De Afscheiding van 1834 in Overijssel. Deel 2. De classes Holten/Ommen
(1986)–Jan Wesseling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| |||||||||||
IV RijssenHet plattelandsstadje Rijssen ligt nog net in het Westen van Twente, 8 km. ten zuiden van Nijverdal. Omstreeks 1845 telde het 2700 inwoners. De hervormde kerk van Rijssen had 2100 zielen onder haar hoede, van wie een aantal afkomstig was uit de buurtschap Elsen (burgerlijke gemeente Markelo) en uit de buurtschappen Ypelo, Rectum, Notter en Zuna (gedeeltelijk gemeente Wierden). De rooms-katholieken in Rijssen waren 600 zielen sterk. In de dagen van de Afscheiding stond in de hervormde kerk van Rijssen als predikant Hendrik Jan Hattink. Hij was in 1819 gekomen en zou daar in 1869 zijn emeritaat bereikenGa naar eindnoot1.. Ruim 50 (!) jaar had hij toen de gemeente gediend. Van deze emeritering vangen we nog een echo op, als we in de theologische periodiek Stemmen voor waarheid en vrede het volgende berichtje lezen: | |||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||
Rijssen, 2 Aug. (1869). In een kerkeraadsvergadering van heden werd onze Leeraar, Ds J.H. Hattink, van zijn betrekking tot de Gemeente, en door zijn broeder W. Hattink van die tot de klasse eervol ontslagen. Daar de waardige man, meer dan 53 jaren in de Evangeliebediening werkzaam, waarvan ruim 50 jaren in onze Gemeente, door ligchaamszwakte verhinderd werd zelf nog zijn woord van afscheid tot ons te spreken, bragt de Consulent, den 18 juli ons zijn afscheidsgroet naar 2 Kor. 6:1 (‘En wij als medearbeidende, bidden u ook, dat gij de genade Gods niet tevergeefs moogt ontvangen hebben’)Ga naar eindnoot2.. En enkele maanden eerder lezen we over zijn 50-jarig ambtsjubileum: Rijssen, 25 april (1869) - Heden vóór 50 jaar aanvaardde onze hooggewaardeerde Leeraar, Ds. H.J. Hattink, het ambt van Evangeliedienaar in onze Gemeente, dat hij reeds bijna drie jaar in de Gemeente van Nigtevecht had bekleed. Nu sprak hij tot ons naar Hand. 20:27 (‘Want ik heb niets achtergehouden, dat ik u niet zou verkondigd hebben al den raad Gods’). Worde het den waardigen grijsaard gegund nog eenigen tijd aan ons den raad Gods te verkondigen, het zal zeker, onder Gods zegen, veler waarachtig heil bevorderen. In 1872 is hij overleden, 83 jaar oudGa naar eindnoot3.. Van de kleur van de prediking van ds Hattink valt weinig met zekerheid te zeggen. Bij ons weten heeft hij geen preken of geschriften nagelaten. A. Otten schreef in de Kerkbode van de Gereformeerde Gemeente te Rijssen, dat ds Hattink geen bedienaar des Woords was zoals de ware vromen begeerden. We vinden deze mening aannemelijk, al mag hieruit niet de conclusie worden getrokken, dat hij stenen voor brood gaf. Dat zou te ver gaan. De Afscheiding van 1834 - in dat jaar in het Groningse Ulrum begonnen - heeft ook Rijssen aangeraakt, een gemeente waarin alle elementen voor een afscheiding aanwezig waren o.a. een diep liggende bevindelijkheid, gedeeltelijk te verklaren uit een doorwerking van wat wel genoemd wordt de Nadere Reformatie (oude schrijvers!). Zeker is, dat de initiatiefnemer in Rijssen Otto Voortman (1760-1844) is geweest, toen al een oud man (75 jaar), maar altijd nog fris en groen ‘om te verkondigen, dat de Heere recht is’ (ps. 92). En zo is hij tot op zeer hoge leeftijd gebleven. Hij was een catechiseermeester van de oude stempel en in die functie jarenlang in het nabijgelegen dorp Enter werkzaam geweest ‘tot volle genoegdoening des Kerkeraads’. Bij ziekte van de predikant had hij ook wel kerkdiensten geleid. Maar zoals bij meer oefenaars het geval was, zijn afkeer van de Evangelische gezangen was groot en werd steeds groter. Dus was hij uit Enter door ds Immink weggewerkt. Hij kwam toen weer in Rijssen wonen, waar hij ook geboren was. Met het klimmen der jaren leek ook zijn gemotiveerdheid toe te nemen. Tot ver buiten Rijssen ging hij in Overijssel als oefenaar voor. Om een paar voorbeelden te noemen: Op tweede Kerstdag 1834 was hij actief in GenemuidenGa naar eindnoot4., en een week later zocht hij ds De Cock op, die toen een straf van 3 maanden in de gevangenis van Groningen uitzat (2 januari '35). Ook ko- | |||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||
men we Voortman tegen in de Gelderse Achterhoek (Gelselaar). En in Twello, tegenover Deventer ook in Gelderland gelegenGa naar eindnoot5.. Het is trouwens verbazingwekkend, hoe gerenommeerde oefenaars van toen hun tochten tot in verscheidene provincies van Nederland uitstrekten. We noemen er voor de vuist weg een paar: Jetse Bottinga, Johan W. Vijgeboom, Pier J. Schaap, Fedde M. Riemsma en er zijn vele andere, onder wie dus ook Otto Voortman. Maar we bepalen ons nu weer bij Rijssen. | |||||||||||
Het beginOp 27 februari 1836 berichtte ds J.A. de Lorraine Rolling uit Delden namens het hervormd classicaal bestuur van Deventer aan de minister van Eredienst, dat er in de gemeenten van de classis Deventer nog niemand het lidmaatschap van de hervormde kerk had opgezegd. Alleen in de gemeente Rijssen waren een aantal personen ‘den Separatisten zeer toegedaan’. Ze hielden elke zondag tijdens de officiële kerkdiensten o.l.v. Otto Voortman oefeningen. Ook hadden sommigen van hen op een gereed liggende ‘inteekenlijst ter afscheiding’ hun naam gezet. Gelukkig waren er maar een paar geweest, die evenals Otto Voortman ‘tot de geringen stand’ behoorden. En Voortman zelf was ‘niet geheel onbesproken van gedrag’. Zowel wat aantal als invloed betreft stelden ze dus nauwelijks iets voor, een te verwaarlozen element in de samenleving. Dat is de toon, die uit nagenoeg elk hervormd rapport betreffende de zg. afgescheidenen of separatisten opklinkt. | |||||||||||
Processen-verbaalAf en toe deed Van Raalte - toen dominee in Genemuiden/Mastenbroek op zijn preektochten ook Rijssen aan. Zo leidde hij in juni 1836 een samenkomst bij Marten Baan aan huis, een landbouwer in de Haarstraat (getrouwd met Janna Ligtenberg). De politie maakte wel proces-verbaal op, maar gelukkig gebeurde er verder niets. Een jaar later - 14 juni 1837 - preekte Van Raalte, 25 jaar, wonende in Genemuiden, weer in Rijssen. Dit gebeurde in de woning van Jan Baan Janszoon, 45 jaar, koopman en winkelier in de Haarstraat. Nu volgde wel een officiële veroordeling door de rechtbank te Almelo. We vonden een voor ons doel belangrijk proces-verbaal van de rechtszitting van de rechtbank van eersten aanleg te AlmeloGa naar eindnoot6., waarin deze zaak werd behandeld. Als getuigen waren gehoord:
| |||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||
De beklaagde Jan Baan Jzn verklaarde nog, dat hij zijn huis voor ieder had opengesteld ‘te meer daar hij affaires en winkelnering doet’. Hij bevestigde, dat hij tot de afgescheidenen behoorde en een stuk had ondertekend, waarin stond ‘dat men zich scheidt van die genen, die zich niet aan de oude formulieren van eenheid en den katechismus (!) houden’. Ook haalde hij enkele artikelen uit de grondwet aan als bewijs, dat hij zich niet aan een onwettige daad had schuldig gemaakt. Aan het eind van de rechtszitting verduidelijkte Baan nog, ‘dat hij tot geen nieuw genootschap behoort, maar wel is afgescheiden van het Kerkbestuur van 1816’, en dat hij geen twee uur vóór de vergadering geweten had, dat men die bij hem aan huis wilde houden. De uitspraak van de rechtbank te Almelo was, dat Van Raalte en Baan veroordeel werden tot resp. ƒ 12,- en ƒ 8,- boete. Weliswaar waren dit geen hoge bedragen, maar de proceskosten bedroegen | |||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||
meer dan de boeten samen, nr. ƒ 23,53½.Ga naar eindnoot7. | |||||||||||
Wanneer gemeente geïnstitueerd?Dat de Afgescheiden kerk van Rijssen in 1836 of '37 is ontstaan, is zeker. Maar wanneer precies? Het is o zo jammer, dat we niet over kerkeraadsnotulen uit die tijd beschikken. We moeten dus proberen uit indirecte gegevens de institueringsdatum zo dicht mogelijk te benaderen. In zijn studie Gereformeerd in Rijssen stelt Riemens, dat de instituering moet plaats gevonden hebben tussen 13 januari 1836 en 14 juni 1837Ga naar eindnoot8.. Maar we kunnen laatstgenoemde datum al dadelijk zeker anderhalve maand terugschuiven tot begin mei '37. Want op 3 mei '37 schreef H. Wormser namens de Afgescheiden kerkeraad van Hellendoorn ‘aan de Kerkeraad der Christelijk Gereformeerde Gemeente te Rijssen’, dat ds Van Raalte de volgende morgen in Hellendoorn bij Jan Immink op Soepenberg hoopte te preken. En nu verzocht Wormser de kerkeraad te Rijssen of ze dit bericht ook wilden doorgeven aan lidmaten van de gemeente Den Ham, die ze wellicht op de markt in Rijssen zouden treffenGa naar eindnoot9.. Bovendien schreef Van Raalte op 1 mei '37 vanuit Ommen aan zijn vrouw: ‘Morgen hoop ik naar Dedemsvaart te vertrekken, daarna naar Hellendoorn en naar de streken van Rijssen...’. We nemen echter voorzichtig aan, dat de Afgescheiden gemeente van Rijssen toch al in 1836 is ‘gesticht’, omdat Van Raalte in juni '36 een godsdienstoefening bij Marten Baan aan huis had geleid en verder omdat op 13 januari '36 oefenaar Wolter Wagter Smitt aan Otto Voortman in Rijssen had geschreven, dat ds Brummelkamp op verzoek bereid was de gemeente te Rijssen te ‘ordineren’. Maar zekerheid hebben we op dit punt (nog niet). Het wachten is op een vondst van een vorser in de lokale historie. | |||||||||||
De eerste domineeDoor het tekort aan predikanten bleef de gemeente de eerste jaren vacant. Het zou nog tot zondag 22 december 1839 duren, voordat de Afgescheiden gemeente van Rijssen haar eerste dominee kon begroeten: de 30-jarige Klaas Marinus Wildeboer, een Groninger van afkomst, in februari 1809 in Oude Pekela geboren en later in Midwolda bij Winschoten bakker geworden. Maar hij had zijn beroep eraan gegeven en zich ontwikkeld tot een rasechte oefenaar. De rijzige jongeman bezat onmiskenbaar spreek- en preekgaven. In 1837 was hij als ouderling één van de afgevaardigden van de provincie Groningen op de synode van Utrecht. In dit jaar en enkele volgende jaren ontwikkelde zich in de Afgescheiden kerken een emotioneel geladen strijd pro en contra het oefenen. Van Velzen was furieus tegen het optreden van oefenaars. Ook Van Raalte verklaarde zich tegen het oefenen als permanent element in de kerken. De Cock echter was sterk vóór. En de kerkeraden moesten dus kiezen! Wat een strijd! Een uitwijkmogelijkheid was, dat een oefenaar zich liet opleiden tot predikant. Dat hoefde - als het wat meezat - heus niet zo lang te duren. Die moge- | |||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||
lijkheid om te ontsnappen aan de moeilijkheden greep Wildeboer aan. In het voorjaar van 1839 ging hij met de Wildervankster oefenaar P.R. de Wit naar Ommen om daar door ds Van Raalte tot predikant te worden opgeleid (niet naar De Cock in Groningen, waar ook een opleiding was!). Weinig maanden later - op 15 oktober 1839 - werden ze door ds Van Raalte en ds Brummelkamp geëxamineerd en door de Provinciale vergadering van Gelderland (bovengedeelte) en Overijssel toegelaten tot de bediening van Woord en sacramenten. Maar de classis Veendam (Pekela) had hiertegen bezwaren ingebracht, omdat ze van oordeel was, dat Wildeboer en De Wit niet wettig ‘geordend’ waren. Van Raalte c.s. trokken zich echter weinig of niets van dit protest aan en - zoals al gezegd - op zondag 22 december 1839 was Wildeboer door zijn leermeester Van Raalte als predikant in Rijssen bevestigd; leden wonende in Holten en Enter vielen ook onder zijn bearbeiding. Toch heeft hij Rijssen maar kort als standplaats gehad. In elk geval woonde hij in april 1841 in Lochem, vanwaaruit hij Afgescheiden gemeenten in de Achterhoek verzorgde o.a. Winterswijk, Varsseveld, Geesteren en Gelselaar. Nog hetzelfde jaar (1841) kreeg hij een beroep uit 't Zandt (bij Loppersum) in Groningerland, dat hij aannam. Daar bracht zijn independentistisch standpunt (weinig geven om kerkorde en kerkverband) hem ten val: hij werd in mei 1842 door de classis Appingedam geschorst wegens independentisme en scheurmaking. Vanuit 't Zandt verhuisde hij naar Zuid-Beijerland, waar hij nog in het jaar van zijn aankomst (1842) is overleden, 33 jaar jaar oud. Ook daar was toen al weer een conflict aan de gang. Een half jaar later werd hij daar geschorst wegens zijn independentistische opvattingen en daaruit voortvloeiend ontoelaatbaar optreden, waardoor hij samenwerking met hem in het kerkverband onmogelijk maakte. Hij ging zijn eigen gang. Van een kerkenorde wilde hij niet weten.Ga naar eindnoot10. | |||||||||||
TweespaltToen Wildeboer na een kort verblijf in Rijssen vertrokken was, ontstond er tweespalt in de gemeente aldaar. Zoals in menige plaats in Overijssel, vormde zich ook in Rijssen een Gemeente onder het kruis, wellicht mee door de invloed van de hartstochtelijke en sterk bevindelijke Wolter Wagter Smitt, van 1841 tot zijn dood in 1846 predikant in Zalk (en Zwolle). Hij was een vurig en uiterst bekwaam voorvechter van de KruisgezindenGa naar eindnoot11.. Hoe het met deze scheuring in Rijssen precies is toegegaan, valt bij gebrek aan archivalia moeilijk aan te geven. In zijn enkele jaren geleden verschenen studie ‘Gere formeerd in Rijssen’, geeft J. Riemens hierover enkele veronderstellingen, gebaseerd op verschil in dogmatische opvattingen b.v. over de doop. Uiteraard klonk de heftige ruzie in Rijssen door tot in de genabuurde gemeenten b.v. Hellendoorn (Nijverdal). Deze Afgescheiden gemeente met haar eigen kleur had in het eind van 1841 haar eerste dominee gekregen in de persoon van Seine Bolks (zie hoofdstuk Hellendoorn). Met ‘haar eigen kleur’ bedoelen we, dat ze onder invloed stond van haar begaafde ouderling | |||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||
Hendrik Wormser. Deze erkende niet het gezag van de ‘meerdere’ kerkelijke vergaderingen zoals classes en synoden, maar stond desgevraagd wel open voor het helpen oplossen van persoonlijke en financiële problemen in de classiskerken (zie hoofdstuk Hellendoorn-Nijverdal). In de kerkeraadsnotulen van de Afgescheiden gemeente Hellendoorn kunnen we luide echo's opvangen van de moeilijkheden in Rijssen. Laten we die notulen eens op de voet volgen. In de vergadering van 24 februari 1842 viel het besluit op woensdagavond 2 maart een biduur te houden i.v.m. de behandeling van de kwestie-Rijssen, waar de goede verhoudingen danig waren verstoord. Verder werd afgesproken, dat elke maand op maandag en dinsdag, te beginnen met 7 maart, ds Bolks met om beurten een ouderling en diaken, de gemeente van Rijssen zouden bezoeken. Ze moesten dan met de lidmaten ‘zonder vooroordeel afzonderlijk in hunne huizen’ spreken, hen opwekken tot verootmoediging en vredelievendheid om zo te proberen een verzoening te bereiken. Helaas rapporteerden bijna een jaar later de kerkeraadsleden Bolks, Wormser, Agteresch en Timmerman, dat er weinig hoop op een verzoening in Rijssen bestond, omdat ‘de één vol bitterheid tegen de ander is’. Toch werd de volgende dag - vrijdag 13 januari '43 - bij H. Holman in Notter aan huis nog een vergadering gehouden, bij gewoond door een groot deel van de Hellendoornse kerkeraad, ds Bolks, Lankheet, Wormser, Plaggemars, Timmerman en Mensink. Uit hun rapport blijkt, dat deze vergadering was mislukt. Weliswaar hadden de verschenen Rijssense leden gezegd, dat ze wel ‘vereniging wensten, maar sommigen van hen hadden zware beschuldigingen ingebracht tegen diaken Gerrit Jan Kippers. wilden wel met hem als lid verenigen, maar ze konden hem niet meer als diaken erkennen. Anderen wilden dit wel doen. Hij zou een deel van de diaconiegelden voor de kerk hebben gebruikt. Hoewel de broeders uit Hellendoorn er sterk bij hem op hadden aangedrongen ontheffing uit het ambt van diaken te vragen ‘al was het onder protest en als bukkend voor den overmagt’ had Kippers geweigerd dit advies op te volgen. Hij meende zijn diakenschap niet ‘eigenwillig “te mogen neerleggen” noch zich daartoe te mogen laten brengen door het woest getier van eenige mede-lidmaten’. Hij was immers ‘door eene Goddelijke roeping tot het ambt gebragt’. Bovendien was niet één van de tegen hem ingebrachte beschuldigingen bewezen. De kerkeraad van Hellendoorn begon er nu genoeg van te krijgen. Men begeerde immers in Rijssen niet ‘oprecht’ de vereniging. Zij die oprecht ‘voor God wilden wandelen’, konden zich nu bij Hellendoorn aansluiten. Een nieuwe vergadering met de Rijssense broeders - op 3 februari '43 in Notter gehouden - mislukte eveneens ondanks het door Hellendoorn ingediende bemiddelingsvoorstel. Nu wilde de kerkeraad van Hellendoorn zich opnieuw niet verder met de zaak bemoeien en raadde de Rijssense broeders aan zich rechtstreeks tot de classis te wenden. Ds Bolks zou af en toe in de buurtschap Notter preken, maar niet de sacramenten bedienen. Weer werd bepaald, dat enkelen die dichtbij Hellendoorn woonden, zich maar bij de ge- | |||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||
meente aldaar moesten voegen; anderen konden dit doen bij Enter of Holten.Ga naar eindnoot12. Dat de oude, grijze Otto Voortman te Rijssen dit alles nog in zijn levensavond moest meemaken. Hij wilde graag een classis vergadering over de ‘Rijssense zaken’Ga naar eindnoot13.. Ook Kippers had wat voor de classis: namens enige met hem ‘verenigde’ lidmaten vroeg hij schriftelijk om als gemeente te worden erkend.Ga naar eindnoot14. In januari '44 vroeg Jan Hendrik Veeneklaassen Slot van de ‘verwarde gemeente’ te Rijssen bij de kerkeraad van Hellendoorn de doop aan voor zijn kind. Hij moest nu eerst op de kerkeraad komen en die zou dan onderzoeken ‘of hij als Christen kon worden erkend’. Op de volgende vergadering werd het toegestaan. ‘Deze persoon is als geloovige te beschouwen’. Toch kwam er in Rijssen zelf verzet (‘tegenstand’) tegen deze voorgenomen doopsbediening. Dat had ds Bolks gemerkt, toen hij in Rijssen had gepreekt. Veeneklaassen bleef echter bij zijn wens, dat zijn kind gedoopt werd door ds Bolks en diens kerkeraad bleef bij de gegeven toestemming. Zelfs werd goed gevonden, dat personen uit Rijssen, die erom vroegen, het Avondmaal in Hellendoorn meevierden. Op voorwaarde dat ze eerst op de kerkeraad kwamen om ‘wegens hun geloof’ te worden onderzocht. Zodra aan twee Rijssenaren deze toestemming was verleend, moest door eventuele volgende aanvragers ‘een bewijs van godzaligen wandel’ worden overgelegd, ondertekend door twee personen uit hun woonplaats Rijssen. Inderdaad meldden zich twee Rijssenaren: Antonie Nieuwenhuis (Nijenhuis), een dagloner uit de Haarstraat, en de boven al genoemde Veeneklaassen. De gemeente van Hellendoorn ontfermde zich dus - door de omstandigheden gedwongen - over enkele leden van de ‘nu verwoeste afgescheidene gemeente te Rijssen’, zoals de kerkeraad van Hellendoorn het in december 1843 formuleerdeGa naar eindnoot15.. Ze kwamen vooral uit Notter. En in januari 1844 schreef dezelfde kerkeraad aan ds H. de Vries te Vriezenveen, dat ze noch H. van de Riet noch andere lidmaten in de buurtschap Notter kunnen vermanen zich bij de ‘verwarde Rijssensche gemeente te voegen’. Om de volgende eenvoudige reden: Er ‘bestaat voor het tegenwoordige geene gemeente, en alzoo ook geen kerkeraad’ in RijssenGa naar eindnoot16.. We merken hierbij nog op, dat de zojuist genoemde Antonie Nieuwenhuis getrouwd was met Grietjen van de Riet.
Er bestond in Rijssen al een Kruisgezinde gemeente. Wanneer deze in georganiseerde vorm precies is ontstaan, kunnen we niet zeggen. In 1847 is ze voor het eerst vertegenwoordigd op de Algemene Kerkvergadering, in maart 1847 in Rotterdam gehoudenGa naar eindnoot17.. Ongetwijfeld bestond ze echter al enige jaren daarvóór. Maar Chr. Afgescheidenen waren er ook gebleven, al was dan hun gemeente eind 1843, begin '44 ter ziele gegaan.Ga naar eindnoot18. Het register van de volkstelling 1849/50 voor Rijssen geeft zowel Gereformeerden onder het kruis als Chr.Afgescheidenen aan, resp. 31 en 41Ga naar eindnoot19.. In die eerste groep domineerde de familie Baan: Marten Baan en Jannes Baan, | |||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||
beiden landbouwers, en Jan Baan, koopman in hout, allen met hun vrouw en kinderenGa naar eindnoot20.. In Rijssen had dus omstreeks 1843 een scheuring plaats gevonden: de Kruisgezinde gemeente was ontstaan en de oorspronkelijke Chr.Afgescheiden kerk had opgehouden te bestaan. De naam van de laatste komt dan in de notulen van classis en Provinciale vergadering voorlopig niet meer voor. Daarentegen komen we in de notulen van de classis Overijssel van de Kruisgemeenten 1851-'69 al in het begin de naam Rijssen tegen. Er was een brief binnengekomen van H. Knoef te Rijssen. Volgens hem mocht de doop niet bediend worden aan een kind van ouders van wie het huwelijk niet kerkelijk was bevestigd. De classis was van oordeel, dat de ‘inzegening’ van een huwelijk weliswaar noodzakelijk was, maar wanneer die niet met opzet was nagelaten, mocht de doop niet worden geweigerd.Ga naar eindnoot21. | |||||||||||
VerenigingIn 1851 schijnt zich in Rijssen iets bijzonders te hebben voorgedaan, namelijk een soort ‘vereniging’ tussen Chr. Afgescheidenen en Kruisgezinden. Op de Algemene synoden van de Kruisgezinden waren al vaker verzoeningsen herenigingspogingen met de Chr.Afgescheidenen aan de orde geweest. Zelfs was in 1851 in Apeldoorn, wat de leer en kerkregering betreft, al overeenstemming bereikt. Maar er dienden nog enkele bijzaken geregeld te worden en dat kunnen soms nog netelige kwesties zijn, liggend in het emotionele en persoonlijke vlak. De Chr. Afgescheidenen zagen er niet de noodzaak van in hun aanvraag om erkenning door de regering te herroepen. Over de naam van hun kerken wilden ze nog wel praten met waarschijnlijk als resultaat dat die prijsgegeven werd. Toen de onderhandelingen al zover gevorderd waren, bleek echter, dat de Kruisgezinden wel wilden ‘verenigen’, maar niet in het kerkverband van de andere groep wensten te worden opgenomen. En zo ging men verder ‘onder kruisgezinde vlag’, zoals Riemens het uitdrukt.Ga naar eindnoot22. Een aantal jaren hield Rijssen zich nu afzijdig van het classicaal kerkverband. Van 1851-'59 is er op de Kruisgezinde classis van Overijssel tenminste nooit een afgevaardigde van Rijssen te vinden. Wel vroeg Rijssen in 1854 op de synode van Rotterdam toestemming om een eigen predikant te mogen hebben. Pas 8 jaar later ging het erop lijken, dat die er zou komen. Op de synode in juni 1862 in Gouda gehouden waren namens Rijssen aanwezig ouderling M. Baan en de 29-jarige lerend ouderling (lees: oefenaar) Jan Hendrik Brilman. In één van de zittingen van deze synode werd Brilman volgens art. 8 van de kerkenordening (singuliere gaven) geëxamineerd. De uitslag was echter, dat hij zich nog een jaar moest oefenen in enige aangewezen vakken van wetenschap (niet genoemd) ‘welk voorstel door Z.Ed. volkomen ingewilligd werd’. Hij was niet de enige die werd onderzocht. Ook Harm Welfing uit Avereest had in een soort voorexamen een ‘korte rede’ moeten houden over een bijbeltekst hem een dag eerder opgegeven. Maar hij werd nog niet rijp voor | |||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||
het examen bevonden en kreeg het advies ‘zich vooral toe te leggen op meerdere vorming en ontwikkeling’.Ga naar eindnoot23. Het volgend jaar (1863) verscheen Brilman weer op de synode, die nu in Amsterdam haar zittingen hieldGa naar eindnoot24.. Hij was vergezeld van ouderling H. Schotten. De synode pakte Brilmans examen heel serieus aan. Eerst moest hij vanaf de kansel voor de kritisch toeluisterende broeders een preekvoorstel (‘propositie’) doen, zodat de vergadering kon oordelen of hij sedert het vorig jaar vorderingen had gemaakt. Zo ja, dan zou hij ‘zich bij vernieuwing tot een examen mogen aanbieden’. ‘Naar eigen keus’ sprak Brilman toen over Spreuken 3:32: ‘Want de afwijker is den Heere een gruwel, maar zijn verborgenheid is met de oprechten’. Hoewel de vergadering het gehoorde maar heel matig vond, liet ze hem toch tot het examen toe, evenals zijn lotgenoot Van der Vegte (waarschijnlijk is hier bedoeld H.M. van der Vegte, die in 1863 dominee in Bierum (Gr.) werd. In de zitting van donderdag 22 oktober '63 besloot de synode, dat op beide examens een onderzoek zou worden ingesteld naar de kennis van de Hollandse taal c.a., de vaderlandse geschiedenis in verband met de algemene, de bijbelse geschiedenis met de oudheidkunde, de geschiedenis van de Christelijke kerk, de bijbelse uitlegkunde, de stellige, praktikale en wederleggende Godgeleerdheid, de predikkunde en de ‘pastoraal’. De volgende dag werden de examens vervolgd en men besloot door te gaan, totdat ze waren afgelopen. ‘De vergadering heeft enige ogenblikken pauze, opdat de examinandi zich ontspannen’. Daarna werd het onderzoek voortgezet. De uitslag was, dat Van der Vegte slaagde, maar Brilman weer zakte. Hij kreeg het bindend advies les te nemen bij ds N.J. Engelberts te Zutphen. En aan de kerkeraad van Rijssen werd geschreven, dat Brilman zich stipt aan deze bepaling moest houden, als hij het volgend jaar op de Algemene vergadering wilde toegelaten worden. Maar op de synode van 28-30 juni 1864, in Zwartsluis gehouden, meldde zich geen Brilman voor het examen ‘liever verkiesende’ ditmaal niet geëxamineerd te wordenGa naar eindnoot25.. Pas op de classis Zwolle september '64 is hij toegelaten onder voorwaarde dat hij alleen in Rijssen mocht worden beroepen. En zo werd hij 4 september 1864 door ds J. Plug, van Amsterdam bevestigd. Maar op 6 juni '67 kreeg hij van de Algemene vergadering te Zwartsluis ‘acte van toelating als leeraar voor de geheele Kerk’. Nu kon hij als dominee in volle rechten ook in andere gemeenten gaan preken en de sacramenten bedienen. | |||||||||||
Ds Jan Hendrik Brilman: 4 september 1864-17 oktober '69.Er is wel gezegd, dat voor Rijssen de periode-Brilman een gezegende is geweest. Hij was in de gemeente een geliefd predikant.Ga naar eindnoot26. We moeten er wel aan toevoegen, dat hij speciaal in het laatste jaar van zijn bediening in Rijssen met tegenwerking te kampen kreeg, waaraan hij zelf ook niet geheel onschuldig was. Dat hij geen ‘geleerde’ prediker was, vonden de Rijssenaren helemaal niet zo erg. Een ongekunstelde boerenoefenaar mochten ze wel. Als hij maar ‘bekeerd’ was (geleerd en bekeerd kunnen | |||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||
trouwens wel samengaan!). Over die ‘gezegende’ periode van Brilman geeft een geschrift van ds Joh. van den Broek ons enkele inlichtingen. De schrijver was in 1869 predikant in Enkhuizen en is niet met de vereniging van 1869 meegegaanGa naar eindnoot27.. In zijn publicatie heeft hij opgenomen een oordeel namens de kerkeraad van de gemeente Rijssen hem toegezonden. In dit ‘oordeel’ staat te lezen: Brilman ‘was niet een geleerde man van Kampen’. Verder luidt een passage: ‘De zegeningen die de Koning zijner duurgekochte kerk destijds heeft geschonken, waren groot, en de Rijssense bewoners zich heden ten dage het toen nog herinnerende, moeten dit uit eenen mond getuigen, zoodat zelfs de medeburgers, niet tot ons gemeentetje behoorende, daar het volste bewustzijn van in zich omdroegen. God heeft in die tijd doode zondaren onder de prediking levend gemaakt, krachtdadige omzettingen hadden er plaats; getuigen daarvan zijn nog aanwezig, en onderling werd leven Gods, opgewektheid en vrede onder Gods lieve kinderen genoten. Toen trad Ps. 66:16 wel eens bij vernieuwing op den voorgrond: Komt, hoort toe gij allen die God vreest en ik zal vertellen wat Hij aan mijn ziel gedaan heeft. Het erfdeel des Heeren was destijds innig aan elkander verbonden. Samenkomsten werden gehouden, avonden en halve nachten onderling doorgebracht met het spreken over 's Heeren werk en Zijn zalige liefde-dienst. Men kwam flink uit voor den Naam en zaak van Hem, die alleen waard is, verheerlijkt en op het hoogste geroemd te worden. In 't kort, mijne geliefden, die tijd des Heeren, zij was voor onze plaats en gemeente een zeer aangename en Gode verheerlijkende tijd, een tijd die niet zoo gemakkelijk zal vergeten worden, en mocht het zijn door dit geschrift nog in gedachtenis zal blijven bij ons nakroost’. Helaas beginnen de kerkeraadsnotulen pas met 1870, zodat over de gang van zaken in de Kruisgemeente van Rijssen basisgegevens ontbreken. Het zielental nam wat toe, In 1867 waren het er al 119, weliswaar nog niet veel, maar er zat toch enige groei in. Het jaar 1869 is dat van de vereniging van bijna alle Kruisgemeenten met die van de Chr. Afgescheidenen. Kort daarvoor was in Rijssen op 19 mei '69 de laatste vergadering van de classis Overijssel van de Kruisgemeenten gehouden. Meestal gebeurde dit in Zwolle of Zwartsluis. Dat men nu in Rijssen bijeenkwam, had zijn reden. Voor ds Brilman werd het een zware vergadering, want hij was heel nauw bij twee moeilijkheden betrokken. En het werd duidelijk, dat zijn optreden hierin beslist niet foutloos was geweest. In de eerste plaats lag er de kwestie G.H. Ligtenberg uit Rijssen. Deze was tot diaken gekozen, maar nog steeds niet in zijn ambt bevestigd. Hierover had hij zich bij Brilman beklaagd, maar deze weigerde zijn klacht te onderzoeken. Waarom niet? Omdat Ligtenbergs brief niet was ondertekend (!). De kerkeraad gaf nu opening van zaken. Uit de notulen werd voorgelezen, welke bezwaren er bestonden tegen de bevestiging van Ligtenberg als diaken. Weliswaar waren deze notulen ondertekend door ds Brilman en een ouderling, maar ze waren nooit voorgelezen! En dus ook nooit officieel | |||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||
goedgekeurd. De aanwezige kerkeraadsleden erkenden, dat ze nu voor het eerst kennis konden nemen van deze door ds Brilman opgestelde notulen. Geen wonder, dat de classis die notulen nu voor nietig en van onwaarde verklaarde. Ze gaf de kerkeraad inclusief ds Brilman opdracht de verkiezing van Ligtenberg tot diaken af te kondigen en mochten er beschuldigingen tegen hem worden ingebracht, deze dan in een wettige kerkeraadsvergadering te onderzoeken. In de tweede plaats was er Brilmans aankondiging naar Amerika te zullen emigreren. De classis oordeelde dit vertrek ontijdig en onwettig. Er was immers helemaal geen beroep op hem uitgebracht! Daarom zou hem - wanneer hij vertrok - geen kerkelijke attestatie worden afgegeven. Brilman gaf het echter nog niet op. Hij ging in appèl op de eerstkomende synode, van 8-10 juni 1869 in Rotterdam gehouden. Daar schitterde hij echter zelf door afwezigheid. Terwijl die synode toch heel belangrijk beloofde te worden, want - behalve zijn eigen zaak - stond ook de a.s. vereniging met de Chr. Afgescheidenen op de agenda. 't Was waar, in Rijssen zelf was die vereniging met de Chr. Afgescheidenen al veel eerder een feit geworden, maar die uiterst belangrijke landelijke kwestie moest hij als afgevaardigde toch mee helpen behandelen. En dan was er ook nog zijn eigen zaak. Nadat hem een telegram was gestuurd, meldde hij schriftelijk, zonder opgaaf van redenen, dat hij verhinderd was op de synode te verschijnen. Deze ging nu zijn Amerika-plannen behandelen en besloot hem liefderijk te vermanen van zijn voornemen af te zien. Mocht hij toch vertrekken, dan zou hij ‘wegens trouweloze verlating van zijn dienst buiten de gemeenschap met de Gereformeerde Kerk staan’. Op 24 juni 1869 werd de synode voortgezet, niet in Rotterdam maar in Amsterdam. Nu was ds Brilman wel present. De uitspraak van de synode had haar uitwerking niet gemist. Hij erkende met schuldbelijdenis, dat zijn absentie in Rotterdam geen geldige redenen had gehad. En verder deelde hij mee niet naar Amerika te zullen vertrekken. Ook ging hij akkoord met de voorwaarden, waarop de vereniging met de Chr. Afgescheidenen gesloten werd. ‘Zo aanvaardde hij de terugreis als predikant van de Christelijke Gereformeerde kerk van Rijssen’.Ga naar eindnoot28. Toch zou hij daar nog maar heel kort blijven. Precies 4 maanden later deed hij zijn intree in de Chr. Geref. kerk van Vroomshoop. Wat was de oorzaak van zijn zo spoedig vertrek uit Rijssen? Hij kreeg - door eigen schuld - onenigheid met zijn kerkeraad. Hoewel hij schuld bekend had over zijn voornemen naar Amerika te gaan, was hij in augustus toch weer over zijn oorspronkelijk plan begonnen, ja, hij had zelfs zondag 15 augustus aangekondigd als de dag, waarop hij zijn afscheid van Rijssen wilde preken. Maar de zaterdagavond daarvóór had hij dit voornemen weer laten varen ‘door bekend te maken dat Z.Eerw. niet kon prediken’. De zaak kwam zelfs weer op de classis. Deze besliste, dat ds Brilman in aanwezigheid van ds De Jonge van Enter en ouderling Aanstoot van Holten, openlijk schuldbelijdenis voor de gemeente moest doen. We kunnen | |||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||
ons voorstellen, dat hij dacht: nu weg uit Rijssen. Zijn tweede gemeente - Vroomshoop - heeft hij maar kort gediend. Al in 1871 ging naar naar Wilsum, over de Duitse grens in de graafschap Bentheim. Twee jaar later stond hij al in Holten (1873), waar hij bevestigd was door de consulent, ds Diephuis van Rijssen. Weer twee jaar later overleed hij in Holten (21 november 1875), nog maar 42 jaar oud.Ga naar eindnoot29. De in juni 1869 tot stand gekomen vereniging van Chr. Afgescheidenen en Gereformeerden onder het kruis is in Rijssen gebleken een wankele eenheid te zijn. Twaalf jaar heeft ze het uitgehouden. In 1882 is ze verbroken, maar met dit jaartal zijn we al ver buiten het tijdvak van onze studie gekomen. |
|