werkten in Twente in
Het valt te begrijpen, dat die nieuwe werknemers los raakten uit de sociale bindingen van de buurtschap, waarin ze waren opgegroeid en waaraan ze waren gewend. Ze belandden in een samenleving waar deze bindingen verdwenen waren.Ga naar eindnoot3. In ons hoofdstuk over Hellendoorn - Nijverdal hebben we over het evangeliseren door Hendrik Wormser c.s. al het één en ander gezegd. Ook in dat over Enter. De classis Holten van de Chr. Afgescheiden kerken had er een open oog voor. In de notulen van 24 oktober 1860 lezen we: ‘Men bespreekt de toestand, waarin vele arme zondaren verkeren en beklaagt zich over eigen nalatigheid’. En men wekte elkaar dringend op ‘tot een ijverige Evangelisatie onder allerlei soort van menschen’. Op de volgende classis (30 januari '61) kwam het ‘Evangelisatiewerk buiten de gemeente’ weer aan de orde en men constateerde, dat het ‘niet zonder vrucht geschiedt’. Op de april-classis '61 werd opgemerkt, dat ieder Christen verplicht was ‘om de Filistijnen als op de schouder te vliegen en tot den Vredekoning te leiden. Zaait aan alle wateren’. Welk nieuw leven de evangelisatie gewekt had, blijkt uit het verslag van de classis van 16 oktober '61. Hierop waren ook aanwezig de jeugdige evangelist Christiaan Willem Jacobs (23 jaar) met twee vrienden uit Almelo' (namen niet genoemd). Jacobs had al eerder de wens te kennen gegeven ‘met andere vrienden te Almelo woonachtig’ en met enige van de tot de kerk van Enter behorende leden samen een gemeente te vormen. Tot nu toe stond hij onder toezicht van de Ned. Evang. Prot. Vereniging, gevestigd in Den Haag, maar hij had zijn aanstelling als evangelist teruggezonden en wilde uit volle overtuiging tot de Chr. Afgesch. Geref. gemeente overgaan! Behalve verscheidene personen stonden in Almelo wel 13 huisgezinnen klaar om ook die stap te doen. Het spreekt vanzelf, dat de vergadering blij was met de woorden van Jacobs en overwoog, hoe in Almelo het best een gemeente kon gesticht worden. Men besloot, dat ‘de vrienden te Almelo’ moesten worden uitgenodigd om op donderdagavond 7 november '61 het plan van instituering te bespreken en de namen te noteren van hen, die zich opgaven om lid te worden. | |||||||||
[pagina 167]
| |||||||||
Vervolgens zou uit hen een kerkeraad worden gekozen, die de volgende avond bevestigd moest worden. Ds Van den Bosch van Enter en ds Weenink van Holten werden aangewezen om de gemeente te Almelo officieel te ‘stichten’. En zo is het gebeurd. De vergadering werd gehouden in de ruime kamer achter het gebouw der Evangelisatie.Ga naar eindnoot4. Op de volgende classisvergadering - 5 maart 1862 - werd in het kort over de ‘stichting’ van de gemeente te Almelo rapport uitgebracht. Nadat de beide bovengenoemde predikanten en ouderling D.Hartgerink van de gemeente Enter hadden gewezen op de oorsprong, de voortgang en de zegen van de ‘Scheiding’ van het Hervormd kerkgenootschap, legde de evangelist C.W. Jacobs er nog eens de nadruk op, dat zich afscheiden van dat genootschap broodnodig was. Maar, voegde hij in één adem eraan toe: niemand moest om hem of blindelings die stap doen, want daarvoor ‘was de zaak te gewichtig in de gevolgen’. Niet minder dan 65 personen gaven zich op. Hierna volgde de verkiezing van twee ouderlingen en één diaken, waarbij vooraf de wens werd uitgesproken, dat ‘welvoegelijkshalve’ ook Jacobs tot ouderling te worden gekozen (!). Na opening van de ‘briefjes’ bleken Jacobs en J.H. Brilman de meeste stemmen te hebben, en daarna B. Witzand. Blijkbaar was de gang van zaken niet helemaal naar de zin van de voorzitter, want het schoot hem opeens te binnen, dat niet bepaald was, of de gekozene de meeste stemmen of de volstrekte meerderheid op zich verenigd moest hebben. Men besloot het laatste als een noodzakelijke vereiste te beschouwen. Dus een herstemming tussen Brilman en Witzand. Het werd de laatste, waarna Brilman - die bij de gemeente van Enter hoorde - als diaken uit de bus kwam. Nog geen jaar later is hij oefenaar in Rijssen geworden en weer twee jaar later dominee aldaar. Benjamin Witzand was timmerman, getrouwd met Wilhelmina Hartgerink, dochter van de Enterse ouderling Derk Hartgerink. De volgende avond bevestigde ds W.H.van den Bosch uit Enter het drietal gekozen broeders in hun ambt, na eerst gepreekt te hebben over Judas vers 3b: ‘Om u te vermanen tot het uiterste te strijden voor het geloof’. ‘Met oplegging der handen’ heeft ds Weenink daarna de nieuwe kerkeraad nog ‘zegenend toegesproken’. We moeten er dus aan toevoegen, dat 8 november '61 (en niet 7 november) de datum van instituering van de Chr. Afgescheiden gemeente van Almelo is.Ga naar eindnoot5. Want de bevestiging van een kerkeraad is beslissend voor de datum van instituering. De classisvergadering had het rapport ‘met goedkeuring’ aangehoord en informeerde belangstellend bij de beide Almelose afgevaardigden Jacobs en Witzand hoe het nu in de jonge gemeente ging. Deze deelden mee, dat, hoewel niet alles zonder strijd verliep, het zielental inmiddels tot 82 was gestegen. We moeten hierbij zeggen, dat de Afgescheiden gemeente van Enter ook een kleine aderlating had ondergaan. Volgens de kerkeraadsnotulen had ze de volgende (belijdende) leden aan Almelo moeten overdragen: Derk Jan Meister en vrouw, Jan H. Brilman en vrouw, Jan Hd.Heetbrink en vrouw, Wilhelmina Hartgerink en Jan Willem Hartgerink.Ga naar eindnoot6. ‘Niet zonder strijd’ haalden we zo juist uit de classisnotulen aan. Nu, dat | |||||||||
[pagina 168]
| |||||||||
was maar al te waar. En de hoofdoorzaak daarvan was niemand minder dan de voorganger C.W. Jacobs. Op de volgende classisvergadering - 25 juni '62 - kwam dat aan het licht. Deze vergadering werd ook bijgewoond door de volgende leden van de gemeente Almelo: de broeders Wegkamp, Gerrit Jan Smit en Jan Hammink. Er was tegen ouderling Jacobs een ernstige aanklacht ingediend. Hij had namelijk een kind gedoopt, van wie bovendien de ouders niet eens tot de Chr.Afgescheiden kerk behoorden. Na een langdurige bespreking en nadat zowel de beide Almelose ouderlingen als de genoemde Almelose gemeenteleden gehoord waren, besloot de classis op 23 juli in een buitengewone zitting bijeen te komen. Jacobs moest intussen zijn standpunt nog eens ‘rijpelijk’ overwegen. Inderdaad is op 23 juli '62 die vergadering gehouden. De gemeente Hellendoorn had geen afgevaardigden gestuurd. Ouderling Wormser had daar ook wel eens de doop bediend! Hoewel men Jacobs trachtte te overtuigen, dat zijn optreden tegen Gods Woord en de formulieren van eenheid inging, verklaarde hij bij zijn gevoelen t.a.v. het bedienen van de doop te blijven. De classis besliste nu, dat hij zó niet meer als gemeentelid kon worden beschouwd en dat de band met hem moest worden verbroken.Ga naar eindnoot7. Een aantal van zijn aanhangers bleef hem echter trouw, zodat de Chr. Afgescheidenen genoodzaakt waren naar een nieuwe vergaderruimte om te zien. Men besloot tenslotte een eigen kerkje (met pastorie) te bouwen. Het lukte en op zondag 6 september '63 kon het in gebruik worden genomen in een dienst, waarin ds P.Bähler van Deventer voorging. Volgens een berichtje in het kerkelijk weekblad De Bazuin preekte hij 's morgens over ps 84:2 ‘Hoe lieflijk zijn Uw woningen, o Heere der heirscharen!’. En 's middags over 1 Sam. 22:1 en 2: David in de spelonk van Adullam. ‘Telkens was een talrijke schare te zaam gekomen. De Heere geve, dat wij Hem dankbaar mogen zijn voor Zijn liefde en trouw aan ons bewezen en verblijde ons eerlang met een eigen Herder en Leraar; en geve, dat ook hier de gemeente bloeie, zondaars bekeerd, Zijn volk vertroost, en Zijn Naam verheerlijkt worde. Die eigen predikant zou niet lang meer op zich laten wachten. Precies drie maanden later deed de 44-jarige uit Tiel overgekomen ds Willem van der Kleij zijn intree. Van 6 december 1863 tot 10 april '71 heeft hij de gemeente van Almelo gediend.Ga naar eindnoot9. | |||||||||
[pagina 169]
| |||||||||
B. BorneNadat in november 1861 in Almelo als vrucht van georganiseerde evangelisatie een Chr. Afgescheiden kerk ontstaan was, kwam in het begin van ditzelfde jaar in het 8 km. ten zuidoosten van Almelo liggende Borne ook een gemeente tot leven. Dit keer van het snit van de Gereformeerde gemeenten onder het kruis. Het is merkwaardig dat zich weinige jaren later (1867/68) in Enschede iets soortgelijks voordeed: binnen een jaar een Kruisgemeente en een Chr. Afg. gemeente, de laatste ook uit de evangelisatie geboren (zie Enschede). Uit welke hoek in Borne het initiatief tot het vormen van een Kruisgemeente kwam, weten we niet. Waarschijnlijk zullen de wortels van het ontstaan daarvan in het conventikel - of gezelschapsleven liggen. Namen van initiatiefnemers kennen we niet. Helaas beschikken we voor de beschrijving van de geschiedenis van de Kruisgemeente in Borne maar over heel weinig gegevens. Kerkeraadsnotulen zijn er niet (meer); doop- en lidmatenboek uit de begintijd, we hebben ze ondanks alle inspanning niet kunnen ontdekken. Alleen de notulen van de Algemene vergaderingen en van de Kruisgezinde classis Overijssel (1851-'69) en na 1869 van de Chr. Geref. classis Holten (Almelo) laten eni- | |||||||||
[pagina 170]
| |||||||||
ge magere gegevens los, althans wat de beginjaren betreft. Over het eind van de gemeente weten we echter wel wat meer. Het eerste flauwe levensteken van Borne vernemen we in de classisnotulen van 6 maart '61. Er is dan een ‘lastbrief’ - geen afgevaardigde - van de gemeente van Borne binnengekomen. Meestal vergaderde de classis in Zwolle, een enkele keer in Zwartsluis. Beide plaatsen lagen ver van Borne verwijderd en het valt dus te begrijpen, dat kleine gemeenten - ook al in verband met de reiskosten en reismogelijkheden - zich niet zo gauw door één of twee ambtsdragers lieten vertegenwoordigen en daarom maar schriftelijk hun eventuele wensen kenbaar maakten. In september 1864 en juni '65 is Borne echter wel door twee kerkeraadsleden vertegenwoordigd. En zo ontdekken we tenminste 2 namen, die van ouderling J.Leuyerink (Luyerink) en van ouderling (diaken) B.J. ter List. Maar nu kunnen we door het ontbreken van kerkelijke archivalia weer niet met zekerheid zeggen wèlke Jan Leuyerink wordt bedoeld. Want er zijn er twee, namelijk Jan Leuyerink, die op 1 mei '65 als 32-jarige wever trouwde met de 31-jarige Zwaantje Veurink, dochter van een landbouwer uit Ambt Ommen. En een Jan Leuyerink, die bij het huwelijk van zijn dochter Wilhelmina in juli '67, 60 jaar oud was en met zijn vrouw als landlieden in of bij Hengelo woonden (daar bevonden zich ook enige leden van de gemeente te Borne). Berend Jan ter List was een landbouwer, geboren en wonende in Ambt Delden.Ga naar eindnoot1. Vlak voor de vereniging van 1869 zijn op 29 mei '69 op de classis Overijssel voor Borne present: Jan Abbink en H.Hobbes. Maar ook hier zijn twee personen met de naam Abbink mogelijk, namelijk een 38-jarige wever in 1867, en een bij zijn huwelijk in 1867 26-jarige wever. H. Hobbes is de in 1863 bij zijn huwelijk 26-jarige klompenmaker Hendrik Hobbes, getrouwd met Jansjen Leuyerink uit Borne. Het gemis van een doopboek en lidmatenboek wreekt zich hier dus weer ernstig. Konden we dat maar raadplegen, dan wisten we tenminste wie bij wie hoorden. Na de vereniging van 1869 komen we namens Borne op de classis Holten ook tegen de naam B. Abbink, d.i. Bernardus Abbink, een wever, in 1867 38 jaar oud. Vanaf 1874 vinden we een aantal jaren de naam J. Nieuwenhuis. Dat is ongetwijfeld de 32-jarige Jacob Nieuwenhuis, ook al een wever, die in april '55 was getrouwd met de 25-jarige Hendrica Leuyerink, dochter van Albert Leuyerink en Johanna Klumpers. Ze was een zus van Jansje, de vrouw van Hendrik Hobbes. De families Hobbes en Leuyerink waren dus geparenteerd aan elkaar.
Op de classis Holten van 7 september '69 werden de afgevaardigden van ‘de met ons verenigde broeders der gemeenten te Borne, Enschede en Rijssen’ welkom geheten. Helaas heerste er in Borne nog geen vrede en aangename rust. Op de classis van april '70 moesten de broeders te Borne ‘in het belang van Gods koninkrijk’ worden opgewekt ‘tot eensgezindheid, vrede en onderlinge samenwerking’. Diaken H.Hobbes was met klachten gekomen | |||||||||
[pagina 171]
| |||||||||
over het optreden van ouderling J. Abbink. Deze zou hem geen inlichtingen willen geven over kerkelijke handelingen. Ook ging hij op zondag wel in de ver van Borne verwijderde buurtschap Woolde (bij Hengelo) voor, terwijl men daarbuiten Hobbes medeweten ‘benodigdheden’ aanschafte. Bovendien was hij (Hobbes) niet gekend in de opheffing van een censuur, en ook niet in de stemming voor een diaken ‘die hij meende niet in de regel te wezen’. Toen ouderling Abbink zich echter op al die punten had verantwoord, verklaarde Hobbes zich gecontenteerd. Het bleef helaas wringen in Borne. Laten we tenslotte nog in enige grote lijnen, geïllustreerd met enkele bijzonderheden, de weg naar het (droevige) einde en een nieuw begin aangeven. Bijna 9 jaar na de bovengenoemde ruzie tussen Hobbes en Abbink, kwam er op de classis een schrijven binnen van ds J. Graansma van Enschede, consulent van Borne. Hierin schreef deze over de ‘zeer treurige toestand’ in de gemeente van Borne. Verscheidene jongelieden uit die gemeente gingen op catechisatie bij de hervormde predikant in Delden met het doel bij hem belijdenis te doen. Op één na steunden alle kerkeraadsleden van Borne die jonge mensen daarin. Ook had de kerkeraad jarenlang geen rekening of verantwoording van financiële zaken gedaan. Zonder medeweten van de gemeente waren gelden uitgeleend; ja, men zou zelfs een diaken buiten de administratie hebben gehouden! Hierover ontspon zich een uitvoerige discussie tussen de aanwezige broeders uit Borne, Abbink en Hobbes, en de overige classisleden. Hoe de Bornse broeders de zaak ook probeerden goed te praten, de classis keurde het gedrag van de kerkeraad van Borne ten zeerste af. Er werd een commissie benoemd.Ga naar eindnoot2. Op de volgende classis werd meegedeeld, dat de hele kerkeraad van Borne - op diaken H. Giesbert na - zijn ambt had neergelegd. De betrokken leden gingen door ‘hun kinderen te laten onderwijzen buiten onze Kerk’.Ga naar eindnoot3. Weer werd er een commissie benoemd. Op de oktober-classis van 1879 moest deze commissie rapporteren, dat ‘het onkerkelijk en eigenzinnig gedrag’ van de ouderlingen en van één diaken onveranderd was gebleven. Ds J. van Houte van Almelo, consulent van Borne, verklaarde dat hij een vergadering met de manslidmaten van Borne had gehouden, maar dat al zijn pogingen mislukt waren. In de februari-classis van 1880 las ds J. van Houte een aan de commissie gericht verzoekschrift van enige in Delden wonende leden van de gemeente Borne, voor: ‘Ondergetekenden, leden der Chr. Gem. Borne, afd. Delden’, zouden graag zien, dat de classis overwoog ‘de leden der gem. Borne bij Almelo in te delen, of beide gemeenten te combineren.’ Diaken Giesbert zou dan in die functie in Borne kunnen blijven dienst doen of als ouderling worden ‘benoemd’, en in Delden moest dan ook een ouderling of een diaken komen, die met de kerkeraad van de gemeente te Almelo ‘het bestuur en de verzorging onzer Gem. op zich nam.’ Het stuk was ondertekend door enige | |||||||||
[pagina 172]
| |||||||||
leden van de gemeente Borne, afd. Delden, namelijk F. Siemerink, J. v.d. Vlies, Dijken en G. Ossink. De classis besloot voorlopig nog niet aan het verzoek te voldoen en het mandaat van de commissie te verlengen, terwijl br. Scheps benoemd werd tot secundus van ds Graansma, ‘die God betere het! vanwege wankelende gezondheid zich van zijn mandaat niet zóó kwijten kan, als hij zelf wel wenschen zou’. Op de volgende classis van 19 mei 1880 kon de commissie bij monde van ds Van Houte de verblijdende mededeling doen, dat op een door de commissie te Borne belegde vergadering een verzoening tot stand was gekomen en een kerkeraad ‘benoemd’, terwijl ook de financiële zaken ‘geregeld zijn en worden’. Namens Borne waren op deze classisvergadering aanwezig H. Hobbes en J. Abbink. Op de vraag van èèn van hen, of ze nu ook in Borne moesten kerken, luidde het antwoord, dat Borne als ‘de officiële plaats van samenkomst der gemeente’ was te beschouwen, en Delden ‘als een soort hulpstation’. De praeses van de classis bedankte nu de commissie ‘voor hare niet vergeefsche bemoeiingen’. Maar ach! al spoedig liep het opnieuw mis. In 1884 werd gerapporteerd, dat onderling Hobbes - die woonde in Ambt Delden - zijn kinderen toch weer naar de hervormde predikant op catechisatie stuurde. Er kwam dus een nieuwe classicale commissie voor onderzoek. Deze kwam op 26 mei 1886 met een rapport en de classis besloot haar te machtigen tot opheffing van de gemeente Borne. Ze vergaderde met de overgebleven leden van wie er 7 aanwezig en 4 afwezig waren en besloten werd hen onder de genabuurde kerken te verdelen. Het financieel vermogen van de opgeheven gemeente bleek nog ƒ 537,43 te bedragen, waarvan ƒ 500,- uitgeleend geld was. Die ƒ 500,- mocht gehouden worden, behalve als er te zijner tijd in Borne een ‘zendingsstation ter herleving van kerkelijk leven’ werd opgericht. Inderdaad is na de instituering van een gereformeerde kerk op 11 mei 1930 in Borne, een geldbedrag uitbetaald. In elk geval is de Chr. Geref. gemeente - zo luidde toen de naam - bij classisbesluit van 9 februari 1887 opgeheven ‘wijl die gemeente zich zelf heeft opgelost’.Ga naar eindnoot4. | |||||||||
[pagina 173]
| |||||||||
C. EnschedeHet merkwaardige feit doet zich voor, dat in Enschede binnen een jaar twee(!) Afgescheiden gemeenten zijn geïnstitueerd, namelijk een Gereformeerde gemeente onder het kruis, en een Chr. Afgescheiden gemeente, resp. op 13 oktober 1867 en 5 juli '68. De eerste was min of meer een dochter van de al in Borne bestaande Kruisgemeente, zoals die groep kerken in de volksmond wel werd genoemd. De tweede, uit evangelisatie ontstaan, voegde zich dadelijk bij het in rechte lijn van de Afscheiding van 1834 afkomstige kerkverband. Vòòr we nu de beginjaren van beide gemeenten gaan beschrijven, geven we eerst enige bijzonderheden over de plaatselijke en godsdienstige situatie. Voor dit doel verkeren we in de gelukkige omstandigheid dat we kunnen beschikken over een mooi boekje van 76 pagina's, dat handelt over ‘Gods voortgaand Kerkwerk’ in de geschiedenis van de Gereformeerde kerk te Enschede van 1867 tot omstreeks 1900. Het is geschreven door ds I. de Wolff. Natuurlijk hebben we van zijn geschrift een dankbaar gebruik gemaakt. Aangevuld met de resultaten van onze eigen bronnenstudie kunnen we nu de lezer de volgende schets bieden over de geschiedenis van de beginperiode van niet één, maar van twee Afgescheiden kerken in de stad Enschede. Wat de plaatselijke en godsdienstige situatie betreft, Enschede was in 1860 een fabrieksstadje in opkomst met toen nog geen 4500 inwoners, waarbij we rekening moeten houden met het gegeven dat de burgerlijke gemeente bijna geheel was ingesloten door het grondgebied van het dorp Lonneker. Op een kwade dag in mei 1862 is Enschede door een vreselijke brand voor het overgrote deel verwoest, ook het hervormde kerkgebouw. Dat de gevolgen van deze ramp nog jarenlang hebben doorgewerkt, valt te begrijpen. De hervormde kerk van Enschede bezat omstreeks 1850 twee predikanten: ds H.H. Evers (1828-'70) en ds H.ter Kuile (1840-'69). Volgens ds De Wolff waren ze in hun prediking ‘evangelisch’ (misschien is hier te denken aan de ariaanse evangelische richting, in de latere tijd van hun ambtsdienst doorgebroken). In hun opvattingen zweefden ze tussen rechtzinnig en vrijzinnig. Formeel zullen ze nog wel aan de onfeilbaarheid van de Schrift hebben vastgehouden, maar zij betoonden zich in hun evangelische ruimte mannen van oecumenische verdraagzaamheid en ze hadden dan ook een afkeer van uitersten. Fel keerden ze zich tegen ‘de liefdeloze orthodoxie der afgescheidenen’ (confessionele belijndheid wordt altijd als liefdeloos getypeerd) en ook tegen ‘de duistere, alles afbrekende vrijgeesterij’. In 1855 kreeg de hervormde gemeente van Enschede voor het eerst een derde predikant. Het was de vrijzinnige Wessel Scheffer. En zo ging het in Enschede binnen een kwarteeuw van gematigd orthodox via half vrijzinnig naar een volledig vrijzinnige doorbraak!Ga naar eindnoot1. | |||||||||
Gereformeerde gemeente onder het kruis 1867 tot de Vereniging van 1869Over de voorgeschiedenis valt maar weinig met zekerheid te zeggen. Het | |||||||||
[pagina 174]
| |||||||||
begin was dat een paar gezinnen zich aan de hervormde kerk onttrokken en op zondag of op een avond in de week met enkele anderen in een gezelschap of conventikel samenkwamen. Misschien moeten we dit begin dateren op eind 1860, begin '61. In Almelo was in november 1861 een Chr. Afgescheiden gemeente gesticht, geboren uit de evangelisatie van de Afgescheiden kerken in Overijssel. En in datzelfde jaar 1861 - misschien nog in 1860 - was in Borne (tussen Almelo en Hengelo gelegen) een Kruisgemeente gesticht. Een ‘lastbrief’ namens de gemeente te Borne ingediend op de vergadering van de Kruisgezinde classis Overijssel, was voor ons het eerste levensteken van haar bestaan. In hoeverre hier invloed van evangelisatie is aan te wijzen, weten we niet. Wèl weten we, dat Jan ten Brink uit Enschede zich in 1861 bij de Kruisgemeente in Borne heeft aangesloten. In november 1855 was deze toen 26-jarige fabrieksarbeider getrouwd met de 27-jarige ‘dienstmeid’ Aleida Rusius. Toen hij op 6 juli 1872 was overleden, oud 43 jaar en 8 maanden, werd hij in de kerkeraadsvergadering van 19 juli '72Ga naar eindnoot2. herdacht. En zo vinden we in de notulen van die vergadering een aantal belangrijke levensbijzonderheden van hem vermeld. Wat zijn dagelijks beroep en ouderlingschap betreft: ‘hij was bediende van een Fabrijkant en zocht altijd het beste voor het volk en zoo veel mogelijk voor zijn Patroon, die dan ook bij zijn overlijden getuigde: nooit krijgen we zulk een knecht weer, als ook het werkvolk die weenden bij het hooren: ten Brink is overleden. Wij allen - besluit het In memoriam in de notulen - verliezen alzoo in hem een lieve en waardige ouderling; moge de Here die de twee deelen van Elia's geest op Eliza zond, ook betonen, dat Hij onze hulpbehoevende kleine gemeente door Zijn Heilige Geest wil onderwijzen en aan elkander verbinden tot grootmaking Zijns naams.’ Deze notulen waren ondertekend door H.Kamp, W.Lasonder en J.Haverkate. Zijn ‘hartevriend’ was Hermen Kamp, een broodbakker uit de Zuiderhagen in Enschede. In het begin kwamen - we zeiden het al - enige gezinnen voortaan in een huiskamer bijeen om op geregelde tijden zich te stichten met Gods Woord. Hermen Kamp was in oktober 1854 getrouwd met Geziena Luijerink, geboren in Borne en wonende in Hengelo. Zowel Ten Brink als Kamp waren als wees opgevoed. Het is duidelijk, dat zo'n huisgodsdienst zeer onvolledig was en ernstige bezwaren met zich meebracht. Avondmaal houden kon niet, dopen evenmin. Vooral dit laatste vormde een acuut bezwaar. Want in het gezin Kamp was in april '61 een baby geboren en in dat van Ten Brink werd er één verwacht. Die kinderen moesten toch gedoopt worden? En dit kon alleen gebeuren, als de ouders zich bij een officiële gemeente hadden aangesloten. Op 10 juli 1861 werd gekozen voor de pas ontstane Kruisgemeente in Borne, de plaats waar Kamps vrouw geboren was en waarmee ongetwijfeld nog contacten bestonden. In 1864 was een J. Luyerink ouderling in Borne. Hij was een broer van Kamps vrouw. Borne was ook de dichtstbijzijnde gemeen- | |||||||||
[pagina 175]
| |||||||||
te, al belegde ze af en toe ook wel onder Hengelo bijeenkomsten. Misschien zijn op 10 juli 1861 de kleine Margaretha ten Brink en Johanna Kamp daar wel gedoopt. En dus hadden de doopouders geen 15 maar slechts(!) 10 km hoeven te lopen. Zeker is wel, dat de doop niet is bediend door de consulent ds Engelberts van Zutphen - zoals De Wolff aanneemt - want die is daar pas in 1863 gekomen. Eind juni 1865 kreeg Ten Brink zitting als diaken in de kerkeraad van de Kruisgemeente te Borne; twee jaar later - in '67 - werd hij tot ouderling gekozen, terwijl Kamp hem als diaken opvolgde. In het reeds genoemde In memoriam wordt Ten Brinks plichtsbetrachting als diaken en ouderling als volgt getypeerd: ‘In het waarnemen van dat zijn ambt was hij werkzaam in voorbeeldige liefde, getrouwheid en ernst, dienende de Heere en niet de menschen. Wat hij ook gedurig betuigde, hemzelf en zijn medearbeiders vermanende, zeggende: laten wij toch bedenken dat wij Gods werk doen, en niet het onze. Hij betoonde dan ook altijd een afkeer van alle halfheid en wanorde te hebben en zocht de zonde in zijn beginsel te stuiten, wetende dat zij voort eet gelijk de kanker, en dan moest uitgesneden worden. De Gemeente droeg hij op het hart en zuchtte en bad niet alleen bij dag, maar vaak zelfs bij nacht over ongeregeldheden die er bestonden. God betoonde dan ook dat - hoe donker het er vaak uitzag - het licht weer opdaagde’.Ga naar eindnoot3.
In Enschede was zich dus een kring gaan vormen van bezoekers van de zondagse huiskamersamenkomsten. In zekere zin zouden we deze Enschedese groep als een wijk van de Kruisgemeente te Borne kunnen beschouwen. Want we weten, dat in 1864 nog verschillende personen uit Enschede lid van de Kruisgemeente te Borne werden. Op 13 maart '64 voegden zich bij de gemeente te Borne Gerhardus Roskam (die twee jaar later overleed) en zijn vrouw Miena Kristen; op 13 april Gerrit Wissink, een fabrieksarbeider, en zijn vrouw Catharina GoorhuisGa naar eindnoot4.; op 28 september Jannes ter Horst met zijn vrouw Johanna ter Riet, elk echtpaar met één of meer kinderen.Ga naar eindnoot5. In dat jaar kwam ook Evert Weerds erbij, overgekomen met attestatie uit Zwolle. En op 12 oktober '66 werd Gerrit Ohman (vrijgezel) lid. Langzamerhand werd de Enschedese groep rijp om een zelfstandige gemeente te worden. In oktober '67 was het zover. | |||||||||
InstitueringVolgens de kerkeraadsnotulen, waarover we beschikken vanaf 14 oktober '67, is op zondag 13 oktober '67 de Kruisgemeente van Enschede ‘gesticht’, met toestemming van de gemeente te Borne, met machtiging van de synodale commissie en met goedkeuring van de consulent ds Engelberts te Zutphen. Aan alle formele voorwaarden was dus voldaan. Het notulenboek waaruit we nu gaan putten - gelukkig hebben we zodoende vaste grond onder de voeten! - heeft op de eerste pagina de woorden staan: ‘Schrijf het ter ge- | |||||||||
[pagina 176]
| |||||||||
dachtenis in een boek’.Ga naar eindnoot6. We gaan de vruchten van deze opwekking plukken. Ds Engelberts leidde de instituering en preekte bij die gelegenheid over 2 Cor. 8:5.b: ‘... maar gaven zichzelven eerst aan den Heere en daarna aan ons, door den wil Gods’. Het was maar een heel kleine gemeente. Om precies te zijn: ze bestond op de dag van de instituering uit 11 volwassenen en 19 kinderen, in totaal 30 zielen. Wat later groeide de gemeente nog iets, doordat de volgende personen zich bij de gemeente voegden: Willem Lazonder en zijn vrouw Geziena Wilhelmina Schepers met 4 kinderen, overgekomen uit Amsterdam. Nog vóór de ineensmelting met de Chr. Afgescheiden gemeente in juli 1869 stond hij op tal voor diaken. Verder Tobias Hendrik Riphagen met zijn vrouw Maria van Brummen en 1 kind in '68 uit Hattem gekomen, maar oorspronkelijk behorend tot de Kruisgemeente te Borne. Dit laatste was waarschijnlijk ook het geval met Hermen Borkent, met attestatie uit Holten overgekomen en in Enschede getrouwd met weduwe Roskam-Kristen. Ook werden er op 4 november '68 vier kinderen gedoopt, resp. uit de gezinnen Ten Brink, Kamp, Ter Horst en Wissink. De Enschedeërs vormden nu geen wijk meer van Borne, maar waren een zelfstandige gemeente geworden, met Ten Brink als ouderling, Kamp als diaken en Ohman als kerkmeester. Ten Brink en Kamp waren eerder al in Borne in hun ambt bevestigd. Daarom wees ds Engelberts in zijn toespraak alleen ‘op hun veranderde betrekking tot de gemeente’ en smeekte over hen en de nieuw gestichte gemeente de zegen des Heeren af. Wanneer we nu eens de vanaf 14 oktober '67 bewaard gebleven kerkeraadsnotulen nagaan, dan constateren we, dat de broeders niet behept waren met een overmatige vergaderdrift. Want het tweede stel notulen - kort van lengte - dateert van meer dan een half jaar later. In het hele jaar 1868 vergaderde de kerkeraad maar driemaal. Dat is tegenwoordig wel anders! Maar we moeten niet vergeten, dat de gemeente toen maar heel klein was en dus gemakkelijk te overzien. Laten we uit de kerkeraadsnotulen van '68 en de eerste helft van '69 het volgende bloemlezinkje mogen geven: men besloot uit het lidmatenboek van Borne een afschrift te maken van de leden, die tot de nieuwe gemeente van Enschede waren gaan behoren. Voor de historievorser uiteraard een belangrijk document. In april '68 werd bepaald, dat in de ‘samenkomst’ de één aan het begin een psalmvers moest opgeven en het teksthoofdstuk voorlezen, waarna de ander de predikatie voorlas. Hier wordt gedoeld op een gezelschap, dat op zondag en ook wel in de week werd gehouden en waarin elke aanwezige het zijne mocht zeggen. De kerkeraden moedigden dergelijke samenkomsten zelfs aan om de onderlinge gemeenschap te bevorderen. Vergeten we niet, dat het in de wintertijd voor de bewoners van afgelegen buurtschappen vaak heel moeilijk, zo niet onmogelijk was via de slechte paden en wegen van toen het kerkgebouw in dorp of stad te bereiken. | |||||||||
[pagina 177]
| |||||||||
Nu kon zich in die gezelschappen met veel inspraak wel eens kortsluiting voordoen. Zo ging het ook op een dag in augustus '68. Het lidmaat E. Weerds kwam met het voorstel om met het oog op de heersende ‘veeziekte’ een bidstond te houden. Want zo'n epidemie betekende een slag voor vele agrariërs. De bezoekers van het gezelschap meenden echter, dat hij met te zwaar geschut kwam en vonden dat hier niet gesproken kon worden van een nationale ramp, die het houden van een bidstond nodig of wenselijk maakte. Blijkbaar verliep de discussie nogal emotioneel, want Weerds beschuldigde ‘met een wrevelig gemoed’ de gemeente, ‘dat zij te dodig was om biduur te houden’. En na afloop van het gezelschap had hij ‘opzage gedaan als lid der kerk’. De kerkeraad wilde deze onttrekking niet op staande voet accepteren, maar toen aan het eind van het jaar Weerds ondanks bedenktijd en vermaan bij zijn beslissing bleef, werd afgekondigd, dat hij geen lid van de gemeente meer was. Gelukkig is hij later teruggekomen.Ga naar eindnoot7. Voor het jaar 1869 telden we 3 genotuleerde kerkeraadsvergaderingen, gerekend tot 9 juli de dag waarop in Enschede de vereniging van Kruisgezinden en Chr. Afgescheidenen tot stand kwam. We noteren er alleen uit, dat ouderling Jan ten Brink werd afgevaardigd naar de vergadering van de Kruisgezinde classis Overijssel, op 19 mei '69 in Rijssen te houden. Het jaar daarvoor had de kerkeraad een ‘lastbrief’ gestuurd naar de algemene vergadering (synode) van juni '68 in Haarlem. Geen afgevaardigde, want dit zou teveel reiskosten met zich meebrengen; bovendien had men niets voor het agendum. Meer kleine gemeenten handelden in soortgelijke gevallen net zo. We stappen nu af van de korte geschiedenis van de afzonderlijke Kruisgemeente in Enschede en richten onze aandacht op de voorgeschiedenis en het ontstaan van de Chr. Afgescheiden gemeente in Enschede. | |||||||||
Ontstaan Chr. Afgesch. gemeente 5 juli 1868In onze paragraaf over Almelo schreven we al, dat de classis Holten een open oog voor de evangelisatie had. En omdat de gemeente te Almelo in 1861 ook bij deze classis was gaan behoren, verwondert het ons niet, dat de classis - aangemoedigd door dit zegenrijke resultaat - overwoog een ‘evangelist’ of ‘reizend prediker’ naar de ‘achterste delen’ van de provincie te sturen. Hiermee doelde men dan op de achterhoek van Overijssel (Enschede en ruime omgeving). De Prov. vergadering van juni 1862 behandelde het voorstel en besloot br. Nijland als evangeliserend colporteur uit te zenden, hem van bijbels en tractaatjes te voorzien en een jaar financieel te steunen. Enkele jaren later kreeg ds W. van der Kleij van Almelo opnieuw het verzoek aan de evangelisatie leiding te geven. En het volgend jaar (1866) rapporteerde hij op de Prov. vergadering over de ‘Evangelisatiearbeid’ in Twente. Op kosten van de provinciekerken zou men proberen een lokaal voor de evangelisatie te huren en omzien naar nog enkele personen om in Twente te werken.Ga naar eindnoot8. Bij het zoeken naar enkele medewerkers viel het oog op br. Kruithof te Almelo, die daarvoor wel lust en goede gaven bezat. Hij | |||||||||
[pagina 178]
| |||||||||
liet immers geen gelegenheid voorbijgaan om ‘aan zijn medezondaren het heil in Christus bekend te maken’.Ga naar eindnoot9. Op de Prov. vergadering van 10 juni 1868 werd bij het punt ‘inwendige zending’ gerapporteerd, dat in Enschede De Best al enige tijd met veel zegen evangeliseerde. Hij kreeg een toelage voor voorlopig één jaar. Wie was deze Cornelis de Best. We willen hier enige bijzonderheden over zijn vroegere levensloop meedelen. Hij was in 1837 geboren in Katwijk en op 21 juli '65 in Kampen getrouwd met Egberdina Margaretha Kroeze (1840-'71), die hem 3 kinderen schonk.Ga naar eindnoot10. In 1860 had de synode van Hoogeveen aan de curatoren van de Theologische school te Kampen opdracht gegeven een reglement op te stellen voor de zending, o.a. voor het opleiden voor de functie ‘zendeling-leraar’. De curatoren benoemden nu een commissie bestaande uit 3 predikanten: J.W.te Bokkel, A.Brummelkamp en Hel.de Cock (van wie de beide laatsten docent in Kampen waren). Wat later bleken zich 4 adspirant-zendelingen te hebben aangemeld, onder wie Cornelis de Best. Eerst was het de bedoeling de zendelingen in de Transvaalse republiek te laten werken. Maar de per 1 juli 1863 bepaalde afschaffing van de slavernij in Suriname bracht verandering in de plannen: Suriname moest het nieuwe zendingsgebied worden, bestemd voor de zendelingen in opleiding C. de Best en B. Veenstra. Deze zouden dan op de dag van de vrijlating van de slaven - 1 juli '63 - al in Suriname aanwezig moeten zijn. Er was dus haast bij de zaak. Op 29 april werden beiden met gunstig gevolg geëxamineerd en de volgende avond vond de bevestiging van de beide zendelingen plaats door Brummelkamp, in een druk bezochte kerkdienst van de gemeente te Kampen. Op zondag 3 mei '63 namen De Best en Veenstra in Kampen afscheid van de docenten van de Theologische school, hun vroegere medestudenten en de gemeente in het algemeen. Vanuit Den Helder begonnen ze hun lange reis naar Suriname. Het was toen 20 mei; 38 dagen later - 27 juni '63 - gingen ze in Paramaribo aan land, dus nog juist voor de grote dag van de vrijlating van de slaven. Vanaf het begin kregen ze bij hun zendingswerk te kampen met onvoldoende financiële steun van het thuisfront. Veenstra keerde het eerst terugGa naar eindnoot11. en in oktober 1864 werd De Best teruggeroepen. In februari kwam hij weer in het vaderland aan, na 18 maanden in Suriname werkzaam te zijn geweest.Ga naar eindnoot12. Met de ‘Aldebaran’ werd hij nu 30 september 1865 door de zendingscommissie uitgezonden naar Oenarang (Java) om daar als zendeling te werken. Maar omdat hij zowel als zijn vrouw ziek waren geworden, keerden beiden in 1867 op eigen gezag en gelegenheid naar Nederland terug, mede op advies van dokters en vrienden. Hij had hierover echter geen overleg gepleegd met de zendingscommissie. Daarom meende deze en meenden ook de curatoren van de Theologische school niet verder met hem te kunnen gaan. Hij werd dan ook op 14 juli 1867 uit de zendingsdienst ontslagen, met behoud van een maandelijkse toelage van ƒ 50,-. | |||||||||
[pagina 179]
| |||||||||
Op de classis Holten van 27 mei '68 was nu deze De Best aanwezig in zijn functie van evangelist met standplaats Enschede. Hem werd zitting verleend om ‘de belangen van Enschede te bespreken’. Hij overhandigde een schriftelijk verzoek van enige broeders uit Enschede om als gemeente te worden ‘geconstitueerd’. De classis benoemde nu hiervoor een commissie, bestaande uit ds W.v.d.Kleij, ds W.P.de Jonge en ouderling J. Nijland, om naar Enschede te gaan en met de broeders de zaak te bekijken ‘met last om aldaar naar bevind van zaken te handelen’. Op zondag 5 juli 1868 vond het heuglijke feit van de instituering van de Chr. Afgescheiden kerk te Enschede plaats. Op de classis Holten heeft ouderling C.de Best driemaal de nieuwe Chr. Afgesch. gemeente van Enschede vertegenwoordigd, voor het laatst op 31 maart '69. Nog geen drie maanden later kwam de landelijke vereniging met de Kruisgezinden tot stand, ook plaatselijk in Enschede. De Best was er echter niet meer bij, want kort daarvoor (mei '69) was hij uit Enschede vertrokken en voorganger in Geesteren, gem. Borculo, geworden. En om hier de levensloop van Cornelis de Best - die in de beginjaren voor de Enschedese gemeente veel heeft betekend - nog even te vervolgen: In de kerkeraadsnotulen van Geesteren van 4 februari 1869 staat te lezen: ‘of het niet beter ware br de Best uit Enschede te verzoeken, zich alhier met der woon te vestigen, overmits met Mei aanstaande en plaats voor huisvesting èn voor godsdienstige samenkomsten aldaar (Enschede) in andere handen overgingen’. Op de synode van Middelburg, van 16-23 juni '69 gehouden en waarop de vereniging met de Kruisgezinden tot stand kwam, stelde de Provinciale vergadering van Gelderland voor: ‘De Synode handele met broeder C. de Best op gelijke wijze als met broeder B. Veenstra (ook oud-zendelingleraar in Suriname en reeds sedert 1865 predikant) en stelle hem beroepbaar voor de gemeenten’. Maar na uitvoerige discussies - waarin ook de geschiedenis van het uitzenden en terugkomen van De Best werd betrokken - besloot de synode ‘dat voor het tegenwoordige om de omstandigheden’ op het verzoek van Gelderland niet kon worden ingegaan. Op de volgende synode (Groningen 1872) kwam de positie van De Best opnieuw ter sprake. Volgens de Acta (art. 138) was er opnieuw een voorstel van de Provinciale vergadering van Gelderland: ‘De synode erkenne de zending van broeder C.de Best ook voor Nederland en stelle hem beroepbaar voor de Gemeenten, daar het gebleken is, dat hij met ijver en vrucht in de gemeente Geesteren werkzaam is’. De afgevaardigden van Gelderland geven toelichting. In een korte gedachtenwisseling wordt betoogd, dat de billijkheid vordert, dat aan broeder De Best niet langer worde onthouden wat broeder Veenstra reeds zo lang bezit. De Best heeft immers een langdurige proeftijd met ere doorlopen. De synode besloot nu eenparig aan het verzoek van Gelderland te voldoen en het bezwaar van haar voorgangster tegen de beroepbaarstelling van De Best in te trekken.Ga naar eindnoot13. | |||||||||
[pagina 180]
| |||||||||
Vanaf november 1872 stond De Best als predikant in Geesteren. Daarna sedert '75 als evangelisatie-predikant in Tilburg (tot 1894 was Tilburg een ‘zendingsstation’). Al in juni 1876 vertrok hij naar de Belgische Zendingskerk met Brussel als standplaats. Daar was hij tevens bestuurslid van de Vlaamse opleidingsschool voor evangelisten en onderwijzers. In 1879 nam hij ontslag als predikant, omdat zijn traktement om bezuinigingsredenen met 50% was verminderd en hij met zijn gezin van het resterende niet kon leven. Hij emigreerde nu naar N.-Amerika, waar hij als predikant bij de Ware Holl. Geref. Kerk wilde worden toegelaten. Het lukte hem niet. In datzelfde jaar heeft een deel van de gemeente Kalamazoo zich afgescheurd en is hem gevolgd. In armoede is hij tenslotte gestorven. Hij moet 101 jaar oud geworden zijn.Ga naar eindnoot14. Wat de instituering van de gemeente op 5 juli 1868 betreft, we verkeren in de gelukkige omstandigheid, dat het kerkelijk weekblad De Bazuin van 10 juli '68 ons hierover in de rubriek Kerknieuws uitvoerig inlicht. Ds De Wolff citeert het volgende verslag: Enschede. In Enschede heeft de Heere een groot werk gedaan. De 5e juli is een dag die nimmer uit het geheugen zal worden gewist. Nadat br de Best aldaar enige tijd had geëvangeliseerd, waren onderscheidenen voor de waarheid en zo we hopen, voor Christus gewonnen. Sommigen gevoelden al spoedig het onhoudbare van een zwevende toestand, een standpunt zonder grondslag, dat eigenlijk geen standpunt is, en wendden zich tot de klassis van Holten, met verzoek, als gemeente geconstitueerd te worden. Dit nu geschiedde de 5e juli. Een commissie namens die klassis, bestaande uit ds v.d.Kleij, ds de Jonge en de ouderling Nijland, reisde derwaarts. | |||||||||
[pagina 181]
| |||||||||
duizenden guldens moesten worden verzameld om ze uit haar as op te bouwen, niet zoveel kunnen gevonden worden, om een geschikt lokaal te bouwen, opdat voortdurend aldaar kan gepredikt worden? De gemeente was aanvankelijk maar heel kleinGa naar eindnoot15. en hulpbehoevend. Ze kwam samen in een gehuurd lokaaltje. Maar daaruit moest ze nog geen jaar na de instituering al weer verdwijnen. Het blijkt uit twee berichtjes in De Bazuin, die we hier overnemen.Ga naar eindnoot16. In Wekstem en Bazuin is een half jaar geleden een klank gehoord uit Enschede, waar zich een kleine gemeente had geopenbaard, die steeds voortgaat onder de leiding van br de Best te vergaderen in een lokaal, dat vóór mei a.s. moet worden ontruimd. En in maart '69 lezen we in De BazuinGa naar eindnoot18. onder het kopje Enschede het volgende bericht: Zondag 7 maart mocht ik het voorrecht genieten om aldaar met die kleine gemeente de dood des Heeren te gedenken, en een paar kerkeraadsleden te bevestigen. Het was een genotvolle dag, maar toch gevoelde ik smart bij de gedachte aan de toekomst. Het lokaal waar de gemeente samenkomt, moet, zoals vroeger gemeld is, met mei worden ontruimd; vrienden van Evangelisatie (?) willen het niet langer door een Chr. Afgesch. gemeente gebruikt zien. | |||||||||
[pagina 182]
| |||||||||
door de Synode aangewezen, en ik vrees dat door dit oponthoud de zaak koud is geworden. | |||||||||
De vereniging van 1869 in EnschedeNadat op 17 juni '69 op de synode te Middelburg de landelijke vereniging tussen Chr. Afgescheidenen en Kruisgezinden (de laatsten door innerlijke twisten zwaar gehavend) officieel tot stand was gekomen, keurden de beide kleine gemeenten in Enschede al enkele weken later dit synodaal besluit goed. ‘Na enige discussiën overwogen te hebben, is de wederzijdse vereniging goedgevonden en hebben de kerkeraden zich hartelijk en eendrachtelijk verenigd’. Zo staat het in de kerkeraadsnotulen van 9 juli '69 van de nu gecombineerde gemeente te lezen. In die vergadering waren aanwezig de ouderlingen Jan ten Brink en Jannes Havercate, met de diakenen Hermen Kamp, A.A. de Croes en G. Ohman. Uiteraard moesten i.v.m. de nieuwe situatie nieuwe bepalingen worden gemaakt en nadere regelingen getroffen. Fier werd besloten om de ‘bedelbrief’ in te trekken, waarin namens de voormalige Chr. Afgescheiden gemeente van Enschede financiële steun werd gevraagd voor het verkrijgen van een lokaal, waarin men de kerkdiensten kon houden. Die bedelbrief hebben we hierboven al uit De Bazuin geciteerd. Verder behoorden de in Hengelo wonende leden zich bij de gemeente van Borne te voegen. Want Borne lag immers maar op één uur en Enschede op twee uur afstand van Hengelo. Bovendien ging in de Hengelose groep al af en toe een diaken uit Borne voor met gebed en het lezen van een preek. En de leden ‘der voormalige Afgescheiden gemeente te Hengelo’ hielden toch geen geregelde bijeenkomsten. Enigszins ter verduidelijking halen we hier een passage uit de notulen van 20 april 1870 van de classis Holten naar voren. Diaken Hendrik Hobbes van Borne had zich erover beklaagd, dat ouderling Jan Abbink, ook van Borne, hem niet in kerkeraadszaken betrok en in WooldeGa naar eindnoot19. - een buurtschap tegen | |||||||||
[pagina 183]
| |||||||||
Hengelo aan - samenkomsten leidde. Gelukkig gaven de broeders elkaar weer de hand, maar als we er nu aan toevoegen, dat de schoonouders van ouderling Jan Abbink in Hengelo woonden,Ga naar eindnoot20. dan is het begrijpelijk dat hij eens naar Hengelo ging om daar op conventikel-niveau te oefenen. Ook de schoonouders van zijn broer Hermannus Abbink, namelijk Jan Leuyerink en Joh. Hassink, woonden in de gemeente Hengelo. Ze waren landlieden van beroep (in Woolde?). Dat er toen al in Hengelo enige tijd een Afgescheiden kerk heeft bestaan, geloven we niet, maar zeker was er wel een min of meer vaste groep (gezelschap?), waarvoor ouderling Jan Abbink uit Borne wel eens optrad. In Enschede had men het niet zo op een oefenaar van buiten begrepen. Want men besliste, dat de gemeente geen tijdelijke of vaste oefenaar zou aantrekken, ook met het oog op de toekomst der gemeente’. Betekenen deze laatste woorden dat men op zoek ging naar een eigen dominee? Hoe dit ook zij, het zou in elk geval nog tot december 1873 duren, vóórdat deze er kwam (G. Strik). Bij het nieuwe begin - de samensmelting van beide gemeenten - werd geen nieuw notulenboek aangelegd. De kerkeraadsnotulen lopen gewoon door in het notulenboek van de Kruisgemeente. Wat de kerkdiensten betreft, natuurlijk kon men na de fusie niet meer in een huiskamer vergaderen. Gelukkig slaagde men erin een lokaal te vinden (waar dat stond, wordt niet vermeld). In de tweede kerkeraadsvergadering na de vereniging besloot men stoelen aan te kopen en die voor 3 maanden te verhuren (19 juli '69). Ds Joh. de HaanGa naar eindnoot21. van de vroegere Van den Oever-groep werd uitgenodigd om op 1 augustus het Avondmaal te bedienen. Er bleef in de nieuwe situatie voorlopig nog veel te regelen. De kerkeraadsvergaderingen volgden elkaar in snel tempo op. We telden in juli na de vereniging 3, in augustus 2 vergaderingen, maar in september ging de vaart er weer uit. In augustus '69 bracht Jannes Havercate bezwaren in tegen het in de kerkdiensten voorlezen van de catechismuspreken van Joh. van der Kemp (1664-1718). Deze is van 1692-1718 predikant in Dirksland geweest en is in oud-gereformeerde kringen nog steeds bekend door zijn 53 predikaties over de Heidelbergse Catechismus, in 1717 voor 't eerst verschenen en tot in onze tijd toe meermalen herdrukt. Ze zijn inderdaad ook heel overzichtelijk en elke preek eindigt met een duidelijk aangegeven ‘toepassing’, en dat wilde (en wil?) er bij menige kerkganger wel in. Havercate bleek met zijn bezwaren (niet genoemd) alleen te staan, want de overige kerkeraadsleden verklaarden allen ‘eenparig, dat die preken’ zeer nuttig zijn voor de gemeente. We hebben het hierboven al even gehad over de Chr. Gereformeerden - zoals nu de naam was geworden - in Hengelo. Ze zouden volgens het kerkeraadsbesluit van 9 juli '69 onder het ressort van de gemeente te Borne vallen. Maar dit is niet doorgegaan. Ouderling Hensen kwam nu met het voorstel om de ‘tak’ Hengelo ‘die thans met ons verenigd is’, met de ‘tak’ in het naburige Delden - waar ook enkele leden woonden - te verenigen tot een | |||||||||
[pagina 184]
| |||||||||
zelfstandige gemeente. Maar ook daar is niets van gekomen en in Hengelo bleef de ‘ellende’ onder de weinige leden nog een poosje voortduren. Laten we echter besluiten met de verheugende mededeling, dat in 1871 in Enschede de eerste kerk met pastorie was klaar gekomen en dat ds Klinkert uit Rotterdam (vroeger te Zwolle) er op 6 augustus 1871 voor het eerst in heeft gepreekt.Ga naar eindnoot22. |
|