De Afscheiding van 1834 in Overijssel. Deel 2. De classes Holten/Ommen
(1986)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |||||||||||||
V EnterEnter, nog net in Twente gelegen, 7 km ten zuiden van Wierden, tot welke gemeente het burgerlijk ook behoort, telde omstreeks 1840 in de kom van het dorp 1100 inwoners. Het is wel eens getypeerd als een schippersdorp en later als een klompenmakersdorp. Inderdaad woonden er ± 1840 wel 60 schippers in het dorp aan de Regge, en de Enter zompen - een scheepstype dat in erg ondiep water nog kon varen - gingen door voor de beste schuiten in heel Twente. Een ander middel van bestaan vormde de klompenmakerij; duizenden paren klompen werden naar elders, vooral naar Friesland, verzonden. Ook was er enige weverij en in de buurtschappen o.a. in Enterbroek, en Ypelo stonden wat boerderijen. De hervormde gemeente - circa 1100 zielen - was ingedeeld bij de classis Deventer, ring Almelo. Ze had in de dagen van de Afscheiding als predikant Gerhardus Hendrik Immink, een domineeszoon, die al in 1807 als kandidaat - na in Groningen te hebben gestudeerd - naar Enter was gekomen en daar op 21 maart 1847 overleed, 62 jaar oud. Bijna 40 jaar had hij de gemeente van Enter gediend.Ga naar eindnoot1. Zijn opvolger werd E. Lasonder, die in oktober 1853 al overleed, nog geen 36 jaar oudGa naar eindnoot2., wel een grote tegenstelling dus. Ds Immink was een bemiddeld man en bezat o.a. landerijen. Met zijn persoonlijke financiële belangen was hij altijd druk in de weer en met het financieel beleid van kerkvoogd en notabelen was hij het lang niet altijd eens, vooral als hij zichzelf benadeeld achtte. Op een zondag in 1834 leidde dit zelfs tot ontsteltenis van de gemeente tot een daverend protest vanaf de preekstoel. Na de preek las hij namelijk een stuk voor, waarin hij het optreden van zijn kerkvoogden en notabelen betitelde als ‘onrechtvaardig, schelmachtig en buffelachtig’. Natuurlijk liet dit col- | |||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||
lege zulke publieke beledigingen niet zonder meer passeren en de zaak kwam zelfs op de classis. De schriftelijke verdediging van kerkvoogden en notabelen was ondertekend door: G. Nijland, J. ten Brinke, G.J. Esendam, J. Kattelaar, G. Pluimers, G. Schuitemaker, Willem Getkate, Jannes Ezink, H. ter Keurst en J.H. ten Bos. De zaak betrof het afschaffen van een regeling, waarbij de predikant per jaar twee ankers wijn kreeg. Hij moest dan zorgen voor de Avondmaalswijn en af en toe een glas wijn voor de kerkeraad b.v. bij het nieuwjaarwensen. Toen men dit geld verspillen vond en besloot die wijn voortaan zelf aan te schaffen, achtte ds Immink zich hoogst onbillijk behandeld.Ga naar eindnoot3. | |||||||||||||
De beginjarenHet handboekje ‘Honderdvijftig jaar gemeenten en predikanten’ (jubileumuitgave 1984&Ga naar eindnoot4. geeft enigszins vaag aan, dat de Afgescheiden kerk van Enter is ontstaan ‘plm 1 jan. 1840’. Helaas zijn we door het ontbreken van archivalische gegevens niet in staat in die vaagheid veel duidelijkheid te brengen. Het enige dat we kunnen zeggen is, dat in december 1839 H. Lubber(t)s in de kerkeraadsnotulen van Ommen, ‘regeerouderling te Enter’ wordt genoemd.Ga naar eindnoot5. En voor ons doel is eveneens belangrijk de passage uit een brief, die Van Raalte op maandag 18 december 1837 vanuit Deventer aan zijn vrouw schreef: ‘Vrijdagavond in Rijssen aangekomen. Zaterdag ben ik naar Enteren gegaan, en heb daar gepredikt en eenige leden aangenomen en bevestigd, 'twelk alles ongestoord afliep door 's Heeren goedheid.’Ga naar eindnoot6. Mogen we hieruit afleiden, dat de Afgescheiden gemeente van Enter officieel al bestond op 16 december 1837? We durven het niet te beslissen, wel is zeker, dat het optreden van de befaamde oefenaar Otto Voortman (1760-1844) uit Rijssen afkomstig, ook in Enter van grote invloed is geweest. Jarenlang was hij in Enter ‘tot volle genoegdoening des Kerkeraads’ als catechiseermeester opgetreden en had hij bij ziekte van de predikant ook wel kerkdiensten geleid. Van de Evangelische gezangen moest hij - en velen met hem in Enter - niets hebben.Ga naar eindnoot7. Ds Immink wel. Of de afkeer van de Evangelische gezangen en bovengenoemd conflict met ds Immink eveneens oorzaken van de Afscheiding in Enter zijn geweest, laat zich niet met zekerheid zeggen. Maar dat meer dan de helft van de 10 zo juist opgegeven namen van opposanten van ds Immink bij de latere Afgescheidenen zijn terug te vinden, zegt toch wel iets.
De eerste notulen van de kerkeraad beginnen met dinsdag 10 april 1840Ga naar eindnoot8.. Tijdens die vergadering waren aanwezig K. Wildeboer, sinds kort Leraar in het vlakbij gelegen Rijssen; de zojuist genoemde H. Lubbers als ouderling, en Jann. Kempers, ook ouderling. De 33-jarige schoenmaker Hendrik Lubbers was nog maar enkele maanden geleden getrouwd met de 39-jarige winkelierse Marijken Lubbers.Ga naar eindnoot9. A. Evers en H. Poorte maakten als gewone gemeenteleden die vergadering mee. Het was de bedoeling die avond een di- | |||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||
aken te kiezen en te praten over een ‘locaal’, waarin de kerkdiensten konden worden gehouden. Uit het drietal Jan Ezink, Mannes Poorte en Jan Hendrik RohaanGa naar eindnoot10. bleek de laatstgenoemde te zijn gekozen. De nieuwe diaken was een 32-jarige landbouwer uit Enter. Op de volgende bladzijde in het notulenboek wordt wat de tijd betreft een hele sprong gemaakt, want het is dan al bijna een jaar later, nl. 1 april 1841. Op die vergadering waren aanwezig de ouderlingen H. Lubbers, Js. Kempers met A. Evers, H.M. Poorte, J.H. Roohaan, H. Geels ‘benevens de vrouwen der gemeente’. Hun namen staan niet genoemd. Het was dus een soort gemeentevergadering. Punt van bespreking was de noodzaak ‘om een Leeraar in ons midden te hebben’; met andere woorden: we moeten zien een eigen dominee te krijgen. Nu was dit gemakkelijker gezegd dan gedaan. Want er waren nog maar heel weinig Afgescheiden predikanten en bovendien werd in die dagen in de classis Ommen de merkwaardige opvatting gehuldigd, dat een al in een gemeente dienstdoend predikant niet mocht ‘verroepen’ worden. Men moest dus niet proberen hem uit zijn gemeente weg te halen, tenzij er uitzonderlijke redenen voor bestonden. Het werd wel als zonde tegen het 10e gebod beschouwd: Gij zult niet begeren wat van uw naaste is. Dus bleef er niet veel anders over dan uit te zien naar een man uit eigen omgeving, die kon worden opgeleid tot dominee. Zo was het met Seine Bolks uit Den Ham gegaan, zo moest het ook in Enter kunnen. Daarvoor werd gekozen ouderling Hendrikus Lubbers, die zich voor zijn opleiding in verbinding zou stellen met ds Van Raai te in Ommen. Hij heeft de preekstoel echter nooit bereikt. Uit de notulen van die 1e april 1841 komen we ook nog aan de weet, dat de gekozen J.H. Rohaan niet tot diaken was bevestigd (de oorzaak staat niet genoemd) en dat de keus nu op J. Ezink was gevallen. Maar ook tegen hem werden in de volgende vergadering bezwaren ingebracht - het was in Enter niet gauw goed - en dus kon zijn bevestiging voorlopig niet doorgaan. Wie zou menen, dat de notulen nu verder regelmatig vervolgd worden, vergist zich. Meer dan een jaar later dienen de volgende zich pas aan. De kerkeraad besloot toen geen leden tot de gemeente toe te laten dan met de verklaring van twee getuigen (beiden belijdende leden) dat ‘hun gedrag niet strijdig was met Gods Woord’. Al spoedig stuiten we dan in het rijtje notulen op een nieuw hiaat, van ruim een jaar. En als ze vervolgens weer op gang komen is het al 20 februari 1844. Daarin lezen we, dat Jan Hendrik GeelsGa naar eindnoot11., een wever, tot ouderling is gekozen. En tot diaken Gerrit Jan Hommers en Jan Ezink. Dan valt er in de notulen - het wordt eentonig - en gat van niet minder dan 5 jaar en het is al 28 maart 1849 als er weer een kerkeraadsvergadering wordt gehouden, waarvan notulen worden gemaakt. Dat telkens langdurig ontbreken van een verslag doet ons vermoeden, dat de gemeente niet in een bloeiende toestand verkeerde en dat het kerkelijk leven - zacht gezegd - niet al te best was georganiseerd. Er was toch anders genoeg te notuleren geweest. We denken b.v. aan de emigratie van een aantal leden in 1847 naar | |||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||
Noord-Amerika, waardoor de gemeente een behoorlijke aderlating had ondergaan. Ook twee kerkeraadsleden hadden zich aan een onzekere toekomst gewaagd. Het waren Hendrikus Lubbers en Gerrit Jan Hommers, die met hun gezinnen half september 1847 het oude, vertrouwde Enter voorgoed verlieten. Weinig zullen Lubbers en Hommers (hij vertrok als weduwnaar) vermoed hebben, dat het eind van hun aardse leven heel dichtbij was. Op 26 oktober waren ze in New York gearriveerd. Nog geen maand later verongelukte de stoomboot, waarmee ze op doorreis waren (brand!). De ramp vond plaats op het Eriemeer. De meeste passagiers, onder wie de families Lubbers en Hommers, konden niet meer worden gered.Ga naar eindnoot12. In het jaar 1849 zijn er maar tweemaal notulen gemaakt, beide getekend door ouderling Jan Hendrik ten Brinke, een 37-jarige landbouwer, schoonzoon van de in 1847 geëmigreerde diaken Gerrit Jan Hommers, die in november van dat jaar op zo tragische wijze om het leven was gekomen. We hebben dit hierboven al verteld. Diens dochter Berendiena was niet mee geëmigreerd, want 4 maanden voor het grote afscheid was ze getrouwd met Jan Hendrik ten BrinkeGa naar eindnoot13.. Haar man zou de gemeente van Enter vele malen op de classis vertegenwoordigen. Volgens de beide notulen van 1849 besloot men aan de classis te vragen, dat er één keer per maand op een zondag een dominee in de vacante gemeente van Enter zou voorgaan. En dat men een ‘intekening’ zou houden voor het ‘onderhoud’ van de leraren, die om de beurt in Enter de dienst waarnamen. Per slot van rekening hadden deze recht op een zekere vergoeding. We merken op, dat de ‘Entersen’ blijkbaar een niet gering gevoel van eigenwaarde bezaten, want éénmaal per maand op een zondag telkens één van de weinige dominees, die de classis bezat, naar Enter te laten komen, dat was toch wel wat aan de ruime kant. In elk geval: af en toe werd de gemeente geholpen. In februari 1850 kwam in de kerkeraad voor het eerst het belangrijke punt van kerkbouw aan de orde, wat erop wijst, dat de gemeente wat sterker werd. Maar het bouwen van een eigen kerk is nooit een kleinigheid. Dan moet er o.a. geld op tafel komen en dat is vaak een kwestie, die bijzonder gevoelig ligt. De kerkeraad van Enter pakte de zaak echter voorzichtig en met tact aan. Ze gaf gelegenheid tot intekening voor vrijwillige bijdragen ten bate van kerkbouw en besloot ‘om onder opzien tot den Heere voort te gaan met het voorgenomen werk, hetwelk veel blijdschap verwekte in veele gemoederen’.Ga naar eindnoot14. De met potlood geschreven notulen van 25 april 1850 delen ons mee, dat in de bouwcommissie kwamen te zitten: de ouderlingen J.H. ten Brinke en Derk ten Brinke met de diakenen D. Getkate en G.J. van Nes en de ‘gewone’ gemeenteleden J. terKeurst, J. Lubbers en J.H ten Bosch. En ja, het lukte! Het huis van de vroegere ouderling H. Lubbers - in 1847 geëmigreerd naar Noord-Amerika - werd aangekocht om tot kerk verbouwd te worden. En dan... zwijgen de notulen weer een kleine twee jaar. Toch was er in die tijd wel wat gebeurd, iets naars helaas. Want er was een breuk in de toch al zo kleine gemeente van Enter ontstaan. De classisno- | |||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||
tulen maken ons op dit punt wijzer. Zoals we weten, was de hele classis Ommen - waaronder ook Enter - in 1847 tot de Brummelkamp-groep gaan behoren, die enige jaren buiten het kerkverband van de Chr. Afgescheiden kerk heeft gestaan. Maar in 1851 hadden velen in Enter het vertrouwen in Brummelkamp verloren. Ze keerden zich van hem af. Deze kwestie nu kwam ter sprake op de classisvergadering van 29 april 1852, in Enter gehouden. Daarin las diaken Derk Getkate van Enter een stuk voor, waarin de redenen stonden aangegeven, waarom de Entersen zich aan de kerkelijke gemeenschap met de classis van Ommen onttrokken. Die classis was een verkeerde koers gaan varen en de ‘drijver’ of ‘werker’ van die koersverandering was ds Brummelkamp. Deze zou op de synode van Amsterdam (1851) immers verklaard hebben de Afscheiding als zonde te zien. Het was in de tijd, dat Brummelkamp erg geporteerd was voor de oprichting van een Chr. Gereformeerd Seminarie te Amsterdam, waaraan zowel Afgescheidenen als niet - Afgescheidenen konden doceren en studeren. Op bovengenoemde classisvergadering van april '52 was Brummelkamp in hoogsteigen persoon verschenen. Na de beschuldiging te hebben aangehoord, nam hij het woord ‘en geeft in alle eenvoudigheid en Christelijke liefde verslag van het gebeurde te Amsterdam en van zijn standpunt betrekkelijk de Scheiding van het Kerkgenootschap, zoowel als van het Hervormd Kerkbestuur’, aldus de classisnotulen. Hij wees erop, dat men hem verkeerd had begrepen. Wel had hij eens op een vergadering gezegd zich heel goed te kunnen indenken, dat een hervormde dominee op diens standpunt afscheiding als zonde beschouwde. Op de classis werd nu voorgesteld een vergadering te beleggen, waarop allerlei predikanten werden uitgenodigd, die dan hun visie op de Afscheiding konden geven. Ds Brummelkamp ging hiermee onmiddellijk akkoord, maar van Enterse zijde werd als bezwaar aangevoerd, dat dit te veel onkosten met zich mee zou brengen. Brummelkamp verklaarde zich bereid ‘zonder eenig bezwaar’ over te komen en ook nog de kosten van één van de Drenthse broeders voor zijn rekening te willen nemen. De broeders uit Enter echter ‘die zich van ons afkeerden’, waren niet bereid ‘terug te keeren’, ook al zouden anderen ‘overreed’ worden. Het was duidelijk - aldus de notulen - dat er een geest van bitterschap en partijgeest heerste, zodat er verder kwalijke gevolgen vielen te verwachten. Inderdaad bleven deze niet uit. In de volgende classisvergaderingGa naar eindnoot15. rapporteerde ouderling J.H. ten Brinke - die de classis trouw was gebleven - over de situatie in de gemeente Enter sinds de laatst gehouden vergadering. Enter had zich aangesloten bij de classis Apeldoorn, van waaruit ze nu zou worden bediend. Van de eigen classis Ommen wensten ze voortaan geen hulp meer te ontvangen. Ouderling Ten Brinke bevond zich in Enter in een uiterst netelige situatie, want het grootste deel van de gemeente was het niet met hem eens en wilde bij de classis Apeldoorn gaan behoren. De classis Ommen besloot de dissidenten in Enter schriftelijk te wijzen op het verkeerde van hun doen. Ook werd meegedeeld dat ds De Moen uit Den Ham, die | |||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||
in Enter veel prestige genoot, zo spoedig mogelijk zou komen preken. Gelukkig werd ruim een maand later de vrede in Enter hersteld. In Zwolle was op provinciaal niveau de hereniging met de Brummelkamp-groep tot stand gekomen en de kerkeraad van Enter sloot zich hierbij aan. Ook ouderling J.H. ten Brinke ‘die een tijd lang niet met ons vereenigd was’, ging voorlopig met het besluit akkoord. Nog niet definitief, omdat de hereniging nog niet officieel tot stand was gekomen. Wel zou hij zich voortaan aan de meerderheid van stemmen onderwerpen ‘in wat geval zulks ook moge voorkomen’.Ga naar eindnoot16. En daarmee was de toestand in de gemeente van Enter weer genormaliseerd. Had Enter tot nu toe bij de classis Ommen behoord, tengevolge van de hereniging met Brummelkamp en de zijnen kwam er in 1853 een herverkaveling van de Overijsselse classes tot stand. Enter ging deel uitmaken van de classis Holten. Deze was niet groot; ze bestond toen maar uit 5 kerken, namelijk Hellendoorn (met als leidende figuur Hendrik Wormser), Enter, Vriezenveen, Deventer en Holten (waar Wormsers schoonzoon ds J.J. Schuurman stond, die later naar Deventer zou gaan).In deze classis heersten toen onder invloed van de dominerende ouderling Hendrik Wormser (Hellendoorn) wel enigszins ‘vrije’ opvattingen t.o.v. het kerkverband en bepaalde leerpunten, al moet gezegd, dat ds G. Brunemeijer, in 1856 in Enter gekomen, het ouderling Wormser knap lastig heeft gemaakt. In ons hoofdstuk over Hellendoorn-Nijverdal hebben we hierover uitvoerig geschreven. | |||||||||||||
Ds Willem Coelingh: 20 maart 1853 - 29 september '55De 20e maart 1853 was voor de Afgescheiden gemeenteleden van Enter - om een veel gebruikte uitdrukking te gebruiken - een blijde dag, want toen mochten hun ogen hun eigen leraar zien. Het was de 27-jarige kandidaat Willem Coelingh, zoon van een koperslager uit Coevorden, opgeleid door J. Bavinck - toen nog dominee in het aangrenzende graafschap Bentheim - en daarna door ds W.A. Kok in Hoogeveen.Ga naar eindnoot17. Toen ds Coelingh in Enter kwam, was zijn pastorie nog niet klaar. Hij zal in Enter wel tijdelijk ergens onderdak hebben gevonden. Natuurlijk vond de kerkeraad dit niet prettig en de broeders waren bereid de ‘timmerlieden’ extra geld te geven als ze met de pastorie-bouw opschoten. En wat het levensonderhoud van ds Coelingh betrof, met de gemeente zou worden gepraat om hem met wat turf en aardappelen te ‘bedenken’.’ In 1854 kreeg de kerkeraad er bezwaar tegen, dat hun dominee op zondag voortdurend in vacante gemeenten ging preken. Dat kon immers ook best op een avond in de week gebeuren. Enter had zich vroeger ook zo moeten redden. Op zondag hoorde hij in Enter te zijn! De broeders waren blijkbaar vergeten, dat ze nog maar weinige jaren geleden zelf, wat de preekvoorziening betreft, met gulzige verzoeken op de classis waren gekomen. In oktober '54 besloot men de kerk te laten witten en boven de lampen blakers te maken om het ‘bewalmen’ van de ruimte te voorkomen. Blijkbaar was er nog olieverlichting. Financieel zat men voortdurend krap. Daarom werd het volgend | |||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||
jaar het verven van de pastorie uitgesteld. En met het innen van het traktement van ds Coelingh liep het ‘wegens de geldelijke schaarste’ ook niet zoals men had gehoopt en verwacht. Daarom stelde de kerkeraad nu voor hem boven zijn inkomen wat van het ‘geslacht’ te geven. Uit alles valt op te maken, dat ds Coelingh maar heel weinig verdiende en in de grond van de zaak armoede leed; zoals dit trouwens in menige Afgescheiden pastorie voorkwam. Hoe hoog of liever hoe laag zijn traktement precies was, weten we niet - we vonden het niet nauwkeurig aangegeven - maar wel is bekend, dat Coelingh in zijn derde gemeente Teuge (Twello) ƒ 200,- per jaar verdiende plus 10 pond boter en 10 mud aardappelen! Toen in april '55 de gemeente van Mildam (bij Heerenveen) vacant was geworden, had de kerkeraad aldaar ds Coelingh gevraagd om eens in dit Friese plaatsje te komen preken ‘met aanbieding van schadevergoeding voor de gemeente’ d.w.z. Enter zou de onkosten van een eventuele gastpredikant vergoed krijgen. Maar Coelinghs eigen kerkeraad was daartegen, omdat het om een ‘nominatie-prediking’ zou gaan, een preken op beroep dus. Misschien wilde ds Coelingh wel weg. Deze antwoordde echter, dat het gehoor geven aan een preekverzoek niet altijd betekende, dat men wilde vertrekken. Welke redenen hij dan wèl had om het verzoek in te willigen, beliefde hij niet te zeggen, omdat hij van oordeel was, dat naar het woord van Salomo men ‘zijn gansche geest niet behoefde uit te laten’. Dat er toch iets zat, bleek enkele maanden later (augustus '55), toen ds Coelingh meedeelde, dat hij de gemeente van Enter ging verwisselen voor die van Bolsward. Tijdens de kerkdiensten op een zondag in juni '55 was het gebeurd, dat geen enkele ouderling en maar één diaken aanwezig was geweest, Weliswaar gaf ds Coelingh toe, dat één ouderling wettig door ziekte verhinderd was, maar het excuus van de andere nl. ‘huiselijke zaken’ werd niet geaccepteerd. Ds Coelingh stond erop, dat minstens 2 ouderlingen en 2 diakenen de kerkdiensten behoorden bij te wonen.
De laatste kerkeraadsvergadering, die ds Coelingh in Enter praesideerde, was die van 11 september 1855. Daarin vroeg hij of er nog iets besproken moest worden. Nee? Dan had hij nog wel iets. Hem was ter ore gekomen, dat een kerkeraadslid of iemand anders had gezegd, dat hij een deel van de door gemeenteleden gebrachte aardappels of turf, boter en meel niet had mogen verkopen. Maar - aldus ds Coelingh - wat de gemeente hem had gegeven, was zijn eigendom geworden, turf om te branden, aardappels om te eten enz. En de aardappels die hij niet op kon en die maar een bepaalde tijd konden bewaard blijven, meende hij te mogen verkopen. Als argumenten daarvoor gaf hij op:
| |||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||
Uit dit alles maakte ds Coelingh op, dat het gegevene hem toekwam en hij er dus mee kon doen wat hij wilde. Het geschil zou aan de visitatoren worden voorgelegd. Zo nodig mocht men - aldus ds Coelingh - het voor het verkochte ontvangen geld wel van zijn traktement afhouden. Want hij wilde niets hebben, wat hem niet toekwam. Maar hij ‘bejammerde’ het, dat men hem dit nu niet eerder onder het oog had gebracht; hij zag nog niet in, dat hij zich ‘bezondigd’ had. Dan volgen onderaan de laatste notulen - die van 11 september 1855 - echter nog 3 veelbetekenende regels: ‘Alles wat in de hier vorenstaande Notulen staat opgeteekend, is vergeven en vergeten en alzoo vereffend, daarbij al de Notulen vanaf de 30e Maart 1853. Op heden gelezen en goedgekeurd. Zo kreeg de ambtsperiode van ds W.Coelingh in Enter toch nog een blij slot, zoals zijn intree een blijde dag was geweest. | |||||||||||||
Ds G. Brunemeijer: 18 mei 1856 - 18 februari '61Bijna 8 maanden had de vacature geduurd. In die periode waren door scriba Derk Getkate slechts tweemaal notulen gemaakt. Ze leveren voor ons doel geen nieuws op en met 22 november '55 stoppen ze al weer. Maar na een half jaar te hebben gezwegen beginnen ze op 27 mei '56 ineens weer te spreken. De gemeente blijkt intussen een nieuwe dominee rijk te zijn geworden, Gerrit Brunemeijer, overgekomen uit Apeldoorn. Op 18 mei had hij zijn intree gedaan. Hij was van eenvoudige boerenafkomst, op 1e Kerstdag 1818 geboren in het Duitse graafschap Bentheim. Met student Jan Bavinck, uit dezelfde streek afkomstig, had hij in hetzelfde kosthuis gewoond, toen ze door ds W.A.Kok opgeleid werden in de gemeente Ruinerwold-Koekange in Drenthe. Brunemeijers (tweede) vrouw Johanna Niehaus was een nicht van ds Jan Bavinck, wiens moeder ook zo heette.Ga naar eindnoot18. Bij zijn intree bestond de kerkeraad uit de 3 ouderlingen: Derk ten Brinke, een 41-jarige ongehuwde landbouwer, die in 1871 als vrijgezel is overleden. Jannes ter KeurstGa naar eindnoot19., een 40-jarige landbouwer in Enterbroek. Hij is in 1869 naar Amerika geëmigreerd en Derk GetkateGa naar eindnoot20. een 41-jarige klompenmaker. De 3 diakenen waren Jan Hendrik ten Bosch, uit Enterbroek, Willem Nijland, een 29-jarige schoenmaker, die het volgend jaar zou trouwen met Hendrika Broeze uit Ypelo en Gerrit Jan van NesGa naar eindnoot21., een 49-jarige bakker. De gemeente was maar klein en telde in 1856 slechts 125 zielen. Vriezenveen was nog kleiner, 103 zielen en Hellendoorn bestond uit maar 168 zielen. Met Holten stond het er wat beter voor, 200 zielen. De grootste | |||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||
Ds G. Brunemeijer (1818-1912), predikant te Enter, 1861-'69 en 1882-1903.
| |||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||
gemeente in de classis Holten, die toen maar 5 kerken telde, was Deventer (300 zielen). Het is ds Brunemeijer, die nu in geregelde volgorde de notulen schrijft en ook niet al te beknopt, zodat we er veel aan hebben. Hij was zaterdag 14 mei 1856 met zijn gezin vanuit Apeldoorn in Enter gearriveerd. In de eerste kerkeraadsvergadering, die hij praesideerde, informeerde hij hoe het ‘met leer en leven’ in de gemeente was gesteld. Zijn kerkeraad deelde hem mee, dat er momenteel geen tuchtzaken waren, maar dat sommige jongelui zich ‘wereldgelijkvormig hebben aangesteld’. Dominee zou hen persoonlijk vermanen en in zijn preken waarschuwen tegen het bezoeken van ‘ijdelheidskermissen en dergelijke gezelschappen der goddeloozen’. Bij het doorlezen van de kerkeraadsnotulen werden we getroffen door de volgende merkwaardige notitie: De kerkeraad vroeg zich af wat men met J.H. Geels aan moest. Dit gemeentelid was jl. Hemelvaartsdag ‘door één van 's Konings beambten’ erop betrapt, dat hij zonder vergunning met een ‘aalscheer’ had gevist (een grote vork met platte tanden om paling te steken). Tegen ouderling Derk ten Brinke had hij het feit al erkend, maar erbij gezegd, dat hij meende dat het wel mocht. Omdat dit feit echter in strijd was met ‘'s lands wetten’ en er dus ergernis gegeven was, besloot de kerkeraad deze broeder tot erkenning van schuld te brengen wat dan zonder het noemen van de naam aan de gemeente zou worden bekend gemaakt. En zo is het gebeurd.Ga naar eindnoot22. De kerkeraad in Enter kwam dus op voor het gehoorzamen aan ‘'s lands wetten’. In 1859 hadden 2 gemeenteleden ‘slachtbeesten’ niet aangegeven, wat ze volgens ‘'s lands wetten’ we hadden moeten doen. Ze werden hierover ernstig onderhouden en tot schuldbelijdenis gebracht, die ze nu nog alleen voor de kerkeraad hoefden af te leggen, maar als één van beiden de misstap weer deed, dan zou het in de kerk voor de hele gemeente moeten gebeuren. De ontdoken gelden moesten alsnog ‘aan het Land’ worden betaald. Dat was in februari 1859. Naast ds Brunemeijer zaten toen in de kerkeraad de ouderlingen Derk ten Brinke, Jannes ter Keurst, Derk Getkate en Derk Hartgerink (uit Goor), en de diakenen Jan Harmen ten Bosch, Willem Nijland, Gerrit Jan ScholtenGa naar eindnoot23., de timmerman en Jan ter Horst, een landbouwer uit Ypelo. Hij was met een zus van ouderling Jannes ter Keurst getrouwd.Ga naar eindnoot24. Ook Hendrikus van Nes, overleden ± 1 oktober 1864, een ongehuwd gebleven bakker, was diaken. Hij is 36 jaar oud geworden. | |||||||||||||
Genabuurde gemeente RijssenEnkele kilometers ten westen van Enter ligt Rijssen. Ook daar was indertijd een Gereformeerde gemeente onder het kruis ontstaan en de oorspronkelijke Chr. Afgescheiden gemeente was zelfs verdwenen, al waren er nog wel ‘losse’ Afgescheidenen overgebleven. Met deze laatsten kreeg ook Enter te maken. Via een lastbrief vroeg de kerkeraad op de classis van juli 1857 of het geen ‘roeping’ was om die verstrooide leden van de vroeger bestaande gemeente Rijssen ‘op de best mogelijke wijze te vergaderen’. Dan konden ze weer ‘onder wettige opzieners’ komen te staan. Op de volgende classis- | |||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||
vergaderingGa naar eindnoot25. bleek, dat die verstrooide broeders en zusters zich nu wel bij een gemeente wilden aansluiten, het liefst bij Enter (waar het vorig jaar ds Brunemeijer zijn intree had gedaan). De classis vond dat Enter hen na onderzoek en beproeving mocht aannemen d.w.z. ze moesten eerst door de kerkeraad op hun geloof worden onderzocht. Erg vlot ging het niet, want in juli '58 besloot de kerkeraad van Enter nog eens te praten met de personen uit Rijssen, die zich wilden aansluiten. Daar was ook Gerrit Jan Kippers bij, tegen wie als diaken in 1842 - dus al lang geleden - zware beschuldigingen waren ingebracht en die sommigen niet meer als diaken wilden erkennen. Het ging over het beheer van diaconie-gelden. Maar Kippers had gemeend zijn ambt niet te mogen neerleggen en was met enige aanhangers apart gaan vergaderen. De kerkeraad van Enter vond nu (1858), dat hij eerst schuld moest belijden op grond van de feiten genoemd in de notulen van de toenmalige classis Ommen (1843) of dat hij anders twee of drie getuigen moest meenemen, die zijn onschuld konden aantonen. Hoe het verder allemaal is afgelopen, kunnen we niet zeggen. Wèl weten we, dat de Chr. Afgescheiden kerkeraad van Enter een duidelijke mening had. In 1859 kwam een verzoek in omgekeerde richting binnen. Een lidmate van Enter verzocht toestemming zich bij de Gereformeerde gemeente onder het kruis in Rijssen aan te sluiten. Maar dit werd niet toegestaan, omdat deze zich van de zichtbare kerk in Nederland had afgescheurd en dus verplicht was zich weer ‘met ons’ te verenigen.Ga naar eindnoot26. | |||||||||||||
PrekenUit de notulen van februari 1859Ga naar eindnoot27. worden we ook iets gewaar over de preekopvattingen van die dagen, althans over die van Pierre Benjamin Bähler, die van 1859-'66 in Hellendoorn heeft gestaan, en van Brunemeijer zelf. Op een zondag was Bähler in Enter voorgegaan in de plaats van ds Brunemeijer, die in Hellendoorn de sacramenten had moeten bedienen. Toen deze na zijn terugkomst aan zijn ouderling Getkate vroeg, hoe Bähler had gepreekt, luidde het antwoord, dat hij over het algemeen heel goed had voldaan. Toch had Getkate nog enkele opmerkingen gemaakt. De morgenpreek van Bähler had tot tekst gehad 1 Sam. 22:1, de gevluchte David in de spelonk van Adullam. En nu vroeg Getkate zich af of dat verhaal had mogen vergeestelijkt worden, zoals Bähler dit had gedaan (hoe dit dan was gebeurd, staat niet in de notulen vermeld). De middagpreek had gehandeld over Matth. 15:22-28: de Kananese vrouw en haar dochter (door een boze geest bezeten). Die preek had Getkate ‘wat te lijdelijk’ gevonden. Deze opmerkingen van zijn ouderling waren voor ds Brunemeijer aanleiding ook eens bij anderen navraag te doen. Diaken J.H. ten Bosch - in de pastorie op bezoek - was het volkomen met Getkates opmerkingen eens. En dan lezen we in de door ds Brunemeijer zelf geschreven notulen: ‘daarom laat de leeraar er zich aldus over uit: wat de eerste tekst betreft (David in de spelonk van Adullam): ofschoon hij niet zien kan dat in die plaats meer | |||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||
dan eene natuurlijke geschiedenis wordt voorgedragen’, moest hij er toch bij zeggen, dat ‘gewigtige mannen als Krummacher zulke of soortgelijke waarheden op dezelfde wijze behandelden’.Ga naar eindnoot28. En wat de tekst van de middagpreek aangaat, die had niet lang geleden ds Brunemeijer ook voor de gemeente verklaard en daarin vooral op ‘de leer der voorbeeldelijkheid’ het accent gelegd, terwijl Bähler er ‘de trekking des Vaders in had betoogd’. Over dit laatste liet Brunemeijer zich ‘meer afkeurend uit, dewijl hij de overtuiging sinds zijn hier-zijn had verkregen, dat er zwakke gemoederen zijn aangaande de leer der verpligting’. De kerkeraad was het volkomen met hem eens. We veroorloven ons hier enige verduidelijkingen en opmerkingen. In de eerste plaats: wat is een tekst vergeestelijken, zoals Bähler het in de morgenpreek zou hebben gedaan. Vergeestelijken, allegoriseren, is aan de woorden, die er staan, een andere, diepere of zinnebeeldige betekenis geven. De tekst gebruiken als een springplank voor gedachten, die zich ver van de tekst en tekstwoorden kunnen verwijderen. Om een voorbeeld te geven: Wanneer de Emmaüsgangers Jezus vragen: blijf bij ons, want het is tegen de avond, dan kan dit worden vergeestelijkt door te zeggen: zo moeten ook wij Jezus bij ons nodigen in onze levensavond. In de tweede plaats de uitdrukkingen ‘de trekking des Vaders’ en ‘de leer der verpligting’ (waarmee zwakke zielen zoveel moeite hebben’: ze kùnnen immers zelf niets). In de geschiedenis van de Kananese vrouw zijn twee elementen aanwezig: de trekkende liefde van God èn het volhardend geloof. Beide moeten steeds worden benadrukt. Het is genade, dàt God ons redt, maar dit schakelt onze persoonlijke verantwoordelijkheid geen moment uit. Wie éénzijdig accentueert, die trekt de tekst scheef. Om weer een voorbeeld te geven: In Fil. 2:12 lezen we: ‘Werkt uws zelfs zaligheid met vreze en beven’. Dat is dus een verplichting, een opgave. Maar dan is de zin nog niet uit! Er volgt namelijk nog: ‘want het is God die in u werkt, beide het willen en het werken, naar zijn welbehagen’. Dat is dus een gave, genade. Het ene sluit het andere geenszins uit. De ‘werk-lozen’ worden n.l. aangevuurd, de ‘werk-heiligen’ (activisten) geleerd, dat het ònverdiende genade is. God moet het doen, maar dit schakelt de mens niet uit, maar juist in. Daarom moeten we oppassen voor lijdelijkheid, die doet zeggen: Het moet alles van God komen. Wat moet ik dan nog doen? Zo wordt een tegenstelling tussen genade en plicht geconstrueerd. Dus steeds de trekkende liefde van God èn de oproep en plicht om te geloven - in zuivere onderlinge relatie - naar voren brengen. Ds Brunemeijer liet niet met zich sollen. Daarvan kon op de classis ouderling Hendrik Wormser van Hellendoorn meespreken, die in de Enterse pastor zijn hardnekkigste tegenstander vond. Ook in de gemeente Enter zelf ging deze zijn eigen gang; dit wekte wel eens enige kritiek op, maar die was van betrekkelijk onschuldige aard. Op ‘leer en leven’ van hun dominee en zijn gezin vond de kerkeraad niets aan te merken, maar de broeders zouden wel graag zien, dat hun dominee niet zo lang preekte en ‘wat zachter in de | |||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||
uitspraak’ was.Ga naar eindnoot29. Blijkbaar kon hij op de preekstoel behoorlijk bulderen. Kon hij wel goed tegen kritiek? Bij het lezen van de notulen hebben we wel eens de indruk van niet, maar gelukkig komen we ook passages tegen, waarin wordt meegedeeld, dat ‘bezwaren’ tussen enige opzieners en leraar door wederzijdse schulderkentenis zijn ‘verzoend’.Ga naar eindnoot30. Het is echter wel zeker, dat hij geen gemakkelijk heer was.
Op het terrein van het voorzien in eigen levensonderhoud ging het toen wat anders toe dan nu. Wij zouden vreemd opkijken als een dominee uit onze tijd aan zijn kerkeraad zou vertellen, dat hij een geit ging houden, wel eens ‘de koe van de armen’ genoemd. Niet alzo in het Enter van toen. In die tijd kwam het meer voor, dat een dominee op het platteland er eigenlijk een beetje boer bij was. Dat moest ook wel, want met het vaak lage traktement betekende een grote, eigen tuin en een melkgevende koe of geit in het hok of in het gras van de wegkant, een welkome aanvulling in de voedselvoorziening. De Enterse kerkeraadsleden vonden de geit van hun dominee dan ook niets bijzonders en enkelen van hen boden zelfs aan om te zien naar een ‘hoekje land’, waarop ‘voeder’ kon worden verbouwd.Ga naar eindnoot31. Bekend is de anecdote uit die tijd, toen Brunemeijer nog in zijn vorige gemeente Apeldoorn stond. Hij hield daar een koe op een weiland, dat bij de pastorie hoorde. En het verhaal gaat, dat toen de middagdienst eens om 6 uur in plaats van 5 uur zou beginnen, dominee de koe nog zat te melken, toen de eerste kerkgangers er al aankwamen. Verder besloot de kerkeraad van Enter de personele belasting van hun predikant voor rekening van de gemeente te laten komen, maar die van zijn ‘meid’ moest hij zelf betalen. Met ouderling Jan Hendrik ten Brinke, die in het begin van de jaren '50 veel voor de kerk had gedaan en betekend, ging het in 1859 lichamelijk slecht. Hij werd tijdelijk door de diaconie uit de armenkas ondersteund. Volgens dokter Immink was zijn toestand ‘zeer bedenkelijk’. Er bestond dus kans, dat hij blijvend ten laste van de diaconie kwam. En dat was geen kleinigheid. Hoe reageerde nu de diaconie? Omdat Ten Brinke zelf nog ‘eigendom’ bezat, behoorde hij dit eerst op te maken. Zo werd voorkomen, dat men de armengelden ‘ontijdig’ besteedde.Ga naar eindnoot32. Ten Brinke was ook ‘voorzanger’ in de gemeente. Men zou nu J. Schuitemaker verzoeken het voorzingen voorlopig op zich te nemen. Aan de kerken van de classis werd ter verlichting van de armenkas een collecte gevraagd voor ouderling Ten Brinke ‘die zich, ten gevolge van ligchamelijk lijden, in eenen hoogst moeijelijken toestand bevindt’.Ga naar eindnoot33. Voor een belangrijk onderdeel van zijn ambtelijk werk - het ziekenbezoek - had ds Brunemeijer een open oog. Hij vond, dat dit volgens Mattheus 25 de roeping van elke Christen was en dus moest de kerkeraad het goede voorbeeld geven ‘om de Gemeente ook ten goede te trekken’.Ga naar eindnoot34. In genoemd hoofdstuk wordt aangegeven, dat bij Christus' wederkomst alleen zij de eeuwige zaligheid zullen verwerven, die Hem hebben gehoorzaamd en volhard in goed doen. Tot de goede werken in dit kapittel genoemd | |||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||
behoren onder meer: ‘Ik ben krank geweest en gij hebt Mij bezocht’. Het is dus duidelijk, dat geloof, werkende door de liefde, uitermate belangrijk is voor een Christen. Hulp aan armen, zieken enz. uit liefde tot Christus gegeven, wordt beloond. Op de oordeelsdag zullen de zondaren o.a. veroordeeld worden wegens het nalaten van het goede, dat ze hadden kunnen doen. Zich baserend op deze pericoop in Mattheus 25 wekte ds Brunemeijer dus op ook de zieken te bezoeken en te helpen. Voor zover het mogelijk was, bleef de kerkeraad ook erop toezien, dat de gemeenteleden een Christelijke levensstijl in acht namen. Vooral zonden als zondagsontheiliging, wereldgelijkvormigheid (kermis!), smokkelarij en hoererij (gedwongen huwelijk), om niet meer te noemen, liet men niet zonder meer passeren. Enkele voorbeelden: Van een gemeentelid werd verteld, dat hij op zondag vet in Almelo had gekocht. Het gerucht bleek waar. Hij moest voor de kerkeraad schuldbelijdenis doen. Een ander gemeentelid, dat zich schuldig had gemaakt aan het smokkelen van een koe (geen accijns betalen), onderging hetzelfde lot. Het verschuldigde geld zou alsnog ‘nameloos’ aan de minister van Financiën worden toegestuurd. Weer een broeder had gestroopt. Zijn schuldbelijdenis zou zonder een naam te noemen vanaf de kansel worden bekend gemaakt. Een zuster had zich op de markt te Rijssen aan wereldgelijkvormigheid schuldig gemaakt. Ook zij kwam er niet zonder schuldbelijdenis af. Uit Beetgum (Fr.) waren de attestaties binnengekomen van J. Meister en zijn vrouw Johanna Kolkert. Ze waren in Almelo komen wonen. De attestatie van de vrouw werd ‘met vrijmoedigheid’ aanvaard, maar die van haar man niet: hij moest eerst belijdenis van zijn geloof afleggen.Ga naar eindnoot35. En zo probeerde de kerkeraad van Enter onder leiding van ds Brunemeijer zijn taak en dienst dus zo goed mogelijk te verrichten. In augustus 1860 zaten behalve ds Brunemeijer in de kerkeraad de ouderlingen D. Hartgerink (Goor), D. ten Brinke, Jannes ter Keurst, D. Getkate en J.H. ten Bosch, plus de diakenen G.J. Scholten, Hendrik Jan BorkentGa naar eindnoot36. en Frederik Jan Broeze. De beide laatstgenoemden waren nieuwelingen en van beroep landbouwers. Ook Hendrikus van Nes was nog diaken. Ds Brunemeijer zou toen niet lang meer in Enter staan. In de notulen van 10 december '60 werd immers gesproken over het plan van ds Brunemeijer om uit Enter weg te gaan. Als redenen daarvoor gaf hij o.a. op de ‘behoefte’ van zijn huisgezin en dat het werk in Enter hem te zwaar viel. Op de volgende vergadering liet hij echter deze argumenten vallen, maar kwam nu met een nieuwe voor de kerkeraad ongrijpbare ‘grond’ voor de aanneming van het beroep, dat hij van de gemeente Den Ham had ontvangen. Enigszins vaag melden de notulen - door ds Brunemeijer zelf opgesteld - dat hij eerst weliswaar geen vrijmoedigheid had kunnen vinden om de gemeente te verlaten, maar dat de voornaamste reden om dit nu wel te doen ‘in het onderwerpelijke ligt en wel zoo, dat de Heere Z.Ew. zoodanig in het gebed geleid heeft, dat hij ten vollen is overtuigd geworden, dat het Gods wil was dat hij naar Den Ham moest’. Na bespreking besloot de kerkeraad | |||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||
nu hem niet langer te zullen ‘bemoeyelyken’, omdat hij betuigd had ‘lost te zijn van deze Gemeente’, en dat de broeders ‘de redenen van deze opgegevene onderwerpelijke leiding geheel voor rekening van Z.Ew.’ lieten.Ga naar eindnoot37. Toen enkele weken later de Enterse afgevaardigden werden aangewezen voor de te houden januari-classis, was ds Brunemeijer daar niet bij: hij had bezwaar mee te gaan, omdat hij meende ‘onregtvaardig in de Classis behandeld’ te zijn. In de vorige classisvergaderingen had hij zich nog al geweerd in de kwestie van het tweede huwelijk van ouderling H. Wormser uit Hellendoorn, die met de zuster van zijn overleden vrouw was hertrouwd. Vele Afgescheidenen in die dagen - ook ds Brunemeijer - waren de opvatting toegedaan, dan zo'n huwelijk op grond van Leviticus 18 niet was toegestaan. De classis stelde echter, dat deze zaak niet meer in geding was, omdat Wormser oud-ouderling was geworden. Hiermee ging ds Brunemeijer echter niet akkoord en er was een heftig debat ontstaan tussen hem ‘en den Heere Wormser zelven’.Ga naar eindnoot38. In de volgende classisvergadering was ds Brunemeijer erbij gebleven, dat hij het noodzakelijk vond, dat nieuwe dominees zich akkoord verklaarden met de Dordtse kerkenorde, en ds P.B. Bähler, pas in Hellendoorn gekomen, had dit niet gedaan. Die gemeente had trouwens onder leiding van ouderling Wormser al nooit van een binding aan welke kerkenorde dan ook willen weten. Maar de classis, die hier weer op volgdeGa naar eindnoot39., ging niet met ds Brunemeijer mee en weigerde verder op deze kwestie in te gaan. Half februari 1861 is ds Brunemeijer naar Den Ham (classis Ommen) vertrokken. Rest ons nog te vermelden, dat hij 20 jaar later, in december 1881, voor de tweede maal de gemeente van Enter is gaan dienen en daar per 1 oktober 1903 emeritus is verklaard. Op 25 februari 1912 is hij in Enter overleden, 93 jaar oud. Hij ligt daar ook begraven. We hebben het graf van hem en zijn vrouw eens opgezocht. Met moeite konden we het opschrift van de grafsteen - een liggende zerk - ontcijferen: ‘Zij zullen rusten op hunne slaapsteden, een iegelijk die in zijn oprechtheid gewandeld heeft’. Jesaja 57:2. Dit is de laatste herinnering - dit keer in steen vastgelegd - aan het aardse bestaan van ds Gerrit Brunemeijer en zijn vrouw. | |||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||
Ds W.H. van den Bosch: 7 juli 1861 - 4 november '66De gemeente bleef na het vertrek van ds Brunemeijer naar Den Ham niet lang vacant. Nog in de zomer van hetzelfde jaar (1861) kwam de 47-jarige Willem Hissink van den Bosch met zijn vrouw Hendrika Bomhoff, vanuit Hasselt naar Enter. Hij deed daar op zondag 7 juli zijn intree, na 's morgens door ds H. Weenink van Holten te zijn bevestigd met als tekst Ezechiël 13:17: ‘Mensenkind, Ik heb u tot een wachter gesteld over het huis Israëls; zo zult gij het woord uit mijn mond horen en hen van mijnentwege waarschuwen’. De intreetekst was geweest Col. 4:3a: ‘Biddende meteen ook voor ons, dat God ons de deur des woords opene, om te spreken de verborgenheid van Christus’. Na zijn komst legde hij direct een nieuw notulenboek van de kerkeraad aan. Het begint met 25 juli 1861. Ook het in orde brengen van het lidmatenboek had dadelijk zijn volle aandacht, waarvan we nu nog gemak hebben. Het was gewoonte, dat alle belijdende leden vóór het vieren van het Avondmaal werden bezocht. In de eerste door ds Van den Bosch geleide kerkeraadsvergadering bepaalde men, dat het op 11 augustus zou worden gehouden, hoewel het huisbezoek nog niet was afgerond tengevolge van het ‘hoge water en druk werk’. Inderdaad was de augustusmaand voor de plattelandsbevolking altijd een zeer bezette maand (oogst!). En de Regge toonde ook wel eens expansie-neigingen en zette het omliggende land dan onder water, waardoor de boeren in de broeklanden min of meer onbereikbaar werden. Ds Van den Bosch hechtte veel waarde aan het huisbezoek en zorgde ervoor, dat de te brengen bezoeken goed geregeld werden. Omdat de dagen in augustus korter begonnen te worden, werd afgesproken vroeger met het huisbezoek te beginnen en eerst de leden ‘buiten’ te nemen. Zelf ging hij ook mee, maar toen het in het late najaar een week lang ongunstig en ‘onstuimig’ weer was geweest, had hij maar in het dorp en niet in de buitengebieden zijn schapen opgezocht. De strijd tegen wereldgelijkvormigheid in de gemeente ging intussen onverminderd door. Een zuster kreeg te horen, dat het uit moest zijn met haar ‘verkeren in goddeloos gezelschap op zondagavond in een herberg’. In de notulen van bijna elk jaar krijgen we vermaningen onder ogen, door de Leraar uitgedeeld ‘wegens het gaan naar kermissen, verkeerde gezelschappen en herbergen’. Eventueel werd ook de censuur toegepast en in het uiterste geval ging men zelfs tot afsnijding over. Ouders en voogden werden opgewekt mee te werken ‘tot afbreuk’ van al die zonden. Het zijn klanken, die we ook al in de omliggende Afgescheiden gemeenten hebben beluisterd.
Op 7 november 1861 werd in Almelo een Afgescheiden gemeente geïnstitueerd, met als gevolg, dat ook Enter een kleine aderlating onderging en enige lidmaten had moeten overdragen. Het waren Derk Jan Meister, Jan Hendrik Brilman, de latere dominee van Rijssen, Jan H. Heetbrink ieder met zijn vrouw en verder Jan Willem Hartgerink en Wilhelmina Hartgerink. De Ga naar eindnoot40. | |||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||
laatste was een dochter van Derk Hartgerink uit Goor en in 1859 getrouwd met timmerman Benjamin Witzand van Almelo (de eerste ouderling van de in 1861 geïnstitueerde Chr. Afgescheiden gemeente van Almelo). Met welke kerkeraadsleden had ds Van den Bosch nu samen te werken? Dat waren begin 1862 de ouderlingen Derk ten Brinke, Jannes ter Keurst, Derk Getkate en Jan H. ten Bosch. De diakenen waren Frederik Jan Broeze, Berend ten Brinke, Willem ten Brinke en Hendrik Jan Borkent. Dus 5 ouderlingen en 4 diakenen. Waren er in 1855 met ds Coelingh nogal wat moeilijkheden geweest over hem door gemeenteleden geschonken produkten in natura, waarvan hij een deel had verkocht, met ds Van den Bosch waren op dit punt geen emotionele reacties van de gemeente meer te verwachten. In oktober '62 vond de kerkeraad het niet eens meer nodig nog een gemeentevergadering te beleggen, waarin men dan kon intekenen voor zijn aandeel in de winterprovisie van de dominee. Aardappels en turf werden immers toch wel in voldoende mate aan de pastorie bezorgd. In juni '63 werd er op de kerkeraad een attestatie aangevraagd die ons opviel. Jakoba Hartgerink, wonende te Goor, lidmate van de gemeente, wilde naar 's Gravendeel (Z.H.) vertrekken, omdat ze op het punt stond in het huwelijk te treden met ds Benjamin Brummelkamp, predikant aldaar. De bruidegom was een zoon van ds A. Brummelkamp, de docent aan de Theologische school te Kampen, die het huwelijk kerkelijk zou bevestigen. Een prachtige gelegenheid - vond de kerkeraad - om vader en zoon Brummelkamp te verzoeken ‘gedurende den tijd dat zij onder ons zijn’, elk een beurt voor ds Van den Bosch in Enter waar te nemen. Het zal die zondag wel vol zijn geweest in de Afgescheiden kerk van Enter. Op 15 juli is het burgerlijk huwelijk op het gemeentehuis in Goor gesloten. We hebben deze huwelijksacte eens opgezocht. De bruidegom was toen 27 jaar en bijna 8 maanden predikant in 's Gravendeel. De bruid Jakoba Hartgerink was 19 jaar, geboren en wonende te Goor, dochter van Derk Hartgerink, koopman, en Johanna Margaritha Kraft.Ga naar eindnoot41. Haar vader was ouderling in Enter. Het is wel interessant hier ook eens de namen van de getuigen te noemen: Johannes Brummelkamp, 25 jaar, Anthony Brummelkamp, 24 jaar, beiden studenten in de theologie in Kampen; Jan van Andel 24 jaar, predikant te Zutphen en schoonzoon van docent Brummelkamp en Willem Engelbert Hagen, 26 jaar, timmerman te Goor. Na de kerkelijke huwelijksbevestiging was in het collectezakje een ‘muntbillet van ƒ10,-’ gevonden. De helft voor de armen en de andere helft voor de kerk, besliste de kerkeraad.
We geven tenslotte nog enige sprokkelingen uit de kerkeraadsnotulen. In 1863 belegde de kerkeraad op dinsdagavond 17 november een dankuur om te herdenken, dat het die dag 50 jaar geleden was, dat het vaderland ‘van het tyrannieke juk der Franschen’ was bevrijd. Hier wordt gedoeld op de 17e november 1813, op welke dag Gijsbert Karel van Hogendorp en de zijnen in Den Haag met het Franse bestuur braken. Ook de slag bij Waterloo | |||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||
(1815), die het einde van het Napoleontische tijdperk betekende, is in de vorige eeuw in Nederland decennia lang herdacht, totdat de herinnering in de loop van de tijd langzamerhand verbleekte en verflauwde en zo'n herdenking als vanzelf ophield. Een dominee had in die tijd nauwelijks vakantie. Trouwens wie kreeg die toen wel? In de zomer van 1864 zou ds Van den Bosch een zondag in Vriezenveen preken en een week later was hij een zondag vrij om zijn familie in Zwolle te bezoeken. De diensten werden dan door de ouderlingen geleid. Dan kon men zich de kosten van een gastdominee besparen. Op zijn catechisatie-werk mocht de Leraar - zoals een dominee toen vaak werd genoemd - vrucht zien. In april '65 werden 12 personen toegelaten tot het doen van openbare geloofsbelijdenis. Laten we hier die echt-Enterse namen nog eens uit de vergetelheid mogen ophalen:
In november '66 is ds Van de Bosch naar Wapenveld vertrokken, na 5 jaar en bijna 4 maanden lief en leed met de gemeente Enter te hebben gedeeld. | |||||||||||||
Ds Willem Pouseboudt de Jonge: 28 april 1867 - 10 april '71Zijn plaats werd 5 maanden later ingenomen door de 42-jarige Willem Pouseboudt de Jonge, in Goes geboren, gekomen van Meeuwen (N.Br.). Hij was ruim vier maanden voordat hij in Enter kwam weduwnaar geworden van Hendrika FrikkersGa naar eindnoot42.. Een paar jaar later zou hij hertrouwen met de 21-jarige Catharina Wormser, dochter van de bekende ouderling Hendrik Wormser te Nijverdal. Ook onder het pastoraat van ds De Jonge deden verscheidene, meestal jonge mensen, in het openbaar belijdenis van hun geloof. Maar gingen ze nu ook aan het Avondmaal deelnemen? O nee, lang niet allemaal. Er werd dan vaak gezegd: Men had nu wel een menselijk recht om aan het Avondmaal te gaan, maar had men nu daarmee ook wel een goddelijk recht? Het was niet gemakkelijk van dit laatste zeker te zijn. Deze gedachtengang stuitte bij ds De Jonge echter op verzet. Het gaf hem de volgende opvallende notitie in de pen, te vinden in het lidmatenboek. Daarin had hij ontdekt, dat in april 1865 - dus nog vòòr zijn komst in Enter - 12 personen op één dag belijdenis hadden gedaan. We hebben hun namen zojuist hierboven genoemd. Bij deze groep namen in het lidmatenboek zette ds De Jonge nu de volgende aantekening: ‘Van de 12 op één dag belijders zijn er slechts een paar die in 1869 begonnen zijn te begrijpen, dat de belijder Avondmaal houden moet’. Hij had het eens gecontroleerd. En wat bleek | |||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||
nu? Op 1 augustus 1870 hadden Willem Getkate, Berend Jan Nijland en Engel ter Keurst elk in totaal slechts éénmaal (!) aan het Avondmaal deelgenomen. De overigen van de hierboven genoemde groep nog nimmer! En dan schrijft ds De Jonge mismoedig erbij: ‘Zou men zóó doende de tafel des Avondmaals maar niet kunnen opruimen?’ In de kerkeraadsvergadering van 16 juni 1869 bespeuren we ook meningsverschillen op dit punt. In die vergadering kwam Willem Nijland persoonlijk zijn bezwaren kenbaar maken over het feit, dat ds De Jonge belijdende leden wilde verplichten aan het Avondmaal deel te nemen of met andere woorden het belijdenis doen ‘onmiddellijk’ aan het Avondmaal verbinden. Maar er waren personen, die belijdenis van hun geloof wilden afleggen onder voorwaarde, dat dit hen niet verplichtte tot het vieren van het Avondmaal. Ds De Jonge trachtte nu br Nijland duidelijk te maken, dat volgens de gereformeerde leer het recht om Avondmaal te vieren niet was gegrond op de bewustheid des geloofs, maar op de belijdenis daarvan. Daarom had ds De Jonge er ernstig bezwaar tegen om de lidmaten na afgelegde belijdenis verder vrij te laten wat de viering van het Avondmaal betreft. Hij zou in zulke gevallen aanraden met het doen van belijdenis te wachten ‘tot men ze beter verstaat’.Ga naar eindnoot43. In het najaar van 1870 ontving ds De Jonge een beroep naar Grandville (Michigan) in Noord-Amerika. Hij nam het aan en is in april 1871 de Atlantische oceaan overgestoken op weg naar zijn tweede vaderland. Het zou bijna 1½ jaar duren, voordat de gemeente van Enter een nieuwe dominee kreeg in de persoon van J. Meulink. Laconiek vermelden de notulen, dat er tijdens de vacature geen notulen zijn gemaakt: men vergaderde alleen als er ‘behoefte’ was. Alles was echter ‘in de schoonste harmonie’ verlopen. Welnu, laten wij dan met deze schone ‘harmonie’ ons hoofdstuk over de Afgescheiden kerk van Enter beëindigen. |
|